Odapark Venray heeft een poging gedaan een deel van de Hasseltse biotoop van beeldhouwer en taxidermist Dirk Claesen over te hevelen. Linke soep, beseffen ze daar, maar het gaat er om het schemergebied tussen kunst en vakmanschap te onderzoeken. “Wat ik maak”, zegt Claesen zelf, “heeft in de regel alle eigenschappen van een slecht kunstwerk.”

“Je kunt mijn werkplaats niet missen”, zei Dirk Claesen vooraf aan de telefoon. “Je ziet de schoorsteen van de voormalige gelatinefabriek van ver en er ligt een walvis voor de deur.” Dat laatste is dus geen grap. Naast de Hasseltse loods waar Claesen woont en werkt ligt de achttien meter lange potvis van polyester op het droge die in juli 2008 nog zogenaamd aanspoelde op het strand van Scheveningen. Opzetje van Muzee Scheveningen en Claesen om de magie van een aangespoelde walvis op te roepen.
Dirk Claesen (Wellen, 1963) geniet wereldwijd bekendheid om zijn hyperrealistische reproducties van oermensen, olifanten, neushoorns en vissen en om zijn reconstructies van fossielen. Zijn replica’s staan in musea, dierentuinen of worden in opdracht besteld door kunstenaars.
Als kind wilde Claesen bioloog worden. Hij schetst het romantische beeld van een soort Nabokow, de Russische schrijver die met een vlindernetje op jacht naar kennis in de eindeloze natuur. De droom eindigde na een schoolreisje in een museum waar hij biologen in witte jassen achter een bureau hoorde oreren over celdeling. “Het avontuurlijke was er in één keer helemaal vanaf.” Hij besloot zelf te gaan scheppen en volgde een opleiding als beeldhouwer.
Een jaar of vier draaide hij niet onverdienstelijk mee in het circuit der kunsten, won prijzen en kreeg belangstelling van een aantal aansprekende galeries. “Ik kon er zelfs van leven”, zegt hij op de oude bank in het knusse keukentje van de gelatinefabriek. Maar het kunstenaarschap heeft ook van doen met profilering en management en daar heeft Claesen een broertje dood aan. Uiteindelijk werd hij naar eigen zeggen flink genaaid door een galeriekoppel dat met zijn werk goede sier maakte op kunstbeurzen maar vervolgens geen cent uitbetaalde. “Ik had zwaar mijn dégoût van die hele kunstwereld. Tegelijk wist ik ook dat ik niet slagkrachtig genoeg was om een kunstenaar te zijn.”
Claesen vond een mooie middenweg die hem terugbracht in de sfeer van de biologie en anatomie. Het reproduceren van dieren die – als het even kan – zeldzaam zijn of met uitsterven worden bedreigd. Hij beschikt inmiddels over meer dan duizend mallen van uitgestorven beesten en heeft een bedrijf in natuurhistorische 3D-afgietsels, Zephyr, waar vijf mensen werken. “Niet omdat ik zo goed kan managen maar omdat we heel goed zijn in de dingen die we doen.” Hij wint er zelfs prijzen mee, zoals in 2008 met een opgezette witte neushoorn tijdens het wereldkampioenschap taxidermie in Salzburg. “Het gaat erom dat ik plezier in de dingen beleef. Dat is: iets maken van nul tot helemaal af. Ik beschouw wat ik doe niet als kunst. Een kunstenaar draagt uit, haalt dingen naar een ander niveau. Dit is niet meer dan spielerei in mijn eigen wereld. Hier blijft het mijn eigen ding.”
Dat gezegd hebbend, is het opmerkelijk dat hij toestemde om zijn Hasseltse biotoop deels te ontmantelen en over te brengen naar Venray. “Ik heb zeer getwijfeld toen Odapark me benaderde. Er is me al dikwijls gevraagd om tentoonstellingen te maken, maar ik pas ervoor om olifanten en neushoorns of walvissen zomaar tentoon te stellen. Natuurlijk, iedereen komt dan kijken, maar dat is goedkoop. Wat ik maak heeft in de regel alle eigenschappen van een slecht kunstwerk én wat de goegemeente aantrekkelijk vindt: schoon, goed gemaakt en realistisch. Maar daarmee is het nog geen kunst. Katharina Fritz heeft eens een olifant van mij groen gemaakt en toen was het ineens wel kunst. Soms is er maar heel weinig nodig om aan mijn werk een artistieke draai te geven. Ik neem mezelf vaker voor die draai er ook echt aan te geven maar gun mezelf de tijd er niet voor. Het is tot stand gekomen met de handrem erop. Bij Odapark gaat het niet om ‘kunst om de kunst’ maar om de vraag wat mensen eigenlijk boeit aan kunst. Het is vooral de vraag die belangrijk is.”
