‘Ik heb nooit een kladschilder willen zijn

’Na twintig jaar is Fons Haagmans terug in het Maastrichtse Bonnefanten met een overzichtstentoonstelling. Een dwarse kunstenaar met een veelzijdig oeuvre, bijeengehouden door een uit duizenden herkenbare handschrift. “Kunst is het enige gebied waar je altijd weer het wiel mag uitvinden.”

Zijn werk, en de tentoonstelling ervan in het Bonnefanten. Daarover wil Fons Haagmans praten. Niet over wat hij betitelt als “kunstpolitieke zaken”. Die moeten maar een andere keer, zegt hij. “Ik ken mijn positie, en de meningen daarover.”

Het is een opmerkelijke zelfbeperking voor een man die zijn meningen niet onder stoelen of banken steekt. Zeker over de kunstwereld waar naar zijn idee veel gebakken lucht als universele wijsheid wordt verkocht.
De positie waar hij op doelt, is die van Limburgse ‘kunstpaus’. Hij adviseert of adviseerde bij de Jan van Eyckacademie, de inmiddels afgeschafte BKR, kopieerconcern Océ, woonbedrijf Vesteda en tal van al dan niet opgeheven kunstcommissies. Daarnaast is hij de mentor van een aantal jonge kunstenaars.
Nu het Bonnefanten uitpakt met een grote tentoonstelling over zijn werk, wil hij zich beperken tot zijn positie als kunstenaar. So far so good – maar soms valt hij uit zijn rol. Zoals bij zijn constatering dat Limburg momenteel een opvallend sterke generatie jonge kunstenaars herbergt. Die één ding gemeenschappelijk hebben: uitbundigheid. “Ze voelen geen enkele schroom om iets mooi te maken. Van de soberheid van enkele decennia geleden is weinig meer over.”

Het zijn kunstenaars die hun eigen fantasiewereld bouwen, met de nieuwe media als inspiratiebronnen. Opvallend honkvast zijn ze. Reizen, van huis weggaan om het leven elders te ontdekken is hen vreemd. Haagmans betreurt het: “Ze halen hun informatie van internet, niet uit het leven zelf. Het is altijd een reproductie.” Maar veroordelen doet hij die opstelling niet. “Kunst is het enige gebied waar je altijd weer het wiel mag uitvinden. Als je alles weet, kom je tot niets. Ik ben blij dat ik in mijn tijd niet veel van minimal art wist, anders had ik veel van mijn werk nooit gemaakt.”

Fons Haagmans (1948) werd geboren in Schinnen, groeide op in Hoensbroek en woonde in Italië, Amsterdam en New Haven (VS). Sinds een jaar of tien heeft hij zijn atelier in hartje Maastricht, in een voormalige paardenstal annex pakhuis van Van Gend & Loos.
Zijn atelier hoort duidelijk niet tot de categorie die ooit door Theo van Doesburg werd omschreven als ‘kooien waar het naar zieke apen stinkt’. In de werkruimte van Haagmans heerst orde en functionaliteit, zoals ook in zijn werk weinig aan het toeval wordt overgelaten. De verfresten op de vloer lijken daarmee te contrasteren, maar zijn het gevolg van zijn werkwijze: hij schildert zijn doeken op de grond. Met industriële verf, die gaat nu eenmaal drijven als je het doek op een ezel zet.
Werken met olieverf vond hij als academiestudent al niks. “Ik kón ’t ook niet, ik was de slechtste van de klas. Maar ík had ideeën, dat kon je van de meeste anderen niet zeggen.”
Als student verzette hij zich tegen ‘romantische’ schilders van de École de Paris, de bohémien-artiesten in Montmartre, zoals Chagall en Modigliani. Liever bestudeerde hij de Duitse en Belgische expressionisten, zoals Beckmann, Schlemmer en de vroege Gustave Desmet.
Hij ontwikkelde al vroeg zijn eigen methodes, met industriële verf en sjablonen. Zijn onhandigheid met olieverf ontwikkelde zich via een beredeneerde afkeer tot een dwarse, provocatieve kunstopvatting. Anno 2007 kun je eigenlijk niet meer maken om met olieverf te schilderen, vindt Haagmans. “Olieverf wordt alleen nog verkocht aan amateurs en aan BN’ers die aan het schilderen zijn geslagen.”
Hij koketteert met de rol van huisschilder die hij zich aanmeet als hij zich omschrijft als “de beste klant bij Verfland” waar hij, als ware hij onderweg naar de volgende klus, zijn auto voorrijdt om tientallen blikken met basiskleuren in te laden en gemengde verven uitzoekt met de kleurenwaaier.
De keuze voor industriële verf had cruciale gevolgen voor Haagmans’ oeuvre. De expressieve toets van olieverf heeft hij ingeruild voor de nivellerende werking van vaak in vele lagen aangebrachte industriële verf. Net als in het werk van Gary Hume, vriend en bewonderaar van Haagmans, maken ze zijn doeken zo plat als een dubbeltje.
Door zijn kunstopvatting en zijn werkwijze is Haagmans een conceptueel kunstenaar. Zelf vindt hij dat een logische ontwikkeling. “Kunst is toch vooral het overdragen van een idee. Bij een schilder uit zich dat in een aanhoudende strijd tussen het conceptuele en het pictorale, tussen het idee en de afbeelding.”
Wat is dan de idee die hij wil overdragen?
“Eigenlijk weet je dat niet. Het is ook erg arrogant iets te willen overdragen waar niemand om heeft gevraagd. Net zoals het vreemd is om nóg een schilderij te willen maken als je net een goed werk hebt afgerond. Dat is het nutteloze van de kunst.”

