Haute couture is dood, profeteerde Yves Saint Laurent in 1968. Die voorspelling is nog steeds niet uitgekomen. Er draaien nog steeds een tiental couturehuizen mee in de wereld van de Hoge Naad. Maar die mogen zich best eens beraden over de toekomst, vindt tentoonstellingsmaker Filep Motwary.
De opgezette eland staat er groots te wezen, hoog op een heuse piëdestal in de inkomhal van het Hasseltse Modemuseum. Het kostte bloed, zweet en tranen om het puike stukje taxidermie helemaal bovenaan te krijgen, waar . De eland is in goed gezelschap: in de buurt werd ook haute couture van Mugler en John Galliano opgesteld, van die laatste zowel werk uit zijn Dior-periode als uit zijn tijd bij Maison Martin Margiela.
Motwary liet er het prachtige schilderij Victoria van Iris Van Dongen (2008) naast hangen, geflankeerd door een opgezette pauw. De opgezette dieren (die ook elders in de expo opduiken) komen als een verrassing. Moeten we ze lezen als een soort kwinkslag, is het humor? Niet echt, zo mag blijken. “De expo is doorspekt met de mooiste exemplaren uit de taxidermie”, zegt Motwary. “Een olifant, een tijger, een duo lama’s, een krokodil, een struisvogel. Ik wou hen erbij om aan te tonen dat dieren zich niet hoeven te kleden om indrukwekkend te ogen. Dat zijn ze zo al. Terwijl mensen altijd kleding nodig hebben. En dat dus een teken wordt van wie ze zijn of willen zijn.”
Filep Motwary speelde al langer met het thema van deze expo. Het viel de fotograaf/journalist/blogger/estheet op dat binnen de prêt-à-porter steeds meer eigenschappen uit de haute couture te vinden waren. Jurken vol lovertjes, ingenieuze drapages, rijkelijk versierde stoffen en plisseerwerk dat met de hand is gemaakt: de voorbije tien jaar zien we dit soort elementen steeds vaker in ready-to-wear collecties. Ready-to-wear is het soort mode dat overal in de winkels hangt, het soort ensembles dat je past en meteen mee naar huis neemt. Terwijl haute couture van de, nou ja, oude stempel is. Een overblijfsel uit de modegeschiedenis. Bijzonder, dat zeker, maar vooral een uitstervend ras, een metier dat misschien wel aan een grondige herziening toe is (daarover straks meer).
Even terug in de tijd. Zowat alle modekenners zijn het erover eens dat Charles Frederick Worth (1825-1895) de allereerste haute couturier was. De term haute couture heeft alles te maken met een manier van werken en van distribueren. Worth was een Brit die in 1857 zijn eigen couturehuis aan de Rue de la Paix in Parijs opende en vrij snel de betere klasse (en het hof) van somptueuze avondjurken voorzag. Wat hij anders deed dan de modemakers voor hem? Hij ging niet aan huis bij zijn klanten maar nodigde hen uit naar zijn eigen Salons. Hij zette als eerste zijn naam op zijn ontwerpen en meer nog dan de klant zelf, was hij het die zei hoe de outfit eruit moest zien. Vanaf februari 1870 stelde hij zijn collecties op bepaalde data aan zijn klanten voor en hij gebruikte daarbij levende mannequins – hij is dus ook de grondlegger van het defilé. Worth wordt vaker met een heuse dictator vergeleken: hij dicteerde hoe lang de jurk moest zijn, hoe ze eruit moest zien aan mouwen, kraag en taille. Maar hij introduceerde ook nieuwe technieken(zoals mechanische kant) en durfde het aan om de traditionele rouwkleur zwart te laten vergezellen van violet en jadegroen. Worth zag zichzelf als een artiest, terwijl veel kleermakers voor hem eerder uitvoerders waren, geen bedenkers.
