Er is niets mis met de potentie van Heerlen, vindt architect Hubert-Jan Henket (1940). Leer uit het verleden, wend de blik naar de toekomst en maak gebruik van het unieke DNA van de stad, luidde zijn oproep tijdens de Peutzlezing die hij afgelopen najaar hield in zijn geboortestad.

Heerlen, de modernste stad van Nederland
door Hubert-Jan Henket

Als tiener woonde ik in mijn verbeelding in Amerika, in een huis zwevend boven Los Angeles. Die verbeelding wortelt n mijn geboorteplaats Heerlen, toen de modernste stad van Nederland waar net als in jaren vijftig en vroege jaren zestig een sfeer heerste van optimisme en onvoorwaardelijk geloof in de vooruitgang.
Natuurlijk was er in die tijd ook sprake van een provinciaalse spruitjeslucht en van Rooms conservatisme. Maar juist de dynamiek die de mijnindustrie met zich mee bracht gaf je in Heerlen een sterk gevoel van bevrijding, van moderniteit, van de kracht van innovatie. Voor ons was de toekomst iets fantastisch.
Met de tekenclub van tekenleraar Henk Fonville van het Bernardinuscollege maakten we in 1955 vanaf het dak van het Glaspaleis een reusachtige tekening van acht meter lang die de stad van toen, de mijnen en het omringende prachtige landschap uitstekend weergeeft. Dit was de moderne stad die burgemeester Van Grunsven, architect Peutz en stadsarchitect Klijnen aan het bouwen waren.
Laat me wat moderne beelden uit die tijd schetsen. Om te beginnen het Retraitehuis van Peutz waar ik misdienaartje was, en Schunck, nu het Glaspaleis, waar we bij Sinterklaas op bezoek gingen. Vervolgens natuurlijk het Stadhuis van Peutz waar vooral de prachtige binnentrap mij enorm inspireerde. Of wat te zeggen van het Sportfondsenbad waarvan als we maar hard genoeg riepen bij mooi weer, langzaam het hele dak wegschoof zodat we binnen en toch buiten konden zwemmen.
Mijn vader was als ingenieur verantwoordelijk voor de energievoorziening bij de Staatsmijnen. Per helikopter van de Sabena ging hij veel vanaf vliegveld Beek naar Brussel of Frankfurt om vandaar naar de rest van Europa te vliegen.
De mijnen hadden tal van patenten op hun naam staan, de mijn Maurits werd beschouwd als de modernste mijn van Europa.
Wij mochten als kinderen regelmatig komen kijken als er proeven werden gedaan met transformatoren of isolatoren waar elektrische vonken van tien meter lang op los werden gelaten, of als ophaalmachines met volgeladen liften op maximale daalsnelheid werden stopgezet om de beveiligingsinstallatie te testen. Ook herinner ik me dat bij het 50-jarig bestaan van de Staatsmijnen de enorme steenberg bij Terwinselen helemaal wit was gespoten, zodat je het idee had in de Alpen te zijn.
Dat was Heerlen toen, een stad waar alle lagen van de bevolking trots op waren en die mij door zijn moderniteit altijd enorm heeft geïnspireerd. Mijn Heerlense achtergrond heeft mij voor een groot deel beïnvloed in de overtuiging dat moderniteit in ons vakgebied niet primair gaat over stijl, maar over vooruitgang en sociale verantwoordelijkheid. Het is een manier van denken, een ideaal dat wij als architecten mee kunnen helpen om een betere wereld te creëren voor iedereen.
Enkele projecten waar deze inspiratie en manier van denken bij mij in heeft geresulteerd, zijn de restauratie (samen met Wessel de Jonge) van sanatorium Zonnestraal, de uitbreiding van Teylers Museum in Haarlem en het paviljoen van museum Boymans van Beuningen in Rotterdam, restauratie en uitbreiding van de Hogeschool voor de Kunsten in Arnhem, het verblijfsgebouw van de White Fathers in Dar es Salaam, het Rijkswaterstaatgebouw in Maastricht en de kanselarij van de Nederlandse ambassade in Bangkok.
