In 1898 bouwde koning Leopold II het Congopaleis, als vitrinekast voor zijn koloniale pronkstukken. Later werd dat het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika, nu verbouwd tot AfricaMuseum. AN OLAERTS ging kijken, in Tervuren. “Het knettert in mijn hoofd. Dit is toch paternalisme?”

December 2018. Het vernieuwde AfricaMuseum wordt plechtig geopend. Koning Filip is afwezig. Idem de premier. De kranten staan vol. Afrikaanse verenigingen, betrokken bij de vernieuwingsoperatie, reageren misnoegd. De directie van het museum gaat in de verdediging. Curator Bambi Ceuppens zegt in De Standaard dat ze had aangedrongen op een zaal over racisme. “Die is er niet gekomen. Een tentoonstelling bedenk je niet alleen”, verklaart ze. En dat ze ermee leven kan.

Tegelijk ergert Ceuppens zich in De Morgen aan het voorstel van Tom Lanoye om op de openingsavond een stukje voor te lezen uit Gangreen van Jef Geeraerts. “Een auteur die enkel van andere koloniale auteurs verschilt omdat hij expliciet over seks schreef”, doet ze noteren.

Mireille-Tsheusi Robert, voorzitter van de Afro-Belgische vereniging BAMKO, slaat de uitnodiging voor het openingsfeest af. “Ik ga niet dansen op een graf”, zegt ze in Knack. “Je kunt geen museum dekoloniseren zolang het uitpuilt van de koloniale roofkunst. Best mogelijk dat ze die voorwerpen in een nieuwe context hebben geplaatst, maar dat noem ik geen vooruitgang.”

Polemiek doet gazetten verkopen, denk ik. Maar in Tervuren verander ik van gedachten. Het    AfricaMuseum is een soort schoolreisje geschikt voor alle leeftijden. Wanneer ik een vader een foto zie nemen van zijn zoontje bij twee opgezette zebra’s en een giraf slaat de gêne toe. Pas na tien zalen encyclopedische wetenswaardigheden over Afrika bereik ik de afdeling Koloniale Geschiedenis. Het eerste wat ik daar op een kaartje lees, is dat de Portugezen al veel eerder slavenhandelaars waren. Het is niet wat ik verwacht van een museum anno 2018, en surplus ín het koloniale paleis van een Belgische vorst.

“Zijn de dieren er nog?”, vragen vrienden uit Tervuren achteraf. “Wij gingen dikwijls spelen in het museum”, vertellen ze. “Het was zoiets als de dierentuin, maar dan met opgezette beesten. Ze hebben die olifant toch niet weggedaan? En de grote boot? Daar kropen we als kinderen altijd in. Hahaha. En maar goed dat ze niet aan het park hebben geraakt. Ze wilden het nieuwe gebouw recht voor het paleis zetten! Terwijl het zo’n mooi gezicht is, die vijver voor het paleis.”
Verbazend. Als Limburger heb ik geen herinneringen aan het oude museum. Ik ben er als kind nooit geweest. De nostalgie van Tervuren gaat goddank aan mij voorbij.

Het nieuwe, glazen toegangsgebouw van Stéphane Beel staat strak te wezen aan de linkerkant van het Congopaleis. Je moet langs zijdelings binnen in het AfricaMuseum, door een onderaardse witgekalkte gang, een beetje zoals de aanpak van de expo. Maar goed, de doorsteek van Beel heeft een internationale, professionele uitstraling. Het doet denken aan het 9/11 Memorial & Museum in New York. ‘No day shall erase you from the memory of time’, staat er bij een verwoeste roltrap uit de Twin Towers. Het is een zin van Vergilius. In het AfricaMuseum staat drietalig in spiegelletters geschreven: Alles gaat voorbij, behalve het verleden. Ervoor staat de beroemde boot. Het is een prauw om over de Congostroom te varen, meer dan 22 meter lang, uit de stam van een sipoboom. Op het bordje staat dat Leopold III erin zat, toen hij in 1957 een rondreis maakte in Congo. En het bordje vermeldt nog meer: “Volgens het museumarchief hebben de bewoners van Ubundu de prauw op eigen initiatief gemaakt als geschenk voor het hoge bezoek. De vraag blijft echter of het niet om een opdracht van de koloniale administratie ging.”

Het is een eerste speldenprik. Ik kijk uit naar meer. Een museum moet zijn publiek raken. Ik ga naar tentoonstellingen om mijn wereld groter te maken, om mijn empathie op te rekken en opnieuw te berekenen waar mijn plaats is in dit leven.

Bovenaan de trap van de toegangstunnel, vlak voor de eigenlijke ingang van het AfricaMuseum is het opnieuw raak. Er hangt een schilderij met heldere kleuren en cartooneske mannetjes. Ze staan op de trappen van het Congopaleis. Eén mannetje heeft een dikke, blote buik. Pens is het woord. De directeur van het museum is herkenbaar. Hij heeft friemelige krulletjes en draagt een donker pak. De mensen in het andere kamp zijn zwart. Ze trekken aan het beeld van de Luipaardman, een icoon uit het oude Koninklijk Museum voor Midden-Afrika. De Luipaardman is een beul met een kap van luipaardvel. Tussen zijn vingers houdt hij metalen klauwen. Hij staat op het punt de slapende man aan zijn voeten te vermoorden.