De haute couture heeft zich uiteraard meer dan een eeuw lang verder kunnen ontwikkelen, met als hoofdstad Parijs. Sinds 1868 bestaat de Chambre Syndicale de la Couture Parisienne, die als een soort vakbond waakt over de verschillende couturehuizen en heel belangrijk is geweest in het aanpakken van de kopiemarkt. Nog steeds bestaat die Chambre en nog steeds zijn er wetten voor wie zich aan haute couture wil wagen. Voor wie het nog niet wist: haute couture verschilt enorm van prêt-à-porter. Het wereldje werkt met eigen, erg stringente regels: als haute couturier moet je een huis hebben in Parijs, je moet een twintigtal mensen tewerkstellen, je moet veertigtal modellen tonen tijdens je defilé, en uiteraard moet alles met de hand op maat gemaakt worden, op maat van de klant, dat spreekt. Hou je je niet aan die regels, dan mag je zelfs geen gebruik maken van de term haute couturier. Een concreet voorbeeld van haute couture: een haute couture pantalon bij Saint Laurent had in de tijd van Yves zelf al een prijskaartje van 10.000 euro. Geen wonder dus dat er slechts tweehonderd vrouwen dagelijks in haute couture rondlopen.
Eigen aan de haute couture zijn de zogenaamde métiers: dat zijn bijzondere technieken die meestal met de hand worden gerealiseerd. Dat gaat van plisseren (plooitjes maken in de stoffen) tot pluimen of lovertjes aanbrengen (het bekende paillettenwerk), steentjes en andere kleinigheden op stof borduren, hoeden of schoenen met de hand maken, juwelen vervaardigen. Tijdens de hoogdagen van de haute couture -de jaren 1950- werkten meer dan honderdduizend mensen in de deze branche, verspreid over honderden ateliers in en rond Parijs. Vandaag rest nog een handvol van die ateliers. Gelukkig zetten de meeste ateliers hun deuren open voor jonge mensen die stage kunnen lopen en op die manier die bewuste métiers onder de knie kunnen krijgen.
Het zijn precies die technieken die Motwary steeds meer opmerkte buiten de haute couture. De curator heeft absoluut een punt. De voorbije tien jaar kon je soms het verschil niet zien tussen een extreem dure haute couture jurk van pakweg Chanel en een met lovertjes overladen prêt-à-porter jurk van bijvoorbeeld Gucci. De expo in Hasselt zet een resem ‘gewone’ ready-to-wear ensembles bij elkaar om aan te duiden dat de ready-to-wear steeds exclusiever wordt. Het is zeker een manier om je te onderscheiden van de gewone confectiekleding in modeketens. De vraag is alleen: als prêt-à-porter steeds exclusiever wordt, waar moet het dan met de haute couture naartoe?
Motwary geeft geen antwoord op die vraag (en dat hoeft ook niet) – hij laat ons vooral genieten van een honderdtal spectaculaire outfits die nooit eerder in België te zien waren (en die zelfs zonder de achterliggende boodschap zeer te genieten zijn). Motwary zegt wel dat de haute couture scène zich eens goed over de toekomst moet beraden. Dat deed Yves Saint Laurent al in 1968 toen hij verkondigde dat de haute couture dood was (hij had even tevoren zijn eerste boetiek geopend met ready-to-wear). Saint Laurents voorspelling is nog steeds niet uitgekomen, maar van de grote, bekende couturehuizen blijven er slechts een tiental meedraaien in de wereld van de Hoge Naad: Chanel en Dior zijn de grootste, gevolgd door Gaultier (die enkel haute couture doet), Givenchy, Armani, Valentino, Versace, Elie Saab en Schiaparell. De Chambre heeft de voorbije jaren het licht op groen gezet voor jongere modehuizen, waardoor jongere ontwerpers als Bouchra Jarrar, Alexis Mabille, Alexander Vauthier, Viktor & Rolf en Maison Margiela ook tijdens de haute couture week hun meest extreme ontwerpen mogen presenteren. Vraag is of er nog een onderscheid tussen beide werelden moet blijven bestaan. Want in realiteit is er inderdaad nauwelijks nog een krijtlijn te trekken.
Haute-à-porter. Van 2 april t/m 11 september in Modemuseum Hasselt. modemuseumhasselt.be