In deze opsomming heb ik vooral iets willen tonen van mijn streven om continuïteit en vernieuwing met elkaar in evenwicht te brengen, vanouds een kernopgave van architectuur. Maar de vraag is dan natuurlijk of het in onze hyperdynamische tijd überhaupt nog wel zinvol is om naar zo’n evenwicht tussen continue en tijdelijk, naar houdbaarheid op lange termijn te streven? Of is het zo dat de behoefte aan permanente verandering waarmee we geconfronteerd worden automatisch lange termijn kwaliteit onmogelijk maakt?
Voor een antwoord op deze vragen wil ik eerst een korte geschiedenis van verandering geven. In 1460, de hoogtijdagen van de Renaissance, schilderde Antonello da Messina een portret van Hiëronymus, de heilige die zich in het jaar 374 terugtrok in de woestijn. We zien echter geen heremiet in de woeste leegte van de woestijn, waar de Goden heersen en de metafysica de antwoorden biedt op het onbekende, maar een geleerde in zijn studeerkamer. U ziet een individu, een onafhankelijk denkende wetenschapper die kennis vergaart in een geconditioneerde ruimte, het resultaat van menselijke innovatie en interventie, symbool van de geest van de Renaissance. Hoewel de atmosfeer vredig is, vertelt het schilderij ons over een wereld in beweging, in transformatie, een wereld waarin het gotische verleden is veranderd in de heersende moderniteit van de Renaissance.
Sindsdien hebben de karakteristieken van moderniteit het Westerse denken, de onafhankelijkheid van het individu en het bewustzijn dan vandaag anders is dan gisteren, ons steeds meer in beslag genomen. Dit besef kwam in een stroomversnelling door de snelle ontwikkeling van wetenschap en techniek, vooral sinds de Verlichting.
Maar de snelle veranderingen leverden niet alleen rozengeur en maneschijn op. De Franse politicoloog Alexis de Tocqueville brengt rond 1830 een bezoek aan Manchester. Hij schrijft: “Hier heeft de mensheid zijn hoogste alsook zijn meest barbaarse ontwikkeling bereikt. Hier laat de beschaving wonderen zien, maar is de beschaafde mens bijna gereduceerd tot een wilde.” Hier gold de wet van de anonimiteit van de massa, met slechte gezondheids- en arbeidscondities.
Daarom probeerden vanaf het eind van de 19e eeuw avant garde intellectuelen en kunstenaars de samenleving te bevrijden van tradities en waardesystemen van het verleden en op zoek te gaan naar een nieuwe, eerlijke orde. Vanaf nu golden het heden en de toekomst, de geschiedenis werd verbannen naar de vuilnisbak.
In deze optimistische geest werd de periode van wederopbouw en de welvaartsstaat geconstrueerd. Maar het bleek dat de rationeel geplande toekomst een paar akelige verschijnselen met zich meebracht en bovendien minder voorspelbaar en maakbaar dan gehoopt. Na het verleden werd ook de toekomst afgeschreven; in de huidige wereld van hyperverandering en kortstondigheid zijn tijd en plaats relatief geworden.
Combineren we deze hyperdynamiek met de onvoorstelbare kracht van de consumptiemaatschappij dan zijn we aangekomen in de wereld van de globalisering waarin bijna alles en iedereen afhankelijk van elkaar is geworden en waarbij groei en korte termijnwinst de maatstaf zijn van alle beslissingen. De meeste politici en architectengoeroes menen dat dit een onvermijdelijke uitkomst is van maatschappelijke evolutie en dat je je het beste kunt laten meedrijven als een kurk in de wildstromende rivier van ontwikkelingen. Daarom hoort u collega-architecten vertellen dat Shanghai en Los Angeles de prototypen zijn van onze steden. Daar voegt Rem Koolhaas nog het advies aan toe: “Fuck the past, fuck the context, fuck the user.”
Maar verwacht de maatschappij niet juist van ons architecten dat we meehelpen om enige orde te scheppen in de chaos van nu? Dat we inspiratie aandragen, niet in de zoektocht naar wat ons scheidt maar naar wat ons bindt, naar nieuwe gemeenschappelijke identiteiten? Rem Koolhaas vindt van niet. “Totale onzin”, zegt hij. “Identiteit is als een muizenval, waar steeds meer muizen het oorspronkelijke lokaas moeten delen. (…). Hoe sterker de identiteit, hoe meer ze inperkt, expansie tegenhoudt, interpretatie, vernieuwing, tegenstelling.”
