De bombardeerkever – ik weet het nog maar pas – heeft een kanonnetje in zijn achterste. Het bestaat uit twee kamers: een gifkamer en een knalkamer. Bibi Dumon Tak schreef erover. Fleur van der Weel kraste er een tekening bij. 

In de nieuwe uitgave van Bijzondere beesten en doodgewone dieren zie je op bladzijde 20 hoe een onooglijk kevertje een vogel buiten westen knalt met giftige bommetjes. De laatste zin van het stukje gaat zo: ‘En terwijl de vijand probeert zijn ogen open te krijgen, wandelt de bombardeerkever de hoek om. Tralalala.’ 

Het is de ‘tralalala’ van Bibi Dumon Tak die het hem doet, de onbezorgdheid ervan, de achteloze triomf, plus de keveroogjes die Fleur van der Weel heeft uitgekrabd. 

Nu wil ik later terugkomen als bombardeerkever. Ook al ben ik te katholiek om te geloven in reïncarnatie. Misschien dat de thermostaat van de oven wel heel even hapert, waarna de schoorsteen van het crematorium kort zou sputteren. Stel je voor dat ik niet helemaal zou veranderen in CO2! Ik zou een klonter van mezelf kunnen blijven. Op sommige dagen heeft een mens behoefte aan perspectief.

In plaats van tot stof en as weder te keren zou ik door een pijp in het funerarium kunnen worden uitgespuwd. In de natte berm zou ik belanden om daar een nieuw leven te beginnen, als onooglijke winnaar in plaats van altijd maar gegarandeerde verliezer. Ik wil het karma van de bombardeerkever op pagina 20. 

‘Zal ik dit stukje voorlezen als je dood bent? Na dat liedje van Mauro Pawlowski.’

Bovendien – ik heb me verder verdiept – is de bombardeerkever een wetenschappelijk wonder. Niemand weet hoe het beestje erin slaagt om kanonschoten af te vuren zonder zichzelf op te blazen. Er is iets met de kamertjes in zijn achterste waardoor het nooit mislukt. Voor iemand die zichzelf bij leven en welzijn geregeld in de voet schiet, is het iets om naar uit te kijken. 

‘Ik wil terugkomen als bombardeerkever’, zei ik op café tegen mijn beste vriend. ‘Kijk, hier staat hij, op pagina 20. Lees!’ 

Ik haalde het boek van Bibi Dumon Tak tevoorschijn. Hij las, nipte van zijn koffie en kauwde op een Chocotoff. De mens is het gewoon dat ik plannen maak, voortdurend op zoek ben naar oplossingen, altijd op de proppen kom met rare bedenkingen en wilde formules. Na zoveel jaar op aarde probeer ik het nog steeds eens te raken met de gang van zaken. Nu was er ineens weer de troost van de bombardeerkever. 

Mijn best friend forever lachte. ‘Mooi’, zei hij. ‘Zal ik dit stukje anders voorlezen als je dood bent? Na dat liedje van Mauro Pawlowski. Hoe heette dat ook weer?’

‘Er is een dode nabij’, antwoordde ik. Het beurde me allemaal op, nog meer dan de bombardeerkever.