Brutalisme, het bouwen met ruwe beton, is de techno van de architectuur: sterk en dreigend. Dus komt Bruut. Atlas van het brutalisme in Nederland op het juiste moment, stelt WIDO SMEETS – die nog een paar fijne bedevaartadresjes in petto heeft – vast. ‘Hij haalde de opdracht binnen door de vrijwel blinde aartsbisschop met zijn vingertoppen over het dak van de maquette te laten gaan.’ 

De nieuwsgierigen die na de oplevering dagenlang aan het woonhuis van Bob en Ninie Parpart in Geleen voorbijtrokken, hadden al gauw een bijnaam bedacht: ‘de bunker’. Anderen hadden het over ‘het crematorium’. 

Dat de woning donker en naargeestig moest zijn, hadden ze opgemaakt uit het materiaalgebruik; bij beton denken mensen niet meteen aan gezelligheid. Ten onrechte, vinden de bewoners. Ninie Parpart liet haar ervaringen optekenen in een regionale krant, jaren geleden alweer. ‘Gasten voelen de warmte en gezelligheid die het beton uitstraalt.’ 

In Duitsland en Zwitserland hadden de Parparts woningen gezien van beton en hout. Ze wisten hun zwager, de Duitse architect Wolfgang Grundhoff, zo ver te krijgen een betonnen huis te ontwerpen; tijdens een gezamenlijke vakantie maakten ze met zand, touw, stokjes en schelpen een eerste ontwerp. Waarna Grundhoff zich vastbeet in een studie bouwen met beton; hij had er geen enkele ervaring mee. 

Het huis van de Parparts wordt in het recent verschenen naslagwerk Bruut. Atlas van het brutalisme in Nederland genoemd als uitgesproken voorbeeld van een brutalistisch woonhuis. De Geleense villa is van binnen en van buiten opgetrokken uit ‘béton brut’, ruwe beton. Van het brutalisme als bouwstijl hadden de Parparts trouwens nog nooit gehoord. Ze vonden het simpelweg mooi.

De Mariadom in Neviges van architect Gottfried Böhm. foto ZOUT

Toch worden brutalistische gebouwen in het algemeen gezien als lomp, zwaar en ongenaakbaar. Na het modernisme, dat ruimte, licht en hygiëne predikte, leek het sombere en weinig transparante brutalisme een stap terug. Het was Le Corbusier die bij de opening van het kolossale wooncomplex Unité d’Habitation in Marseille in 1952 de term ‘béton brut’ – ruw, onafgewerkt beton – muntte; het zou een belangrijk stijlkenmerk worden.  

Niet dat die ruwe afwerking een vooropgezet plan was. Door een gebrek aan budget en vaklui werd het beton slordig gestort, waarna Le Corbusier van de nood een deugd maakte. Hij omarmde beton als een relatief goedkoop materiaal dat het mogelijk maakte arbeiders te bevrijden uit hun donkere, vochtige en vervuilde krotten. 

Ook esthetisch kon beton volgens hem wedijveren met natuursteen, baksteen en hout. Wie ruwe beton per definitie lomp en onooglijk vindt, kan dat vooroordeel bijstellen in Le Corbusiers bedevaartkapel Notre Dame du Haut (1955) in Ronchamp. Zelfs hard core atheïsten laat dit staaltje superieure bouwkunst niet onberoerd. 

Met zijn pleidooi voor beton als eindmateriaal beïnvloedde Le Corbusier veel collega-architecten. Het was architectuurcriticus Reyner Banham die in 1955 een eerste uitgebreide beschrijving van de bouwstijl optekende. Een beknopte samenvatting in de Bruut-atlas luidt als volgt: ‘Een brutalistisch gebouw blijft je visueel bij, toont zijn structuur, en de materialen hoeven niet te worden opgesmukt, ze zijn goed van zichzelf.’    

Woning van Bob en Ninie Parpart in Geleen. foto Bart van Hoek

Brutalistische gebouwen zijn niet te negeren. Met hun provocerende vormen en vaak bovenmatige volume vallen ze altijd in het oog. Zoals in Bergisch Gladbach-Bensberg, waar architect Gottfried Böhm (1920-2021) een door de inwoners als ‘betonmonster’ omschreven nieuw stadhuis liet aanleunen tegen een 18e eeuws jachtslot.

In hetzelfde stadje toont Böhm zich minder stijlvast. Bij de Herz Jesu Kirche (1959) priemen achter een vijf meter hoge betonnen façade zes kegelvormige, uit zichtbeton opgetrokken torens als minaretten in de lucht; de met glas-in-loodramen omgeven binnentuin doet denken aan een Arabische riad. Toen de architect werd gevraagd naar de oorsprong van de torens, zei hij dat hij zich had laten inspireren door de zandkastelen van zijn zonen. Met een van hen zou hij later de Zentralmoschee in Keulen bouwen, de grootste moskee van Duitsland. 

Provinciehuis in Noord-Brabant (1971). foto Bart van Hoek

Böhms bedevaartskerk (1967) in Neviges, bij Wuppertal, is daarentegen weer op en top brutalistisch: dominant en sculpturaal, met een op een gebergte lijkende dak. Hij haalde de opdracht binnen door de vrijwel blinde aartsbisschop van Keulen met zijn vingertoppen over het dak van de maquette te laten gaan. De kerk, ook wel Mariadom genoemd, ging eind jaren negentig de boeken in als een van de beste duizend gebouwen van de 20e eeuw.