Kortom: wat u nodig heeft, zijn steeds nieuwe adrenaline shots.
Ik ben het met deze gedachte absoluut niet eens. Volgens mij is ons bestaan een paradoxale heen en weer beweging tussen de droom van een betere toekomst en tegelijkertijd de angst voor de onzekere afloop ervan aan de ene kant, en de vertrouwdheid van de herinnering en tegelijkertijd de vreugde van de bevrijding uit het verleden aan de andere kant. Angst heb je voor wat komen gaat, bevrijd word je van wat voorbij is. Enthousiasmeren doe je met de toekomst, vertrouwen put je uit het bekende verleden.
Onze opgave in de huidige context van hyperdynamiek en consumptieve economie is juist nieuwe verbindingen uit te vinden tussen continuïteit en houdbare moderniteit. Een zoektocht naar nieuwe gemeenschappelijkheid, het specifieke dat kan binden, dat tegelijkertijd herkenbaar is en durf geeft om het nieuwe onbekende op te zoeken. Juist die gelijktijdige gedrevenheid naar vooruitgang en naar continuïteit die we al eeuwenlang in Europa kennen, maakt onze steden uniek ten opzichte van de steden in de rest van de wereld.
Die Europese stad kan eigenschappen hebben die het koesteren waard zijn. Door de ervaring van de schoonheid ervan krijgen we een gevoel dat er dingen zijn die er toe doen op lange termijn, dat er samenhang en continuïteit is, dat er zorgvuldigheid is en liefde voor de dingen. Bovendien kan de stad ons de herkenning van het gemeenschappelijk eigene geven, een plek die we kennen, die inspireert, een plek waar we trots op willen zijn, een plek die begrip schenkt in de hectiek van het moment. Dit is wat mijn grote leermeester Aldo van Eyck communal home coming noemde.
De volgende vraag is dan of Heerlen nog steeds die stad is waar iedereen zich thuis kan voelen, geïnspireerd door wordt en trots op kan zijn. Om daarop te antwoorden ga ik terug naar het begin, naar mijn jeugdige dromen over een zwevend huis in de heuvels boven Los Angeles. Het was een geconstrueerde werkelijkheid – net als Heerlen in de tweede helft van de jaren zestig. In 1965 was minister Joop den Uyl in de toenmalige schouwburg de boodschap komen brengen dat de modernste kolenmijnen van Europa binnen enkele jaren gesloten zouden worden. Plotseling werden de trotse mijnwerkers, ingenieurs en andere Heerlenaren gedegradeerd tot slachtoffers en als patiënten aan het infuus gelegd. Om deze dwangmatige verandering te kunnen duiden, werden rigoureus alle fysieke herinneringen aan een heroïsch verleden gesloopt en verwijderd. Heerlens moderniteit, een deel van zijn DNA, werd vernietigd. Zo gebeurde het dat trots en toekomstdroom van een stad verwerden tot een zielig verleden. En niettegenstaande alle inspanningen van de afgelopen vijftien jaar is die trots nog niet teruggekeerd.
Vervolgens heb ik me de vraag gesteld of Heerlen, natuurlijk op een andere manier dan vroeger, toch weer de modernste stad van Nederland zou kunnen worden. De conclusie is: ja, mits.
De kerneigenschappen van Heerlen samen met de toekomstige condities zijn namelijk zodanig dat de stad heel geschikt is om te passen in de opgaven van deze tijd. Ik noem die opgave het vinden van houdbare moderniteit. Lange termijn en innovatie moeten meer dan ooit een verbond zien te sluiten.
Dan is de vraag wat ik versta onder houdbare moderniteit?
De aarde is zo’n 4,5 miljard jaar geleden ontstaan, sinds 3,5 miljard jaar is er sprake van leven, sinds 100.000 jaar lopen er mensen rechtop rond. Een grote groep wetenschappers is het erover eens dat als wij in het huidige tempo doorgaan met onze toewijding aan kortstondigheid, het binnen enkele eeuwen einde verhaal is voor menselijk leven op aarde. De waarschuwingen die de natuur ons geeft, liegen er niet om. Een tijd geleden zei een emeritus paleontoloog in NRC Handelsblad: “Ach, de aarde heeft wel voor hetere vuren gestaan dan de mensheid”. Zonder de mens draait de aarde heus wel (weer) door. Een relativering met de kracht van een kernbom, maar wel een die dwingt tot essentiële vragen.
