Aan reuring geen gebrek in de voormalige mijnstad Heerlen, constateert PAUL VAN DER STEEN, en problemen blijven vaak onopgelost. Misschien omdat die oplossingen te veel in één richting worden gezocht? “De omwonenden mogen nog net de kleur van de viooltjes uitkiezen.”

De hemel boven Heerlen kleurt grijs. Het regent. Onder de luifels van de horeca aan het Pancratiusplein proberen terrasverwarmers voorjaar te suggereren. Slechts een enkele bezoeker laat zich onder deze omstandigheden verleiden tot een kop koffie buiten. Het plein is verder uitgestorven, een passerende scootmobiel daargelaten.

Maurice Hermans kijkt vanaf de zijingang van cultuurinstelling Schunck de andere kant op, naar de Promenade en de Bongerd, waar het mede door de markt best druk is. “Voor Heerlen dan”, voegt de socioloog eraan toe. Hij kent de stad van kindsbeen aan, ging soms een tijdlang weg, maar kwam altijd weer terug.

Het aanwezige kooppubliek vertekent, constateert Nol Reverda, als we even later gedrieën door de Saroleastraat lopen. “Dit was ooit dé winkelstraat van Heerlen. Nu is er veel leegstand en resteren ketens als Parfumerie Douglas en Foot Locker.”

Het is niet alleen somberen met Reverda en Hermans. Hun gezichten klaren op bij de geveltuin op de parkeergarage aan de Geleenstraat. “Zo’n Amerikaanse brandtrap erbij zou ook mooi staan”, denkt Reverda hardop.

Het duo studeert al jaren op Heerlen en zijn toekomstperspectieven. De voormalige mijnstad is een problematische, lethargische en hypochondrische stad die wel erg op het verleden leunt, was eind vorig jaar de boodschap van een lezing van Reverda, lector Sociale Integratie aan Zuyd Hogeschool en directeur van het in krimp gespecialiseerde onderzoeksbureau Neimed. Hij pleitte voor het experiment, voor Heerlen als hoofdstad van het ‘Randland ‘waar andere oplossingen nodig zijn dan in de Randstad met zijn magnetische aantrekkingskracht.

Reverda’s betoog sloot aan bij dat van Hermans’ twee jaar geleden verschenen boek De Antistad. Pionier van kleiner groeien. Krimp is niet minder, krimp is anders, luidde de boodschap. Gebruik de mogelijkheden.

Niet dat in Heerlen niet eerder van alles is geprobeerd. Reverda: “Maar vaak kwamen de oplossingen van bovenaf en gingen de bestuurders er mee staan pronken. Als de aanpak minder succesvol was als verwacht, lag het aan anderen. Die hadden het niet goed opgepakt.”

Rond de mijnsluitingen in de jaren zeventig kwamen ondernemers naar Heerlen om herstructureringsgelden mee te pakken – en daarna vaak nog sneller weer te vertrekken. Steeds moest het heil uit een ander richting komen: van gigantische pretparken bij kasteel Terworm en in buurgemeente Brunssum (allebei niet doorgegaan), van een transitie naar Pension Valley (voortbordurend op de aanwezigheid van het ABP-hoofdkantoor in Heerlen) of, zoals nu, van een Smart Services Hub (big data, met het Centraal Bureau voor de Statistiek als trekker). Intussen is ‘urban’ het toverwoord in Heerlen, met de gigantische murals, grote wandschilderingen, verspreid door de hele stad.

Een van de vele murals in Heerlen.

Vanuit het verleden is er een groot geloof in ‘social engineering’, in maakbaarheid. Zoals de steenkolenwinning het dorp Heerlen pakweg een eeuw geleden veranderde in een bruisende boomtown waar mijndirecties samen met burgerlijke en kerkelijke autoriteiten de regie voerden.

Een halve eeuw geleden was Heerlen de op één na rijkste stad van het land met een hoog aantal bontjassen en weelderige etalages, maar de sluiting van de mijnen, bron van al die welvaart, was toen al in zicht. Inmiddels scoort de voormalige oase van welstand al jaren hoog op de lijstjes van meest troosteloze steden van het land met lage scholing, hoge werkloosheid en andere sociale problemen. En zoekt Heerlen krampachtig naar nieuwe zingeving. Waartoe is de stad op aarde?