Böhm krijgt één vermelding in de Bruut-atlas, met een van de vele kerken die in de jaren van de wederopbouw uit het relatief goedkope beton werden opgetrokken; hun sculpturale vormentaal paste bij uitstek in het brutalistische denken. Architecten als Hendrik Teeken, Theo Boosten en Laurens Bisscheroux, opgegroeid tussen de betonnen koeltorens van de Limburgse mijnen, toonden zich bedreven bouwers van betonnen kerken. De slechts twaalf centimeter dikke koepel van de Sint Annakerk in Heerlen van Frits Peutz en Hendrik Teeken was in 1953 state of the art betonbouw. 

‘Tijdens een gezamenlijke vakantie maakten ze met zand, touw, stokjes en schelpen een eerste ontwerp’

Bereikte het brutalisme midden jaren zeventig een piek, amper tien jaar later was de bouwstijl een schoolvoorbeeld van slechte smaak. De heropleving die we nu zien, is alweer een tijdje aan de gang. De facebooksite van de Brutalism Appreciation Society is sinds 2015 verdubbeld naar 50.000 volgers. De samenstellers van de Bruut-atlas ontmoetten elkaar als liefhebbers via Twitter. ‘De groteske betonkolossen blijken erg instagrammable’, noteren ze in hun inleiding. Onder de dwepers zijn ook bloggers en vloggers, achter de hashtag #brutalism gaan meer dan een half miljoen afbeeldingen schuil; online architectuurplatforms als Dezeen en Architecture Now tonen aan de lopende band net opgeleverde brutalistische gebouwen, met het Robert Olnick Paviljoen bij New York en het hoofdkantoor van BIG, het bureau van sterarchitect Bjarne Ingels, in Kopenhagen als recente voorbeelden.

Naar de redenen van die populariteit blijft het gissen. De grafische kwaliteiten van de ontwerpen spelen een rol, maar er is meer. ‘Brutalisme is de techno van de architectuur, sterk en dreigend’, zegt de Amerikaanse ontwerper Brad Dunning in My Modern Met. ‘Brutalistische gebouwen zijn duur in het onderhoud en moeilijk te vernietigen. Ze kunnen niet gemakkelijk aangepast of opnieuw gemoduleerd worden; ze blijven zoals de architect ze heeft bedoeld. In een chaotische en verbrokkelende wereld heeft dat permanente een zekere aantrekkingskracht.’ Al geldt dat niet voor iedereen. Na een volksstemming in 2019 werd het Tilburgse wooncomplex De Katterug, ontworpen door Van den Broek en Bakema, uitgeroepen tot de lelijkste plek van Brabant. 

Robert Olnick Paviljoen bij het Magazzino Italian Art in New York (2023)

Het idealisme van de naoorlogse brutalisten, zoals goedkoop wonen voor de arbeiders, is in de recente opleving grotendeels verloren gegaan, iets waar Reyner Banham in de jaren zestig al voor waarschuwde. Volgens hem kwam de nadruk te veel te liggen op de esthetiek; de bouwstijl was van een slogan een label geworden, een oppervlakkige aanduiding voor gebouwen in zichtbeton. 

In Nederland is de term brutalisme nooit echt ingeburgerd. De samenstellers van de Bruut-atlas troffen in databanken van kranten hooguit tien relevante treffers aan. Wat niet zal hebben geholpen, is dat architecten de term brutalisme zelden gebruiken; ze laten zich sowieso niet graag in hokjes plaatsen. De atlas portretteert vier Nederlandse architecten die brutalistische landmarks hebben achtergelaten: Ben Ingwersen, Sier van Rhijn, Piet Zanstra en Hugh Maaskant – de meest markante. Het door hem ontworpen Provinciehuis, aan de A2 bij Den Bosch, is wellicht het bekendste brutalistische gebouw van Nederland. Van het sociale engagement waar Banham naar verwees, moest Maaskant niets hebben. ‘Geloven doe je buiten kantooruren en vage praatjes over ruimte vertel je maar thuis.’

Interieur van het nieuwe hoofdkantoor van BIG-architecten in Kopenhagen (2023). foto BIG

Niet zo vreemd dus dat het bij het Brabantse provinciehuis vooral de esthetiek is die na ruim een halve eeuw nog steeds overtuigt. Bij de opening in 1971 gingen maar weinig handen op elkaar. Critici vonden het gebouw een toonbeeld van bestuurlijke hoogmoed; sommigen beoordeelden het als autoritaire, fascistische kolonelsarchitectuur. Betogers die de feestelijkheden kwamen verstoren, vonden een laconieke Maaskant tegenover zich: ‘U zegt het maar, ik kan het nu toch niet meer veranderen.’ 

Met de jaren sloeg de kritiek om in bewondering, ook onder architecten. ‘Het is elegant en stoer, waardig en groots’, zei Winy Maas van MVRDV bij de vijftigste verjaardag van het gebouw. ‘Zo moet een provinciehuis zijn.’

Arjan den Boer, Martijn Haan, Bart van Hoek, Martjan Kuit en Teun Meurs, Bruut. Atlas van het brutalisme in Nederland. Zwolle, Uitgeverij W, 2023.