Willen wij als erflaters van de kortstondigheid de door onze invloed verslechterende ecosystemen zo wel aan onze kinderen en kindskinderen overdragen? Natuurlijk komen de ontwikkelingen in wetenschap en technologie ons te hulp met ecologisch schone uitvindingen. Maar zonder verdere bewustwording en het nemen van onze verantwoordelijkheid zullen we het huidige groeidenken niet kunnen stoppen.
Tegelijkertijd worden we in Europa geconfronteerd met bevolkingskrimp en vergrijzing. Ligt het dan niet voor de hand om de economische koers te veranderen van een korte termijn kwantitatieve groei naar een meer lange termijn kwalitatieve groei?
Dit zoeken en maken van een ecologisch houdbare en schone samenleving is daarom een noodzakelijke toevoeging geworden aan het moderniteitsdenken, het maken van een betere wereld dan hij nu is. Dit ideaal zou je houdbare moderniteit kunnen noemen, een heel andere interpretatie van moderniteit dan die van vroeger.
Wat heeft dit betoog over houdbare moderniteit met Heerlen te maken? Volgens mij heel veel, omdat Heerlen in zijn huidige DNA een groot aantal kenmerken heeft die hier op aansluiten.
Economische groei, zoals die tot nu toe wordt benaderd, is uiterst moeilijk gebleken in Zuid-Limburg. Maar elk land heeft bepaalde regio’s die in een bepaalde periode de krachtcentrales vormen voor de nationale economie en andere gebieden die achterblijven. Waarom zou je van deze nood geen deugd maken? Op economisch gebied achterblijvende gebieden kunnen zich gemakkelijke concentreren op kwalitatieve prestaties op de langere termijn.
De bevolking van Heerlen zal in de komende twintig jaar elf procent krimpen. Dan zal zal dertig procent van de bevolking 65+ zijn, de beroepsbevolking zal verder zijn gedaald. Heerlen is koploper van dit fenomeen, maar andere steden zullen volgen. Toch zijn er wel degelijk positieve aspecten te onderkennen aan krimp. Er komt meer fysieke ruimte vrij, die de mogelijkheid tot een kwaliteitssprong biedt. Als je zou beslissen om geen toestemming te verlenen voor bouwen op maagdelijke grond, maar alleen voor sloop-nieuwbouw of herbestemming, komt er ruimte vrij. Die ruimte kun je of toevoegen aan je parkareaal of gebruiken om zelfvoorzienende landbouw te ontwikkelen die je minder afhankelijk maakt van transport. Wellicht kan het mijnwaterproject ingezet worden om de energiebehoefte van de kassen die daarvoor nodig zijn, te leveren. En het ontwerpen van mooie effectieve kassen, mogelijk op bestaande of nieuwe gebouwen, moet voor ons architecten het probleem niet zijn.
Ook de vergrijzing heeft positieve kanten. De vraag naar meer zorg zal dwingen tot een effectievere taakverdeling tussen publieke bemoeienis en private initiatieven. Het idee van de ‘zorgvallei’ sluit hierop aan. Die effectievere zorg kan aantrekkende werking hebben op een deel van de ongeveer 400.000 mensen die vanuit de Randstad op zoek zijn naar een betere leefomgeving.
Dat vraagt wel om een aantrekkelijker binnenstad dan nu. Dat betekent dat Heerlen veel strenger moet zijn tegenover ondernemers die kennelijk nu nog zelf kunnen bepalen hoe hun gevels en dus de openbare ruimte eruit ziet. Daarnaast is het gemiddelde architectuurniveau van Heerlen te laag om een aantrekkelijke beleving te bereiken; de uitzonderingen bevestigen de regel.