Volgens Reverda hebben bestuurders de afgelopen decennia fout op fout gestapeld. Een deel van de modernistische architectuur, met name de creaties van architect Frits Peutz (het Glaspaleis, bioscoop Royal, de schouwburg), werd gered. Maar weeffouten werden niet hersteld. De Heerlense schouwburg, het met afstand meest succesvolle theater van Limburg, staat “aan een immens plein, waar vrijwel niets gebeurt”.

Bijna alles wat herinnerde aan de oude mijnindustrie verdween in een paar jaar tijd onder de sloophamer. Van zwart naar groen, luidde het devies. Bomen in plaats van kolen: wat ooit de Oostelijke Mijnstreek was, heette voortaan Parkstad. Maar het groen, zo lijkt het, overwoekerde ook de dynamiek. “Wandelen in parken, fietsen op paden. Bestaat er iets saaiers in een stad, die zich als urbaan afficheert? Laat je stedelijkheid niet in slaap sussen door de grasvelden die over jouw gesloopte verleden zijn aangelegd”, riep Reverda de stad op tijdens zijn lezing. Nu voegt hij eraan toe: ,,Daar kwam het boulevarddenken bij. Heerlen kreeg een woonboulevard (met onder meer een Ikea-vestiging, qua bezoekersaantallen een van topattracties van Nederland), een onderwijsboulevard, een zorgboulevard, een leisureboulevard. En allemaal buiten het centrum. In groeiende steden kan dat misschien, hoewel ook daar het vermengen van functies eigenlijk altijd beter is. Het gevolg van al die boulevards buiten het centrum is dat de bevolkingsgroepen elkaar niet meer tegenkomen. 12-25 jaar bevindt zich aan de ene kant van de stad, 70-plus aan de andere kant.”

Een rigoureuze herindeling begin jaren tachtig had van Parkstad, een tijdens de mijnperiode ontstaan conglomeraat van mijnwerkerskoloniën, kerkdorpen en daaromheen gegroepeerde arbeiders– en beambtenwoningen, misschien tot één stad kunnen maken, zeggen Reverda en Hermans, met Heerlen als centrum. Het gebeurde niet. Wat resteert, is een regio waar onduidelijk is waar Heerlen ophoudt en Brunssum, Landgraaf en Kerkrade beginnen. En waar menigeen, zelfs met navigatie, hopeloos verdwaalt.

Het spel van de herindeling is opnieuw op de wagen, maar Hermans heeft er weinig fiducie in. “De gemeenteraadsverkiezingen werden een overwinning voor de lokalen en het anti-herindelingssentiment.” De ideeën, de kansen, ze zijn er echt wel, benadrukt hij. Maar wie ziet ze? “Er zijn hier tal van wetenschappers van elders voorbijgekomen. Die kijken dan een paar weken of maanden naar het exotische studieobject Heerlen. Maar het kost meer tijd om deze stad echt te doorgronden. Pas dan ga je alles scherp zien.”

In andere steden bezingen de plaatselijke liedjes de schoonheid van de stad. In Heerlen gaat een van de klassiekers, Wenn inne get van Heële zeët, – veelzeggend – over negatieve beeldvorming. Wie iets slechts over Heerlen zegt, komt aan mij, zong Wiel Knipa. Hij dreigde de kwaadsprekers zelfs op de bek te slaan. Het typeert het chauvinisme van veel Heerlenaren: misschien wonen ze in een klotestad, het is wel hún klotestad.

Ben van Melick kent het negatieve imago en de meelijwekkende blikken bij het noemen van zijn woonplaats. Mensen die zeggen dat ze “er nog niet dood gevonden willen worden”. Goede vrienden die het niet meer uithielden in de stad en hun heil elders zochten.

