Overspel en verraad verbraken de kunstenaarsvriendschap tussen de schilders Joep Nicolas en Hendrik Wiegersma. Hun nooit meer bijgelegde brouille legden ze ieder vast in een eigen versie van De Judaskus. WIDO SMEETS ging naar Deurne om de twee schilderijen te bekijken. “Vriend, waartoe zijt gij hier gekomen?”
Ik zal je een foto sturen van dit doek, schrijft Hendrik Wiegersma in december 1930 aan zijn Parijse maîtresse Jeanne Nijs over het bijna voltooide schilderij De aanklacht. Hij laat alvast weten dat het doek “droef is, en somber als zijn maker. ‘t Is wél sterk, hoe kan ’t ook anders waar al mijn schilderen zoo zuiver mijn leven is.”
Het schilderij gaat over een allesverterende ruzie met zijn vriend Joep Nicolas. Twee jaar later schrijft hij Jeanne over een werk met dezelfde thematiek en belooft haar opnieuw een foto te sturen. “Amice, ad quid venisti”, parafraseert hij Jezus’ woorden gericht aan Judas, “vriend, waartoe zijt gij hier gekomen?” Die vriend, Joep Nicolas, is zíjn Judas: hij heeft het met zijn vrouw aangelegd. Het schilderij krijgt als titel De Judaskus.
Hendrik Wiegersma (1891-1969) vestigt zich in 1917 als huisarts in het Brabantse Deurne. Geïnspireerd door de kunstenaarsvrienden die hij in zijn landhuis over de vloer krijgt, begint hij midden jaren twintig ook zelf te schilderen. Met succes. In 1928 heeft hij een solo-expositie in het Stedelijk Museum Amsterdam, tien jaar later zal hij Nederland vertegenwoordigen tijdens de Biënnale van Venetië.
Een van zijn innigste kunstenaarsvrienden is Joep Nicolas (1897-1972), die voor de expositie in het Stedelijk het affiche ontwerpt; diens vrouw is een zus van Jeanne. Terwijl Wiegersma met zijn Parijse maîtresse uitstapjes maakt, vindt zijn vrouw Nel troost bij Joep Nicolas. Ook zij krijgen een relatie. Nicolas’ vrouw Suzanne weet ervan en heeft er vrede mee. Zij is, gezien haar affaires met de dichter Adriaan Roland Holst en de beeldhouwer Ossip Zadkine, evenmin eenkennig.
Promiscuïteit en ménages à trois zijn niet ongewoon in deze kringen. Wat niet wil zeggen dat alles even gladjes verloopt. De furie die bij Wiegersma loskomt als hij van de affaire hoort, zal hij zijn leven lang bij zich houden. Hij kondigt aan met pistolen naar Groet te komen, waar Nicolas woont. Deze neemt de dreiging zo serieus dat hij een tijdlang onderduikt bij de familie van zijn vrouw in Sint-Truiden.
Het conflict tussen Wiegersma en Nicolas en de artistieke gevolgen daarvan vormen het centrale thema van de tentoonstelling De Judaskus. Vriendschap en verraad van Joep Nicolas en Hendrik Wiegersma in museum De Wieger in Deurne, gevestigd in het voormalige woonhuis van de huisarts-kunstenaar. Volgens Lex van de Haterd, de Wiegersma-biograaf die de expositie samenstelde en de begeleidende catalogus schreef, leidde de ruzie tot een ongekende explosiviteit bij de twee kunstenaars.
Joep Nicolas verhuist met zijn vrouw Suzanne en hun twee dochters terug naar Roermond om daar het glas-in-loodatelier van zijn vader over te nemen dat ondanks de economische crisis
goed draait. Hij leidt het luxueuze leven van de geslaagde kunstenaar-zakenman en reist regelmatig naar Amsterdam, Parijs en Brussel om vrienden te ontmoeten.
In zijn Roermondse atelier maakt hij, vooral voor kerken, glas-in-loodramen en ontwikkelt nieuwe technieken, onder andere voor muurdecoratie van glaspanelen. Maar de affaire laat hem niet los. In 1931 voltooit hij kort achter elkaar een gouache en een schilderij met verraad als thema. In het schilderij De Judaskus heeft hij naast Jezus en Judas zichzelf en Wiegersma afgebeeld in een, zo lijkt het, afgeweerde omhelzing. Wie wie is, blijft onduidelijk. Neemt Nicolas hier zichzelf op de korrel?
Ook de gekwetste Wiegersma stort zich met een ongekende energie op zijn werk. Hij schildert naakten (een rode draad in zijn oeuvre), De aanklacht, De Judaskus en andere doeken met al even omineuze titels als Het duet en Het geheim. Zijn werk is somberder en donkerder dan ooit, en hij weet het. “De tijd”, schrijft hij aan Jeanne, “schenkt me niets dan haat.” Zich daaraan onttrekken lukt niet. Hij laat de glas-in-loodramen in zijn huis, een cadeau van Nicolas bij zijn koperen bruiloft, verwijderen en vernietigt al diens werken die hij in bezit heeft. Op één na: een getekend portret van hem als arts en kunstenaar. “Sapiens ipse sibi fortunam fingit” staat erop: een wijs man creëert zijn eigen geluk.