Goede ontwikkelingen zijn de opknapbeurt van het Pancratiusplein en de uitbreiding van de schouwburg. Daarnaast zou het stadsbestuur minder bang moeten zijn dat ondernemers weglopen als ze niet mogen bouwen wat ze willen. Het is de gemeenschap die bepaalt waar ontwikkelingen plaatsvinden en dat is natuurlijk primair in je binnenstad en in de kernen van de buurten. Zo is het enorm jammer dat de Hogeschool Zuyd niet in de binnenstad ligt maar ongeveer bij Voerendaal. Hetzelfde dreigt met het ROC te gebeuren. Dat proces moet je hoe dan ook keren: de aanwezigheid van studenten in de binnenstad is economisch, cultureel en sociaal van eminent belang, zeker in een vergrijzende stad.
Een ander kenmerk van het Heerlense DNA is dat het van oudsher een immigranten stad is. Waren dat in de periode van de mijnen de Hollanders, Italianen en Spanjaarden, nu zijn het Hollanders, Turken, Marokkanen en Surinamers. Dat betekent dat Heerlenaren vanaf het begin van de 20e eeuw gewend zijn met vreemde culturen om te gaan.
De journaliste Tracy Metz wees er onlangs op dat weinig steden oog hebben voor
een dankbare, hoewel minder glamoureuze oplossing van de vergrijzing: het aanboren van de groeiende immigranten bevolking. De economische activiteit onder immigranten mag vaak kleinschalig zijn, er is wel veel van, ze blijven in de stad en zijn enorm ondernemend. Wat zou er kunnen gebeuren als een veel ondernemersvriendelijker klimaat voor immigranten zou worden geschapen? Zoek naar nieuwe dwarsverbanden tussen autochtonen en allochtonen, tussen jong en oud, tussen economie en cultuur, zodat nieuwe gemeenschappelijkheid kan ontstaan.
Een ander onderdeel van het Heerlense DNA is de prachtige omgeving. Goede ruimtelijke planning heeft geleid tot het intact houden van het heuvellandschap dat door de eeuwen heen zo gegroeid is en verrassend weinig is aangetast in de laatste veertig jaar. Een enorme rijkdom die van grote waarde is voor de leefkwaliteit en een ecologisch schone omgeving. Dit moet steeds meer toeristen kunnen aantrekken.
Ten slotte wil ik nog iets zeggen over het DNA van Heerlen als netwerkstad. Niet alle steden zijn gezegend met een sterke oude binnenstad, zoals Maastricht of Aken. Daar moet je dus niet mee willen concurreren. Heerlen is een verzameling buurten die zijn samengeklit tot een stedelijk gebied met een redelijk chaotisch centrum: het kenmerk van veel 20e eeuwse steden. In Heerlen zijn al die buurten nog steeds redelijk autonoom: een kracht waar je je voordeel mee kan doen in de overgang van werkstad naar cultuurstad.
Een ander voordeel is dat je minder voorzichtig hoeft te zijn met ingrepen in het centrum, dat je dus relatief eenvoudig kunt transformeren naar een hoger niveau. Wel zou ik willen waarschuwen voor de huidige hoogbouwmode. Hoogbouw is leuk voor het ego van architecten en stedenbouwers maar sterk energieverslindend en nadelig voor het prachtige landschap.
Als je Heerlen niet meer bekijkt als een Zuid-Limburgse probleemstad maar als een toekomstgericht onderdeel van een grote urbanisatie in de Euregio, als je het eigen DNA van Heerlen positief kan vertalen, als je continuïteit en vernieuwing aan elkaar weet te verbinden, dan kan Heerlen werkelijk richtinggevend worden voor de toekomst. Dan kan Heerlen weer de modernste stad van Nederland worden. Een stad met een grote houdbaarheidswaarde waar de mensen trots op zijn omdat ze meewerken aan een nieuwe en betere wereld. Een stad om van te houden.

De Peutzlezing is een initiatief van de Vrienden van het Vitruvianum en maakt sinds 2003 deel uit van de jaarlijkse Architectuurweken Heerlen. Eerdere sprekers waren Wim van den Bergh, Bob van Reeth en Jo Coenen. Bovenstaande tekst is een ingekorte versie van de Peutlezing 2007 door Hubert-Jan Henket, getiteld ‘Zoektocht naar houdbare moderniteit’.