Op de warmste dag van het jaar kwam schrijfster MARENTE DE MOOR naar Maastricht voor een wandeling door het Frontenpark. In de binnenstad kwam ze alvast een muurhagedis tegen.
Ik zou hier niet moeten zijn. Onder de poort maakt een kolonie vleermuizen me duidelijk dat ik, obstakel op twee benen, hier niet hoor. Het Frontenpark is na zonsondergang verboden voor mensen.
Vrouw, ben ik bovendien, terwijl deze droge grachten met hun caponnières, escarpes, schietgaten en mijngangen gebouwd zijn om mannenbloed te vergieten. Wat dat betreft doen deze dieren, die rakelings langs mijn hals schieten zonder me te raken, hun duistere imago eer aan.
Waar gevochten is, zijn vleermuizen. Ze hangen rond op de slagvelden van de Amerikaanse burgeroorlog, in Richmond, Petersburg, Perryville. In de bossen bij Verdun zijn soorten opgedoken die daar vóór 1914, toen er nog appelbomen groeiden in plaats van mos, niet voorkwamen. Op de Golanhoogten wemelt het van de unieke vlinders en op de gedemilitariseerde zone tussen de twee Korea’s hebben tweeëntachtig bedreigde diersoorten hun toevlucht genomen. Dieren leven graag op haastig verlaten plaatsen des onheils, tot de mens op het idee komt van iets dat vaak meer schade aanricht dan oorlog: massatoerisme.
Recreatie – een woord dat Nederlanders vóór de Tweede Wereldoorlog amper kenden – wie slaagt daar beter in dan de natuur zelf?
Ook de Linie van Du Moulin, die na de versterkingen nooit werd gebruikt waarvoor ze was bedoeld, is tot leven gewekt door hoefijzervleermuizen, franjestaarten, hazelwormen, vroedmeesterpadden, vossen en muurhagedissen. Zonder deze soorten had de vesting allang plaatsgemaakt voor huizen, want zo zijn mensen ook wel weer: als voor de broedende oehoe de ENCI kan worden stilgelegd, dan wijkt woningbouw voor de vroedmeesterpad.

Aangenaam vertoeven in het Frontenpark. Foto Harry Heuts
Je kunt ze niet zien, maar ergens onder de donkerpaarse zomernacht, bij de laatste restjes water in de vijvers, fluiten padden tegen elkaar in. Luister er niet te lang naar, want je valt in slaap.
Vanochtend, op wat de heetste dag van het jaar zou worden, nam een muurhagedis zijn intrek in een hotel op de Boschstraat. Dat weet ik omdat ik een uur later incheckte. De receptionist liet een foto zien van het dier, gevangen onder een glas, de poten op een geplastificeerd Covid-19 reglement. Een salamander, zei hij, maar Jerom Hendrickx, projectleider ecologisch beheer van het CNME, zag meteen dat dit de podarcis muralis was. Hij zou de foto doorsturen aan al zijn collega’s.
Er had zich een koudbloedige revolutie voltrokken. Het was ongekend dat deze hagedis, sowieso een unieke verschijning in Nederland, oprukte naar de binnenstad. Door de hoge temperaturen had hij vaart kunnen maken, het zebrapad over, stoep op, hotel in. Maar het vuur in zijn koude aderen dwong hem verder over de kasseien, de Markt op. Zelfs daar was de stad verlaten. Er woedde een epidemie en met deze temperaturen stikten de mensen in hun mondmaskers.
Ook op de Fronten leek het uitgestorven. In de gloeiende middagzon kwamen de meidoorns op hun wortels omhoog en bewogen vuurrode sint-jansvlinders zich even traag als wijngaardslakken. Het rook er naar verbrande marjolein en rucola. Als er één plek was waar Nederland weer even Frans was geworden, op het Provençaalse af, dan was het hier, aan de Linie van Du Moulin. Mijn gids, met een naam die ook aan de Franse tijd herinnerde, opende een koude mijnschacht met een sleutel groter dan zijn hand en zei: ik denk dat ik hier vannacht mijn kamp maar opsla. Zijn doel is elk jaar een nieuwe soort te ontdekken, ook al hoeft dat van die soorten niet zo nodig.
Sinds de Lage en Hoge Fronten zijn samengevoegd tot een aaneengesloten natuurgebied, groeit de populatie muurhagedissen in diversiteit en omvang. Verwacht voor deze moeite geen toenadering of vriendschap. Ze maken zelf geen geluid maar horen met oren diep in hun kop. Ze vluchten zodra onze schaduwen voor hun zon schuiven. We horen hier niet. Elke dag, ook op deze heetste van het jaar, wordt er gewacht op het vertrek van de mensen.

De muurhagedis vindt het ook fijn in het Frontenpark. Foto Harry Heuts
Van het zwerfafval op de Fronten kregen eerst zwervers de schuld, maar het bleken de vossen die ’s nachts vuilnis meenamen uit de stad. Wat een misvatting dat alleen mensen rotzooi maken. Juist dieren hebben de dingen graag kapot. In de jaren tachtig, tijdens de restauratie van de vestingmuren, sloop bioloog Bert Kruyntjes ‘s nachts rond met zijn boormachine om de muurhagedis te bevrijden. Een paar gaten waren genoeg. De natuur houdt niet van glad en strak.
Drie partijen met tegengestelde belangen moeten hier compromissen sluiten: Stichting Maastricht Vestingstad, die de monumentale waarde van de Fronten wil restaureren, de gemeente, die toerisme wil bevorderen en het CNME, dat de flora en fauna wil beschermen. Nu, zo’n beetje tegen middernacht, loopt er behalve ikzelf nog een mens. Hij is zijn hond kwijt. Het dier dat tegen ons aanschurkt maar regelmatig laat blijken dat zijn affectie opportunistische schijn is. Heino, heet ie zo te horen, Heeeeinooo. Door de ongehoorzaamheid van de hond en zijn baas, die hem zou moeten aanlijnen, kan ik het wel vergeten om nog een vos te zien. Die is als de dood voor zijn brutale neefje. Gelukkig laten de padden zich niet uit het veld slaan.
‘Door de hoge temperaturen had hij vaart kunnen maken, het zebrapad over, stoep op, hotel in.’
Luister er niet te lang naar. Niet als je wakker wil blijven.
‘Klungelkens’ (klokjes) noemen de Limburgers de vroedmeesterpadden. Jerom had gezegd dat hun lokroep aan digitale wekkertjes deed denken, maar door het syncopische ritme waarmee ze op verschillende toonhoogten tegen elkaar in fluiten is het geluid juist onmiskenbaar analoog, en het effect ervan eerder hypnotiserend dan opwekkend. Ik stuur een opname naar mijn zus, die woelt in een te benauwde Haarlemse nacht. Ze slaapt binnen een oogwenk.
Richting de stad sterft de paddenroep weg, nemen krekels het over. Ze zagen door de nacht met korte pauzes, alsof iemand vergeten is een hoorn op de haak te leggen.
We vergelijken dierengeluiden met dingen. Ooit was het andersom, vergeleken we dingen met dieren. Maar de mensen met hun dingen zijn nu in de meerderheid. Ik klim uit de droge gracht, laat de vesting achter voor de vossen. Voor mij de rood verlichte brug van de Cabergerweg. Daarover loopt een mens, een nieuwe soort die zich bedreigd voelt, met een mondkapje op.
MARENTE DE MOOR