De werkplaatsen en de opslagruimten in de Hasseltse gelatinefabriek lenen zich voor een ontdekkingstocht door een fascinerend universum. Gereedschappen, delen van dieren, op schappen of (al dan niet) achteloos achtergelaten op een hoop of in een hoek, van polyester of opgezet. Veel vissen, zeldzame narwaldolfijnen, vogels, schedels, botten, haaienbekken, grote zoogdieren, een giraf in een kist, klaar voor transport, een koe in takels aan het plafond, gebitten, huiden, een kist met voeten. Van elk project blijft er wel iets achter in de oude fabriek. “Hier staan dingen die niet gecomponeerd zijn. Ik doe dit vooral voor mezelf, ik heb nooit gedacht dat er ooit iemand binnen zou komen en zeggen: dit is iets.”
De anekdotes die Claesen in zijn ransel heeft, zijn niet te versmaden. Verrukkelijke verhalen over een Triceratops die hij maakte voor de dochter van een sjeik in Quatar. De beluga waarop hij vergeefs drie weken wachtte in een tentje te Groenland omdat er nauwelijks afgietsels zijn van deze vissen. Dat hij wil afreizen naar Madagaskar waar iemand een uiterst zeldzame maar puntgave coelacanth, een zeldzame vis, heeft gevangen die op hem ligt te wachten in een vriezer. De meeste afgietsels van de deze vis zijn gemaakt op basis van exemplaren die sporen dragen van de vangst of zijn verkleurd door formaline: welkom in de wereld van freaks.
Ooit restaureerde hij een olifant voor het Africa-museum in Tervuren voor de tentoonstelling Exit Congo. Hij plaatste een camera in het beest zodat bezoekers ook de binnenkant van de kolos konden zien. In een andere olifant bouwde hij de woonkamer van zijn ouderlijk huis na, waarneembaar via een spion in de huid. Hij noemde het werk Olifantengeheugen en kwam zo zijns ondanks aardig in de buurt van een kunstwerk. Hij exposeerde deze laatste olifant in Museum Naturalis in Leiden, maar toen hij het beest later verkocht aan een ander museum verwijderde hij de spion en smeerde hij het gat dicht. “Niemand die weet wat erin zit”, gniffelt hij.
Claesen besefte hoe dicht hij bij de kunst kan komen toen hij aan de slag ging voor een varkensboer uit de buurt. De man had honderd zeugen die per worp zo’n twintig biggen wierpen. Maar een zeug heeft slechts zestien tepels; de vier biggen die overschoten bracht de boer zelf groot, met de fles. Maar dat werd wat veel, varkens werpen vaak in dezelfde periode. Of Claesen niet een warme, zachte zeug kon maken met twintig tepels en een systeem waardoor evenzovele biggen konden worden gezoogd? Dus verscheen de boer op een dag met een dode zeug van 280 kilo om af te gieten. Claesen maakte de voorkant van siliconen en via een thermokoppel zouden de biggen gevoed worden door de namaakzeug. Het werkte. Maar allez, hij had niet twintig maar 400 biggen die overschoten. Of hij daar iets op kon verzinnen? Zo bedacht Claesen een vijf meter lange limousinezeug waaraan vele tientallen biggen zich tegoed konden doen. “Vervolgens maakte ik een cirkelvormige zeug gelijk een donut met een melkmachine waar de biggen rondom konden liggen. Ik wilde er aanvankelijk patent op aanvragen en in het artistieke milieu verkopen of tentoonstellen met levende biggen in galerieën.” Hij zag er toch maar van af. “Ik ben een soort wielrenner die een koers rijdt en afstapt als hij de meet ziet.”
Claesen beweegt zich in een unieke wereld met een eigen wetgeving. Op internet bestaat een levendige handel in overleden dieren; vaak bieden dierentuinen er overleden beesten aan. Om bijvoorbeeld aan het verzoek van een museum dat een jaguar of een nijlpaard wil te kunnen voldoen, moet hij een origineel exemplaar hebben om een mal van te maken. “Wat ik doe is het tegenovergestelde van de Wunderkammer waar alleen maar unica hangen. Wij maken replica’s.” Ook van oermensen als de Neanderthaler. Of Germanen zoals in het Gallo-Romeins Museum in Tongeren. “We maken archetypen: een olifant, niet de olifant.” In de folders van de expositie Met huid en haar in Odapark worden bezoekers gelokt met het afgietsel van een berg ingewanden. “Als ik een beest koop, blijft er weinig van over. De huid en het skelet kan ik gebruiken, het vlees gaat naar de leeuwen in de dierentuin, maar ik blijf altijd zitten met een hoop ingewanden. Door die te repliceren maak ik een portret, een resumé van wat er aan vooraf is gegaan. Hiermee wakker ik de vraag aan wat voor een bizarre wereld dit eigenlijk is.”
Dirk Claessen met hond Smith en neushoorn: “Ik beschouw wat ik doe niet als kunst.” foto’s Perry Schrijvers

“Hier staan dingen die niet gecomponeerd zijn.”
Dirk Claesen, Met huid en haar. Van 13/6 t/m 12/9 in Odapark Venray. www.odapark.nl en www.zephyr-wellen.be