Kunstwerken in de openbare ruimte worden gemaakt voor een bepaalde plek. Jean Boumans begeleidt deze kunstwerken, van de wieg tot het graf. “Het verhaal achter een kunstwerk uitleggen is geen zwaktebod: koffie moet je ook leren drinken.”

“Als een kunstwerk in de openbare ruimte wordt geplaatst, is er altijd protest. Maar als het een aantal later jaren weg moet, is er weer protest”, zegt Jean Boumans. “Als dat niet zo is, dan is er iets mis gegaan. Dan heeft het werk geen relatie met de omgeving opgebouwd of is er geen draagvlak gecreëerd.”

Jean Boumans is sinds 2007 consulent beeldende kunst bij het Huis voor de Kunsten. Eén van zijn belangrijkste taken is het begeleiden van kunstprojecten in de openbare ruimte. Hij adviseert gemeenten en andere opdrachtgevers bij de ontwikkeling van ideeën, bij de selectie van kunstenaars en tijdens de uitvoering. Ook daarna blijft hij betrokken. Onlangs publiceerde het Huis een boekje over het lot van ‘ontheemde kunstwerken’: buitenkunst die om één of andere reden van haar oorspronkelijke plek verwijderd is.

Een telkens terugkerende valkuil bij kunst in de openbare ruimte is volgens Boumans de spanning tussen opdrachtgever en kunstenaar. “Politici en ambtenaren denken in problemen en oplossingen. Veel projecten vinden bovendien plaats in achterstandswijken. Zeker dan is er een politieke agenda. Kunstenaars hebben een andere rol, die zijn op zoek naar reflectie. Je hebt ze bovendien in soorten en maten. Sommige kunstenaars komen van de academie en dromen van een solo-expositie in een museum. Daar is niks mis mee, maar die moeten we niet hebben voor een project in een park of in een sloopwijk. Anderen hebben wel degelijk oog voor maatschappelijke processen. Ze kijken daarnaar met een kritische blik en zoeken openingen in ‘dichtgeregeld’ Nederland. Dat kan leiden tot een object, een ‘beeld’, maar ook tot iets heel anders.” Zo werd vorig jaar in Heerlen een bestaand parkje aan de Colijnstraat heringericht met vrolijke bankjes en een ‘smulhaag’ met bessen en bramen. Het pocket park kwam tot stand in nauwe samenwerking tussen de bewoners en twee kunstenaars, Karin Peulen en Roel Vandebeek.

De juiste kunstenaar wordt vaak gevonden door middel van een openbare prijsvraag, waarop niet zelden tientallen reacties komen. In andere gevallen worden er gericht kunstenaars uitgenodigd om een voorstel in te dienen. Boumans heeft een bestand van enkele honderden kunstenaars die daarvoor in de markt zijn. Heel belangrijk is dat het kunstwerk een relatie aangaat met zijn omgeving. Neem de zuil met de eivormige gouden caravan van Hans Lemmen op de rotonde in de Rijksweg in Cadier en Keer. Bergop rijdend vanuit Maastricht glanst het gevaarte je al van verre tegemoet. Het markeert de poort van het Heuvelland: de caravan staat voor het toerisme, het gouden ei van de regio. Maar je kunt het ook zien als een zon of als een gezicht dat knipoogt. Het werk riep veel protesten op, maar één ding is zeker: het had nauwelijks ergens anders kunnen staan. “Ik vraag wel eens aan de leden van een selectiecommissie zich het ontwerp op een andere plek voor te stellen”, vertelt hij. “Dat is een prima truc om er achter te komen of het echt ‘werkt’ op een bepaalde locatie.”

Maar ook dan ben je er nog niet. Boumans: “Draagvlak is essentieel en dat bereik je alleen door het verhaal achter een kunstwerk duidelijk te maken, uit te leggen waarom het juist op die plek staat. Ik zie dat niet als een zwaktebod: koffie moet je ook leren drinken. En je moet het ook niet ingewikkelder maken dan het is: een wijkavond of een stukje in een lokale krant kunnen veel in gang zetten.”

Plaatsgebondenheid is prachtig zolang een werk blijft waar het is, maar wordt een probleem zodra het weg moet. Dat gebeurt vaker dan je denkt: kunstwerken moeten het veld ruimen voor bouwprojecten, raken in verval of worden het slachtoffer van vandalisme of ‘ontzamelingsbeleid’. “Zulke werken worden ergens opgeborgen en raken soms zelfs zoek”, zegt Boumans. “Veel instellingen weten helemaal niet wat ze hebben. Dat geldt niet alleen voor gemeenten, maar zelfs voor de Rijksbouwmeester.” Het boekje over ‘ontheemde kunstwerken’ bevat voorstellen van elf kunstenaars om zulke werken een tweede leven te geven. Hans la Hey komt met het braakliggende spoorwegemplacement bij Nuth als verblijfplaats voor afgedankte kunstwerken. Paul Peters ziet mogelijkheden in de vele nieuwe natuurgebieden die dezer dagen in Limburg en elders ontwikkeld worden. Minder makkelijk is het om iets te doen met die verdwenen context. Ingeborg ‘Helena’ van Stiphout probeert met projecties de omgeving waarvoor de werken oorspronkelijk zijn gemaakt in herinnering te roepen. Hans van Lunteren berust in het onvermijdelijke. Op zijn ‘legakker’ kunnen beelden waarvoor geen nieuwe koper te vinden is, worden opgenomen “in de schoot van de natuur (met mossen bekleed, overgroeid door klimop…)”.