In de noordwestelijke hoek van het Deense eiland Sjælland ligt de regio Odsherred. Dat zou je enigszins vrij kunnen vertalen als ‘schierland’. Het gebied loopt uit in een langgerekte landtong die van Sjælland naar de neus aan de oostkust van Jutland wijst.
Nu is Sjælland in vergelijking met de rest van Denemarken nogal volgebouwd. Kopenhagen en zijn invloedssfeer nemen bijna het halve eiland in beslag en grote delen van de kust zijn bezet door zomerhuisjes. In Denemarken zijn dat rechthoekige gebouwtjes op rechthoekige percelen met rechte wegen ertussen. Dit is waar de drang van de stedeling naar de vrijheid toe leidt, zou een cynicus opmerken. Ik ben geen cynicus, ik begrijp die Denen wel.
Ook Odsherred is niet van zomerhuisjes verschoond gebleven. Toch is in deze uithoek nog redelijk veel bewaard van het typisch Deense landschap: glooiende heuvels, plukjes bomen waaruit hier en daar een wit kerktorentje met een rood zadeldak te voorschijn piept, het land dat in de zomer goud kleurt van het graan, in de verte een baai met de intens blauwe zee. Ja, het lijkt de Mediterranée wel, maar de zee kan echt zo blauw zijn in het noorden.
Kennelijk was het ook een kleine honderd jaar geleden al nodig de landelijkheid niet al te dicht bij Kopenhagen te zoeken. In de jaren twintig van de vorige eeuw trok een groepje kunstenaars naar Odsherred, eerst alleen voor de zomermaanden, later permanent. Een schilder met de prachtige naam Sigurd Swane bouwde een huis met uitzicht op de Lammefjord. Zijn collega’s Viggo Rørup en Karl Bovin vestigden zich op de hellingen van de hoogste heuvel van de streek, de Vejrhøj. Ze schilderden het heldere licht op de velden, de bossen en de zee, en ze schilderden elkaar. En zoals dat gaat met kunstenaarskolonies: sommigen trokken na een paar jaar verder, op zoek naar nieuwe inspiratie, anderen bleven in Odsherred tot hun dood. Viggo Rørup overleed er in 1971, Sigurd Swane in 1973.
De schilders van Odsherred zijn nu zo goed als vergeten. In het museum in Asnæs zijn enkele zalen gewijd aan hun werk, maar in de lokale kunsthandel en op veilingen zijn voor een paar honderd euro schilderijen van hen te vinden van vergelijkbare kwaliteit. De oorzaak is natuurlijk dat ze hopeloos ouderwets waren. Terwijl heel Europa bezig was met expressionistische, kubistische, constructivistische, suprematistische, futuristische en surrealistische experimenten, bleven deze heren hardnekkig vasthouden aan een negentiende-eeuwse, in essentie impressionistische manier van schilderen. Een vleugje Monet, een vleugje Cézanne en misschien net iets meer stilering of een net iets gewaagder kleurgebruik om te laten zien dat ze toch wel een tikje van de laatste ontwikkelingen hadden meegekregen. Niets-aan-de-hand-schilderijtjes, zou je kunnen zeggen. Ja, maar sommige ervan zijn wel heel mooi.
Ik heb dan ook zelf zo’n schilderijtje aangeschaft. Het is van Viggo Rørup en stelt een weids uitzicht voor. Het moet april of mei zijn. De bomen zijn al groen, het land is net wakker geworden uit een lange winterslaap. Er drijven witte wolkjes in de lucht. Daartussen zie je diepblauw dat naar de horizon toe steeds lichter wordt. Vlot en trefzeker is het geschilderd. Lange, liggende verfstreken geven ritme aan het landschap en het bleke noordelijke voorjaarslicht is prachtig gevangen. Maar dat is niet alles. De stilte en de uitgestrektheid waarmee dit landschap voor je ligt geven het iets onaanraakbaars. Ja, onder Rørups handen worden de lieflijke Deense heuvels waarachtig een klein beetje groots. Wie dat voor elkaar krijgt, die kan schilderen.