Eerst was er Stichting Kunst en Cultuur Limburg, toen Symbiose en vervolgens, in 2001, Het Huis voor de Kunsten Limburg dat tien jaar na dato staat als een… inderdaad. Stevig genoeg voor de furie van de Grote Boze Wolf? “Ach”, relativeert directeur Leo Benders, “dit is geen huis voor de zogenaamde elite, het zal niet zo’n vaart lopen.”
Huj schuift – het lijkt met enige gêne – een evaluatierapport uit 2010 over tafel met een eindcijfer voor het Huis voor de Kunsten Limburg. “Het is net een Wit-Russisch rapport,” grijnst Leo Benders, doelend op de gemiddelde score van 9,2 die het Huis kreeg van zijn meer dan tevreden achterban, ruim veertig organisaties uit de amateurkunsten, inclusief carnavalsverenigingen en clubs die taal en erfgoed bewaken.
Vanuit een statig pand aan de Kapellerlaan in Roermond worden kennelijk met succes de kwaliteiten van amateurkunst en cultureel erfgoed bewaakt en versterkt. Maar Benders is de eerste om dat succes enigszins te relativeren. “Wat ik me persoonlijk aantrek, is dat we na zestien jaar geklooi geen eigen Limburgse dansvoorziening hebben. Meerdere cultuurgedeputeerden hebben er hard aan getrokken, maar het is om verschillende redenen nooit echt van de grond gekomen, al hebben we nu een prima samenwerking met Brabant in de vorm van Station Zuid.”
Leo Benders (Sittard, 1948), opgeleid als socioloog, kwam begin jaren tachtig vanuit de provincie Brabant terug naar Limburg. “De provincies hadden in de jaren zeventig nauwelijks iets met kunst van doen. Er waren door het ‘veld’ geadviseerde culturele raden die bepaalden wat er gebeurde. Bij de provincie zat dan een ambtenaar die opschreef: ‘Conform het advies van de raad besloten’, en dat was dat. Veel meer dan het (samen met de gemeente en het ministerie) subsidiëren van het Limburgs Symfonie Orkest deed de provincie indertijd niet.”
Onder meer met het aantreden van Sjeng Kremers als commissaris voor de koningin kwam daar in de jaren tachtig verandering in. Benders: “Kremers begreep dat je culturele infrastructuur nodig hebt als je een provincie uit een economisch dal wil tillen.” Toen Den Haag en Amsterdam indertijd ruzieden over het Holland Festival werd een delegatie van de Provincie er met een zak geld (“een miljoen gulden of zo”) op uitgestuurd om het festival te ‘kopen’. “Dat lukte niet, onder andere omdat de Bonbonnière, toentertijd de enige schouwburg in Maastricht, veel te klein was. Maar zo is wel de eerste aanzet gegeven voor de bouw van het Theater aan het Vrijthof.”
Als nieuweling op het Provinciehuis mocht Benders in 1982 zijn borst nat maken met de grote beeldende kunsttentoonstelling Trajecta in de Maastrichtse Eurohal. Zo’n 500.000 gulden mocht het kosten, maar de expositie werd vooral beroemd door ruzie en gedoe: kunstenaars bemoeiden zich met de opzet en weigerden zich daaraan te conformeren. Maar de toon was gezet, de provincie had de cultuur ontdekt. In de jaren die volgden werden de eerste schreden gezet tot de bouw van drie provinciale musea, het Limburgs Museum in Venlo, het Bonnefantenmuseum in Maastricht en het Industrion (inmiddels Continium) in Kerkrade. Benders: “Het Limburgs Museum werd in een dienstauto naar Straatsburg geboren. Ook het Limburgs Straattheaterfestival en het Orlando Festival ontstonden in die tijd.”
Meer en meer wilde de Provincie zelf aan de basis van het cultuurbeleid staan en zo ontstond de Stichting Kunst en Cultuur Limburg. Later wilden Provinciale Staten welzijn, cultuur en sport onder één dak hebben. Symbiose, zoals die paraplu-instelling heette, ging aan zijn eigen gewicht ten onder en de onderdelen werden weer uit elkaar gehaald.
Zo ontstond in 1999 het idee om de krachten van de vier belangrijkste bonden (muziekgezelschappen, tamboerkorpsen, amateurtoneelverenigingen en koren) te bundelen in één organisatie. Die alle voorkomende vragen op het vlak van ondersteuning en organisatie zou moeten beantwoorden: een koor dat een secretaris zoekt, een dansvereniging die niemand kan vinden voor de boekhouding, een organisatie die iets met cultuurparticipatie wil, een literatuurclub die gedichten wil publiceren. Zo ontstond het Huis voor de Kunsten Limburg: thuis in alle disciplines. Benders: “De culturele raad kreeg uit het veld steeds het verwijt: ‘Wat zit je nou te organiseren? Geef ons dat geld, dan maken wij wel toneelstukken.’ Wij redeneren andersom: vanuit de vraag.” Talentontwikkeling – ,,het barst in deze provincie van het talent”- , innovatie en participatie, het zijn speerpunten van beleid. “Van belang is dat de verenigingen hun eigen identiteit kunnen behouden. Wij nemen het roer niet over.”
Het HvdK-gebouw in Roermond geeft onderdak aan 28 medewerkers, en biedt verenigingen ruimte voor exposities en vergaderingen. Benders: “Dit huis is van hun, dat gevoel willen we ze ook geven.” Het Huis werkt met een begroting van 2,5 miljoen euro die tot 2012 is vastgelegd. Daarvan zit 350.000 euro die het Huis voor projecten mag ‘oormerken’. Is Benders niet bang dat de Grote Boze Wolf het Huis om gaat blazen in deze tijd van bezuinigingen in en kritiek op de kunstwereld. “Ach, het kan altijd anders, maar dit is geen huis voor de zogenaamde elite. Wij bereiken 480.000 actieve beoefenaars van amateurkunsten in Limburg. Het zal zo’n vaart niet lopen.”