Plekken der Herinnering

In de Heerlense vroedvrouwenschool – nu Parc Imstenrade – werden tussen 1913 en 1993 ruim tachtigduizend kinderen geboren. Een van hen was Nicoline, de dochter van de destijds vijftienjarige Heerlense Marianne Schoen. “Ik wilde mijn kind houden. Zij zeiden: ’Daar heb je recht op’.”

Het is er nog best te doen – ver terugvallen in de tijd. De vijver, de kapel, de directeursvilla, het hoofdgebouw met de langgerekte vleugels, ze zijn allemaal nog intact. Voor Marianne Schoen is wandelen in en rond de voormalige vroedvrouwenschool in Heerlen een sentimental journey. Hier werd zij in november 1970 als vijftienjarige ongehuwde moeder binnengebracht. In de eerste jaren van de nieuwe eeuw keerde ze er terug als particulier verzorgster van een bejaarde dame.

We kuieren van de kapel naar de voormalige directeursvilla langs het bos. Of ze destijds wel eens wandelde in de richting van het gehucht Benzenrade, in het dal waar de Geleenbeek ontspringt? “Absoluut. Als ik mijn vriendje wilde zoenen dan moest dat stiekem in het bos. Wat belachelijk was, ik bedoel, je bent wel zwanger van zo’n jongen maar je mag hem niet ontvangen.”

Rond 1920 moet de Hooghees, de heuvel even buiten het in die tijd rap groeiende Heerlen een oase stilte zijn geweest. Hier, boven de straatweg van Heerlen naar Aken, zag architect Jan Stuyt (1868-1934) mogelijkheden om een school voor vroedvrouwen, een kraamkliniek, een directeurswoning en een ketelhuis (met elektriciteitscentrale en wasserij) neer te zetten. Veertien jaar later in 1934 voegde hij er nog een kapel aan toe die hij samen met zijn zoon Giacomo ontwierp. Het zou zijn laatste gebouw worden; de inzegening in december maakte hij niet meer mee.

Nieuwe inzichten omtrent hygiëne leidden er in die tijd toe dat medische instellingen in buitengebieden werden gebouwd waar volop ruimte was en frisse lucht. Wat niet wegneemt dat koningin Wilhelmina, toen zij op 25 september 1920 de eerste steen legde, in de nabije verte de schoorstenen van de mijnen kon tellen. Vandaag de dag herinnert alleen de Wilhelminaberg, met een hart van mijnsteen, geharnast met een overdekte skibaan, nog aan de steenkolenmijnen. Aan de overkant van het veld dat nu rap dicht wordt gebouwd met bungalows staat het Parkstad Limburg-stadion. Toch heeft het gebied, ondanks de oprukkende stad, zijn serene karakter behouden. Bomen, struiken, bloemen, waterpartijen en wandelpaden maken het tot ‘een residentieel complex’ en moeten de slogan Ruimte voor een goed leven cachet geven. Nog steeds is zorg het toverwoord. In de vroedvrouwenschool met aanbouw is nu een zorghotel, 250 koop- en huurappartementen voor senioren, een galerie en een restaurant. De kapel wordt voor gebedsdiensten gebruikt, maar ook voor concerten met klassiek muziek.

Tussen 1913 (de school was eerst gevestigd aan de Akerstraat) en 1993 werden tachtigduizend kinderen in de school geboren, niet bekend is hoeveel van hen het leven niet haalden. Evenmin is bekend hoeveel vrouwen stierven aan kraamkoorts of andere complicaties. Ook het complex zelf dreigde menigmaal in monumentale schoonheid te sterven, bijvoorbeeld toen er hoogwaardige antraciet in de ondergrond werd opgespoord of toen de gebouwen in 1993 kwamen leeg te staan. Een plek op de Monumentenlijst betekende uiteindelijk de redding voor het enige nog bestaande gebouw van een vroedvrouwenschool in Nederland.

Michiel Verwey van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed was eind jaren negentig betrokken bij de advisering van renovatie en nieuwbouw. Hij beschrijft het complex als zeer monumentaal, niet alleen door de grote en representatieve gebouwen maar ook vanwege de ligging en hun doordachte schikking. Met name de geblokte pilasters op de hoeken van de gebouwen, de torenachtige opbouw bij de ingang, de natuurstenen guirlandes rond een oeil de boeuf (rond raam), het gebruik van een timpaan boven deur of venster en de speelse toepassing van bolvormen of stuiters als knipoog naar de naam van de architect noemt hij karakteristiek. Architect Stuyt (in Heerlen ook verantwoordelijk voor de Ambachtsschool aan het De Heselleplein en een aantal woningen aan de Molenberglaan) haalde zijn materialen uit de omgeving: Maastrichts krijt in fries, lijstwerk en pilaster; de plinten trok hij op in Kunrader steen.