Van Melick, oud-leraar Nederlands en publicist, zegt nooit veel te hebben opgehad met de stempels die Heerlen kreeg opgedrukt. ,,Van nostalgie naar de mijnjaren heb ik nooit last gehad. Dat was een andere tijd. De stad onderging een aantal – soms pijnlijke – transformaties. Maar Heerlen werd nooit een provinciaal nest, zoals bijvoorbeeld Sittard. Ondanks alles bleven een soort levendigheid en stedelijkheid bestaan: protest, debat, kunstinitiatieven. Het werd hier nooit vervelend of saai. Doordat de mijnen mensen uit de rest van Nederland en van over de grens aantrokken werd het hier een melting pot. Die grote inbreng van vreemde elementen maakte dat hier vaak spelenderwijs naar nieuwe eenheid werd gezocht. Heerlen is een idee. Eigenlijk bestaat Heerlen niet.”

Een door een sterke SP gedomineerd gemeentebestuur, met waarnemer Emile Roemer heeft de stad zelfs de eerste SP-burgemeester van Nederland, investeerde de afgelopen jaren tegen de tijdgeest in fors in de kunsten. De ‘Culturele Lente’ leverde Heerlen een fraai poppodium op, een florerende schouwburg, doorgroei van het festival Cultura Nova en het tot cultuurcentrum omgetoverde ex-warenhuis Schunck. Waarmee de stedelijke reuring voor een deel is geïnstitutionaliseerd.

Misschien is de levendigheid van weleer wel een beetje uit Heerlen aan het verdwijnen, suggereert Van Melick, en wiegt de stad zichzelf in slaap. “De plaatselijke journalistiek wil de laatste jaren vooral de nadruk leggen op de positieve ontwikkelingen. Constructief commentaar uit andere hoeken lijkt steeds minder te worden gewaardeerd. Alles wat te maken heeft met IBA 2020 (Internationale Bauausstellung), het Maankwartier rondom het station en Schunck lijkt bij voorbaat boven alle kritiek verheven.”

De geveltuin op de parkeergarage aan de Geleenstraat in Heerlen.

Van Melick spreekt uit eigen ervaring. Hij was aanvankelijk enthousiast meedenker met de IBA. Typisch Heerlen dat ze als eerste Nederlandse stad dit Duitse stedenbouw- en planologie-instrument naar Nederland haalden. “In Duitsland zijn er oude industriesteden mee gerevitaliseerd. Vanuit alle hoeken en buurten konden mooie initiatieven komen. De IBA zou voor nieuwe Schwung zorgen. Maar die benadering is uitgekleed. Wat overblijft is erg infrastructureel.”

Over het Maankwartier, de door kunstenaar Michel Huisman ontworpen nieuwe stationsbuurt, die de voorkeur kreeg boven de in Heerlen geboren architect Jo Coenen, was van Melick van meet af aan kritisch. Te veel verhaal, te weinig stedenbouwkundig concept, vindt hij, nog steeds. Zo’n houding wordt niet door iedereen gewaardeerd. Van Melick heeft zijn conclusie getrokken. “Sinds een jaar of twee houd ik me wat meer aan de zijkant. Laat een jongere generatie het maar doen.”

Ook Maurice Hermans is sceptisch over de invulling van IBA. In de geschetste contouren voor de binnenstad staat volgens hem veel “architectenfluff”, en worden de mensen vergeten. Staand voor het immense Maankwartier in wording uit hij ook zijn twijfel bij dít project: “Op zich zou het best een aanwinst kunnen zijn. Maar is het in balans met de stad? Is het verstandig om zoveel nieuw te bouwen aan de rand van het centrum?”

Wandelend door de winkelstraten wijst Reverda op leegstaande winkelpanden en bovenetages. “Leegstand biedt volop kansen, bijvoorbeeld op het gebied van duurzame energie en alternatieve landbouw. Maar daarvoor is ook een andere houding van de bestuurders nodig. Geef de stad terug aan de Heerlenaren. Het gebeurt nu soms met popup-ideeën en bijvoorbeeld in het Gebrookerbos waar burgers zelf ideeën mogen ontwikkelen voor verloren ruimte. Maar nog veel te vaak is alles vooraf helemaal uitgedacht: dit is de plek, het moet een park worden en wel zó’n soort park. De omwonenden mogen nog net de kleur van de viooltjes uitkiezen.”

Dit is het vierde deel in een reeks stadsportretten in ZL. Eerdere afleveringen gingen over Eindhoven, Maastricht en Breda.