Daar blijft het niet bij. Hij laat Nicolas observeren door een privédetective en probeert te beletten dat zijn oude vriend een grote opdracht in de Nieuwe Kerk in Delft krijgt. Ze vechten het uit via hun advocaten. Als Nicolas kandidaat is om directeur van de Rijksacademie in Amsterdam te worden, vraagt Wiegersma de minister voor een ander te kiezen. In de omgang met vrouwelijk studenten zou Nicolas niet te vertrouwen zijn.
Van hun vriendenkring is Adriaan Roland Holst de enige die Nicolas trouw blijft. De rest kiest, niet zelden geïntimideerd, voor Wiegersma. Over zijn niet te temmen wraakzucht kan hij zich alleen bij Jeanne uiten. “Mijn oog”, schrijft hij haar, “loert op hem, alle uren, mijn hand oefent zich elke dag. Ha, dat gekwetste hart dat nooit meer helen zal, dat altijd bloedt, dat steeds zijn wonde houdt, dat geboren is om lief te hebben en haten moet, den eeuwigen, fellen, nooit te temmen haat bezit, tegen hem, hem, hem, die eens… Ik zweer het bij de goden.” Bij die eed is het gebleven, tot fysiek geweld tussen de twee voormalige vrienden is het nooit gekomen.
Het zwaartepunt van de Judaskus-expositie ligt bij Joep Nicolas, wiens werk de hele bovenverdieping wordt gegund. Wat conservator Van de Haterd beschrijft in de catalogus, overigens een betere leidraad dan de fragmentarische zaalteksten, wordt hier zichtbaar: van de twee heeft Nicolas het minst geleden onder de brouille. Hij schildert twee werken over de ruzie en gaat verder met zijn leven – dat vanwege nieuwe amoureuze verwikkelingen een nieuwe wending zal nemen. Wanneer hij zich maar niet los kan maken van zijn leerlinge Gisèle van Waterschoot van der Gracht, vertrekt het gezin Nicolas, met de oorlogsdreiging en de behoefte aan een nieuwe artistieke omgeving als officiële redenen, naar Amerika. Vandaar blijft Nicolas verliefde brieven schrijven aan Gisèle, een niet alleen in naam aristocratische verschijning, die hij tweemaal portretteert.
Nicolas heeft een instabiel karakter, schrijft Van de Haterd in zijn catalogustekst, “soms is hij uitgelaten, soms zwaarmoedig.” Onberedeneerde woedeaanvallen tegen zijn vrouw Suzanne wisselt hij af met liefdevolle spelletjes met zijn twee dochters. “Luisteren doet hij weinig”, schreef zijn vriend Godfried Bomans over Nicolas. “Ten eerste, omdat niemand aan het woord komt en ten tweede door de overtuiging dat de ander hem toch beamen zal.”
Noodzakelijkerwijs blijft Nicolas’ glas-in-loodwerk in De Wieger onderbelicht. Of dat erg is? In een nogal hagiografisch gestemde museumdocumentaire uit 2014 wordt hij afgeschilderd als de grote vernieuwer van de glasschilderkunst – maar zijn experimenteerdrift is eerder technisch dan artistiek van aard. In De Wieger valt op hoe Nicolas, ondanks zijn wereldse inslag, ook in zijn schilderwerk moeilijk loskomt van religieuze en mythische thema’s. Uit sombere, in aardse kleuren geschilderde werken met titels als De Judaskus, De ontbinding, Prijs der idealen en Eind der illusie blijkt hij met zijn oude vriend Wiegersma een weinig optimistisch wereldbeeld gemeen te hebben. Het katholicisme drukte in die tijd zwaarder op de mensen dan menigeen vermoedt.
Soms weet hij die zwaarte te doorbreken en schemert een soort opluchting door. Dan zien we werken die veel moderner ogen dan de misantropie die Nicolas elders tentoonspreidt. Het fijne van deze expositie is dat deze contrapunten in zijn oeuvre nu eens vol in het licht komen te staan, zoals de houtsneden uit zijn beginjaren, de van levens- en tekenlust getuigende, kleurrijke werken Harlem, Actress en Schikgodinnen en de portretten van Gisèle en Matthew Huxley, inderdaad de zoon van de grote Britse schrijver, die getrouwd was met een andere zus van Suzanne Nicolas.
Zonder de familiaire last die hem naar het glasschilderen dwong, had Joep Nicolas wellicht meer uit zijn kunstenaarsleven weten te halen, iets waarvan hij zich zeer bewust was. In 1940 schreef hij vanuit New York aan Gisèle: “Ik ken de grote teleurstellingen als je vrijelijk wilt gaan schilderen na zoveel jaren glasramen te hebben gemaakt. Dat is niet eenvoudig. Ik heb mijn leven daarmee verpest. Ik had een goede kunstenaar kunnen zijn. Nu ben ik een geoefend vakman, niet meer.”
De Judaskus. Vriendschap en verraad van Joep Nicolas en Hendrik Wiegersma. Van 24/9 t/m 14/01 in museum De Wieger in Deurne. dewieger.nl