Onderwijzer en natuurbeschermer Eli Heimans schreef in 1911 een aanstekelijk boekje over het Zuid-Limburgse Geuldal dat het natuurschoon en de bijzondere geologie van het gebied bij een groot publiek bekend zou maken. Als een van de eersten nam hij niet de theorie, maar de plek als uitgangspunt.
“Wij zijn dit jaar de laatste gasten van Epen. Er waren er meer dan honderd”, schreef Eli Heimans in 1910. Maar als de Nederlanders wisten hoe mooi het was in het Geuldal, vervolgt hij, “dan zouden er hier ’s zomers niet honderd, maar duizend komen uitrusten en genieten.”
Het citaat komt uit het slot van het boekje Uit ons Krijtland, verschenen in 1911. Hij moest eens weten. Een paar jaar geleden, op een mooie dag in november, ging ik met een vriend wandelen in het Geuldal bij Epen. We hadden een paar onderwerpen van gewicht te bespreken, maar het lukte niet. Aan één stuk door moesten we, beleefd als men in de natuur plotseling wordt, andere wandelaars begroeten. Voor en achter ons doorkruisten andere conversaties ons goede gesprek. Alleen al op die ene novemberdag waren er minstens duizend mensen op pad. Na een half uur maakten we rechtsomkeert en zochten onze toevlucht tot een rustiger oord.
“Dankzij Heimans is het Geuldal bij Epen één van de heilige plekken geworden in Nederland”, zegt Edmond Staal van Het Limburgs Landschap dat grote delen van het gebied in beheer heeft. Hij maakt een weids gebaar over de heuvels, de heggen, het kerkje van Sippenaeken en het Bovenste Bos in de verte. “Als mensen uit andere provincies aan Limburg denken, dan zien ze dit voor zich. Eigenlijk is hier vrij weinig veranderd sinds de dagen van Heimans. De asfaltwegen, dat is misschien wel het grootste verschil.”
De naam van onderwijzer en natuurbeschermer Eli Heimans (1861-1914) wordt vaak in één adem genoemd met die van Jac.P. Thijsse (1865-1945). Samen richtten ze het tijdschrift De levende natuur op en waren ze verantwoordelijk voor de eerste editie van de Geïllustreerde flora van Nederland – die met de legendarische zin ‘Is uw plant een boom of heester?’ Thijsse werd een begrip dankzij de lange reeks Verkade-albums die vanaf 1906 verscheen. Uit ons Krijtland zou je kunnen zien als Heimans’ eigen variant van die albums. Algemene inleidingen over botanie en geologie waren er genoeg, vond hij, “maar het was mij, als zoovelen die hunkeren naar zulke natuurkennis, of men ons voeden wilde met spijslijsten. (…) Soms meent ge inderdaad uw honger met studeeren gestild te hebben, totdat ge een poosje later merkt, dat ge nog helemaal geen voedsel hebt gehad.” Om gewone natuurliefhebbers enthousiast te maken, neemt Heimans niet de theorie maar de plek als uitgangspunt. Hij kijkt, beschrijft, verbaast zich over wat hij ziet en probeert het te verklaren. In één van de mooiste hoofdstukken van het boek wordt hij overvallen door een zware regenbui. Beekjes groeien uit tot woeste stromen en sleuren plaggen aarde en vuistgrote vuursteenklompen met zich mee. Zo, in het groot, is dit landschap gevormd. Je ziet het voor je ogen gebeuren.
Om het boekje nog aantrekkelijker te maken, ging het vergezeld van twaalf stereoscoopplaten. De stereoscopie – twee parallelle afbeeldingen die met behulp van een kijkertje een driedimensionaal effect opleveren – kende in die tijd allerlei min of meer serieuze toepassingen. Pas later daalde de techniek in de vorm van de View-Master af tot het niveau van het kindervermaak. De platen waren gemaakt door Heimans’ zoon Jacob, die later hoogleraar biologie in Nijmegen zou worden. Léon Mertens, makelaar in het Heuvelland en mede-initiatiefnemer van de Heemkundevereniging Epen in oprichting, wist de hand te leggen op een complete set en op het bijbehorende kijkapparaatje. En je kunt het geloven of niet, het werkt! De simpele zwart/wit-plaatjes krijgen werkelijk diepte, even waan je je met Heimans aan de oever van de Geul.
Zuid-Limburg was in Heimans’ tijd geen onontgonnen terrein meer voor het vreemdelingenverkeer. Valkenburg had sinds 1853 een station en boekte al rond 1900 tienduizenden hotelovernachtingen per jaar. Epen was moeilijker bereikbaar. Je kon er alleen komen per koets, te voet of op de fiets. Heimans’ boekje heeft dan ook de toon van een vrolijk-avontuurlijke ontdekkingstocht. Hij baggert door de modder, waadt dwars door de Geul en daalt een steile krijthelling af, heel voorzichtig, “op handen en voeten en nog iets anders”. Eén van zijn wandelingen voert hem naar een oude steengroeve bij de buurtschap Cottessen. Enthousiast vertelt hij hoe hij tussen de leisteenlagen een paar schilfertjes steenkool vindt. Het is de enige plek in Nederland waar de steenkool direct aan de oppervlakte komt.