Marianne Schoen heeft weinig oog voor de architectonische pareltjes. Ze wijst op een raam. Dáár logeerde zij vanaf november 1970 als vijftienjarig meisje, ongehuwd zwanger. De school stond toen al decennialang bekend vanwege haar om compassie voor ongehuwde moeders. Als gevolg van de expanderende mijnen kreeg Heerlen te maken met de toevloed van veel buitenlandse arbeidskrachten die meestal zonder hun gezin arriveerden. De gevolgen laten zich raden: het aantal ongehuwde moeders nam enorm toe. De eerste directeur van de vroedvrouwenschool, dr. Clemens Meuleman, trok zich het lot van deze moeders aan en huldigde al in de beginjaren van het instituut de revolutionaire opvatting niet alleen ongehuwde moeders op te vangen maar ook hun pasgeboren kinderen. Die hoorden bij hun moeder te zijn en niet in een weeshuis. In een katholiek gebied was dat in die jaren niet evident.

Toch raakte Marianne niet zwanger van een nieuwbakken mijnwerker. Haar jeugd verliep ronduit heftig en problematisch. Ze volgde na de lagere school een opleiding tot kleermaakster in Terwinselen toen ze zwanger raakte van haar vriendje. Dat had één enorm voordeel: omdat ze zwanger was, werd ze niet meer geslagen door haar vader – wiens broer uiteindelijk haar werkelijke vader bleek te zijn. Haar vermeende vader en de huisarts waren eensgezind: Marianne (48 kilo) moest haar kind weg laten halen. Toen ze daar niet van wilde weten, belandde ze in het zogenaamde doorgangshuis voor ongehuwde moeders van de vroedvrouwenschool. “Het eerste wat ik zei was: ‘Ik wil het kindje houden’. Het antwoorde luidde tot mijn verbazing: ‘Daar heb je ook recht op.’” Een politieman die de kerfstok van haar vader kende, regelde dispensatie zodat Marianne op haar vijftiende in het huwelijk kon treden. Op 9 juni 1971 reed de 18-jarige bruidegom met een grote grijns op zijn smoel in een Opel Kapitein voor om zijn 15-jarige bruid naar het gemeentehuis van Schaesberg te brengen. Twaalf dagen later werd Nicoline geboren. Eenmaal getrouwd kon ze haar dochter bij zich houden en met haar kersverse echtgenoot een kamer in Heerlen betrekken.

De Heerlense compassie voor ongehuwde moeders was tot ver in het buitenland bekend. Katholieke vrouwen zoals de Oostenrijkse Herta Bernhard verlieten al vele maanden voor de geboorte heimelijk hun vertrouwde omgeving om in Heerlen te bevallen. Herta beviel op 9 februari 1931 van de schrijver Thomas Bernhard. Een plaquette naast de ingang van het huidige Parc Imstenrade die aan deze geboorte herinnert, doet vermoeden dat de schrijver wordt gezien als de beroemdste van de tachtigduizend borelingen.

Marianne Schoen staat met haar gezicht naar de ingang en wijst naar het rechter gedeelte van het gebouw, daar waar nu keurige appartementen voor senioren zijn gemaakt. “Daar was mijn kamertje.” Om iets terug te doen voor het instituut poetste zij indertijd de verblijfsruimten van de artsen. “Ik voelde me er zeer veilig. Dat ik zo jong zwanger was geraakt, werd me niet nagedragen. De bewoners ontmoetten elkaar in de gezamenlijke ruimte. Als het lekker weer was lagen we met al die dikke buiken op een rij in de tuin te zonnen.”

Volgens Marianne was ze met haar vijftien jaar een van de allerjongsten. Het in 2009 uitgegeven boek 100 jaar moederschapszorg in Limburg vermeldt dat in 1972 in totaal zestig ongehuwde moeders in de kliniek verbleven; drie meisjes waren tijdens de bevalling veertien jaar jong, de oudste was 29. Eén ongehuwde moeder beviel voor de vijfde keer. Naast deze jonge vrouwen waren er in het doorgangshuis nog 35 gescheiden of in scheiding liggende vrouwen. Tien van hen waren jonger dan 21 jaar. De meeste indruk op Marianne maakten de meisjes die twijfelden of ze hun kind af zouden staan of niet.

De glimlach op haar gezicht betrekt wanneer ze zich een lotgenote herinnert die, gedwongen door de omstandigheden, gedurende de zwangerschap liet weten afstand te zullen doen van de vrucht van haar schoot. Maar eenmaal geboren lukte het haar niet. “Velen willen het niet weten”, zegt Marianne met de blik op oneindig, “maar er zijn veel kinderen afgegeven. Heel veel. Bijna niemand die dit weet, maar de kinderen bleven tot hun vijfde jaar in de vroedvrouwenschool. Gedurende die periode konden de moeders ze alsnog komen ophalen.” Het verhaal blijft onbevestigd; volgens officiële bronnen bleven weeskinderen maximaal een jaar in de school. Daarna werden ze bij voorkeur bij pleegouders ondergebracht.

Aan het einde van haar sentimental journey laat Marianne haar blik nog eens langs het imposante gebouw gaan. “Zal ik je eens wat zeggen? Al dat gedoe destijds over mijn zwangerschap. We zijn nog steeds samen, ik en mijn vriendje van toen. Soms is het net een film, maar wel een leuke film. Nicoline, de oudste, woont al zeventien jaar op Aruba. Wanneer ze thuis komt, moet ik haar echt een keer meenemen naar hier.”

Dit is het 25e artikel in een reeks van 35 over Plekken der Herinnering in en rond Limburg, een project ism de BV Limburg.