Het schilderij, van de Congolese kunstenaar Cheri Samba, heet Réorganisation. Het is duidelijk. Wie wat met Afrika heeft wil de Luipaardman niet meer in het museum. De beelden bevestigen de clichés van Afrika: wild en zonder manieren. Cheri Samba laat het Europese museumpersoneel in het Lingala zeggen: “We kunnen niet aanvaarden dat dit werk weggaat, het heeft ons gemaakt tot wat we vandaag zijn.”

Het is dubbel tragisch. Omdat het waar is. Met de opbrengsten uit Congo heeft Leopold II grote Belgische bouwwerken gefinancierd: het station van Antwerpen, de Basiliek van Koekelberg, het Justitiepaleis in Brussel, de Koninklijke Galerijen in Oostende. Je kunt je België moeilijk voorstellen zonder de uitbuiting van zoveel mensen in Congo. Maar daarover gaat het AfricaMuseum niet. De vlaggenstok op de koepel van het museum is leeg. Er wappert geen zwart, geel, rood. Het koninkrijk België geeft niet thuis in het oude Congopaleis.

Ondanks het protest van Afrikaanse verenigingen is de Luipaardman blijven staan. Samen met nog andere beelden van Afrikanen. Ze dansen. Ze tekenen met hun vinger in het zand. De beelden lijken van brons, maar als ik erop tik zijn ze hol en van gips. Ik denk dat het destijds niets mocht kosten. Brons werd voor andere dingen gebruikt. Maar veel uitleg is er niet. Een bordje zegt dat de beelden niet meer passen in het nieuwe museum. Daarom staan ze in een kaal achterafzaaltje, net erbuiten.

Het officiële begin van het AfricaMuseum spreekt over de reusachtige collectie: dieren, gebruiksvoorwerpen, kunst, mineralen en documenten. Het boekenrek met publicaties is meters lang. Het museum is een internationaal kenniscentrum. Het werkt mee aan internationale onderzoeken. Het draagt jaarlijks bij aan de opleiding van 130 Afrikaanse wetenschappers.

Het knettert in mijn hoofd. Dit is toch paternalisme? Ik weet niet wat het museum bedoelt. Zoekt het excuses om te blijven bestaan, of wil het erkenning voor de wetenschap die het bedrijft? Het klopt niet. Hét referentiecentrum voor Afrika staat in Tervuren, met een parochiekerk waartegen zeven graven liggen. Het zijn de Congolezen die – van de kou – zijn overleden op de Wereldtentoonstelling van 1897. Je kon daar destijds een bezoekje brengen aan drie Congolese dorpen compleet met 267 mensen.

Het AfricaMuseum zwijgt weliswaar niet over het onfatsoen van de kolonialen. Maar de nadruk ligt op de expertise van Tervuren. Het wringt. Om nog te zwijgen van de toevoegingen ‘verzameld’ en ‘geschonken’ op bijna alle infokaartjes. In zo’n context kun je niks doen wat op verzamelen of schenken lijkt. Het Congopaleis heeft in honderd jaar niets aan het oude Belgische overwicht ingeboet. Wat vroeger militair was, is nu expertise. Het museum zit propvol waardevolle wetenschap. Het is een beetje zoals Wikipedia. Interessant, maar met weinig diepgang.

De opgezette dieren storen. Niet dat ik de gruwel verlang van afgehakte kinderhandjes. Het AfricaMuseum is een gezinsuitje. Maar de erfenis van Leopold II is hier te aanwezig om het zo vrijblijvend over fauna en flora te hebben. “Waarom moet het AfricaMuseum alleen maar vertellen over die afschuwelijke Leopold!”, bijt iemand me toe op sociale media. “In Duitsland hebben ze toch ook niet alleen maar musea over Hitler.” Terwijl ik de vergelijking met Hitler zo graag wilde vermijden. Ik antwoord: “Stel dat in Berchtesgaden de villa van Hitler nog overeind zou staan. Zou je daar dan losjes een museum kunnen openhouden over dieren in de bergen?”

Het Mineralenkabinet in het museum lokt hetzelfde onbehagen uit. In glazen kastjes liggen grote stukken mineralen. Ze twinkelen in een regenboog van metallieke kleuren. Ik maak een foto van een brok kobalt en kijk naar mijn nieuwe telefoon. Om herlaadbare batterijen te maken heb je kobalt nodig. De vooruitgang in de wereld smeekt om meer kobalt. Maar het AfricaMuseum slaat geen brug naar zijn techverslaafde, moderne bezoekers. De expo hoeft het publiek misschien geen geweten te schoppen, maar in deze context beginnen over het ontstaan van mineralen twee miljard jaar geleden is ongepast.
Om door te dringen in het hart van de Belgische kolonisatie hoef je geen afgehakte ledematen te tonen of te focussen op de horror van een koning met een baard. Ervan uitgaand dat het engagement van het AfricaMuseum zover reikt. Wellicht niet.