De ‘steenkoolgrot’, zoals Heimans hem noemt, groeide uit tot symbool van het unieke landschap in het Geuldal. Al in 1936 zag de nog jonge Stichting Het Limburgs Landschap kans het terrein te pachten van de familie Crombach van de nabijgelegen Hoeve Bellet. Een jaar later werd de groeve verder opengelegd en omgedoopt tot Heimansgroeve. Het had trouwens niet veel gescheeld of de hele plek had onder water gestaan. In 1931 hadden de Staatsmijnen voorgesteld in het Boven-Geuldal twee stuwmeren aan te leggen. Mede door toedoen van zoon Jacob Heimans werd het plan verijdeld.
Na de oorlog dienden nieuwe bedreigingen zich aan. De landbouw wilde vooruit en de stroom toeristen groeide. Heggen werden opgeruimd, percelen werden samengevoegd, er kwamen campings, boomgaarden werden gerooid. Wiel Crombach, één van de huidige bewoners van de Hoeve Bellet, weet nog hoe hij in de jaren zeventig samen met zijn vader de takken van de fruitbomen verbrandde. Eén boomgaard bleef staan: die van Wiels oom Sjang Crombach. Het moet een zonderlinge man zijn geweest, een biologische boer van het eerste uur. “Hij gebruikte geen kunstmest”, vertelt Wiel Crombach. “Een tijd lang at hij alleen maar rauwe groente omdat hij dacht dat dat goed voor hem was. In de zomer kwamen er studenten uit Holland om hem te helpen. Die liepen hier allemaal rond. Hij was vrijgezel, hij hoefde geen gezin te onderhouden.”
En toen kwam de Aktie Geuldal. Wiel Crombach lacht fijntjes. Halverwege de jaren zeventig werden bijna tegelijkertijd een oude watermolen en twee vakwerkboerderijen te koop aangeboden. Op de omliggende graslanden groeide onder meer het zinkviooltje, het andere symbool van het Geuldal. Natuurmonumenten en Het Limburgs Landschap begonnen een grootscheepse campagne om de benodigde twee miljoen gulden bij elkaar te brengen. “Een beetje anders dan we verwacht hadden”, zegt Edmond Staal van Het Limburgs Landschap, “kwam de belangstelling vooral uit de rest van het land.”
Ik kan dat bevestigen. In 1977 was ik dertien, woonde in Zutphen en had ook zo’n poster voor het raam: een fijn getekend zinkviooltje, zo overgenomen uit het boekje van Heimans, tegen lichtgroene, gestileerde heuvels. Ik zie het nog voor me. Waarschijnlijk heb ik ook iets van mijn zakgeld gedoneerd, maar dat weet ik niet meer.
De opbrengst van de actie was overweldigend. Er konden zelfs nog twee watermolens extra worden aangekocht. De keerzijde was een enorme toeloop van toeristen. Vanuit Hoeve Bellet zag Wiel Crombach het gebeuren: “In drommen liepen ze hier door het dal. Allemaal op zoek naar het zinkviooltje. Maar omdat ze niet wisten hoe klein dat bloemetje is, vertrapten ze het gewoon! Hele schoolklassen struinden bij ons over het land, terwijl de leraren koffie zaten te drinken. Toen had mijn vader er genoeg van en heeft hij de pacht van de Heimansgroeve opgezegd.” Er kwam een hek omheen, de groeve groeide dicht.
Loop je nu rond in Cottessen, dan lijkt er haast geen boer meer over te zijn. “Veel boerderijen rond Epen zijn verkocht aan mensen van buiten de regio”, zegt makelaar Léon Mertens. “De landerijen kwamen onder natuurbeheer of werden verkocht aan de resterende boeren, die zo toch een rendabel bedrijf in stand konden houden.” Hoeve Bellet bleef in de familie, maar ook hier heeft het boerenbedrijf plaatsgemaakt voor een paar vakantiewoningen en een mini-camping.
En de Heimansgroeve? Die werd in 1992 toch nog verkocht aan het Limburgs Landschap. Samen met de boomgaard van Sjang Crombach die een paar jaar eerder was overleden. Met zijn knoestige hoogstambomen, woonplaats van steenuil en gekraagde roodstaart, is de boomgaard tegenwoordig één van de kroonjuwelen van de Stichting. “Mooi voor het oog”, geeft Wiel Crombach toe, “maar vroeger werden die bomen beter onderhouden. Anders brachten ze veel te weinig op.”
Uit ons Krijtland (1911) van Eli Heimans is in de jaren zeventig herdrukt (zonder de stereoscoopplaten) en tweedehands nog goed verkrijgbaar.
Dit is het 27e artikel in een reeks van 35 over Plekken der Herinnering in en rond Limburg, een project ism de BV Limburg.