Toen Fons Haagmans in 1988 zijn eerste grote expositie had in het Bonnefanten was Groot cijferschilderij 1 een van de blikvangers. Het was het eerste van een reeks doeken met cijferreeksen, verwijzend naar de Kabbala, de joods-arabische traditie die een verborgen betekenis verbindt aan getallen en magische vierkanten.
Persoonlijk heeft Haagmans niets met de mystieke kanten van kabbala, tarot (het ‘lezen’ van speelkaarten) en heraldiek, waarvan de symbolen steeds opnieuw in zijn werk opduiken. Het zijn de erbij horende regels die hem fascineren. “Ze beteugelen je vrijheid als kunstenaar, maar dwingen je om de intensiteit te vergroten. Ik heb nooit een kladschilder willen zijn.”

De ruim tachtig werken tellende expositie in het Bonnefanten laat zien dat Haagmans de afgelopen twintig jaar meer heeft geschilderd dan cijferreeksen en symbolen uit tarot en heraldiek. Er hangen ook stillevens, naast abstract en figuratief werk. “Ik heb het altijd naast elkaar gedaan. ’s Morgens een stilleven, ’s middags een abstract werk: die vrijheid wil ik houden. Het is mijn handschrift dat de thema’s verbindt.”
De titel van de expositie, Lost Highway, is een vingerwijzing naar die veelzijdigheid. Lost Highway is het beroemde lied van countryzanger Hank Williams (1923-1953), met de beroemde regels:

“…Now I´m a rollin’ stone all alone and lost
For a life of sin I have paid the cost
When I walk by all the people say
Just another guy on the lost highway…”

Lost Highway, een installatie van vier schilderijen met onder meer Hank Williams en Tammy Wynette, leek Haagmans wel een passende titel voor de expositie. “De critici zullen wel weer zeggen dat het alle kanten opgaat, dat werk van mij. Dat ik de weg kwijt ben. Dat eerste klopt: ook qua thematiek gaat het alle kanten op.”
Haagmans schildert zijn muziekhelden als iconen. Williams als de houterige man met gitaar en cowboyhoed is een clichébeeld, net als de blinde bluesgitarist Blind Blake en de door nepdiamanten omringde Elvis Presley in zijn Vegas-jaren. Het zijn werken die elke dynamiek ontberen. Bij Haagmans is een schilderij stilstand. Gestolde tijd. Het suggereren van beweging is een illusie, daar past hij voor.
Wat hebben artiesten als Williams, Presley en Blind Blake gemeen dat hij ze schildert? “Ze hebben net als ik hun roots op het platteland. Rauwe, elektrische stadsblues kan ik niet schilderen. Wel countryblues, die is op gospelmuziek gebaseerd.”
Platteland en kerkmuziek, het is de omgeving waar ook Haagmans in opgroeide. “Mijn vader was mijnwerker. Door elk raam waar we naar buiten keken, zagen we de schacht van de staatsmijn Emma.” Vanuit de mijnwerkerscafés schalde de accordeonmuziek van Leni und Ludwig: “Schön ist die Jugendzeit”. Ook deze teksten (“Pure Vanitas, maar dan in eenvoudige mijnwerkerstaal”) kent hij uit zijn hoofd:

“…Es blühen Blumen auf Flur und Halde
Sie welken alle im Jahreslauf
Und so das Menschenherz verwelket balde
Und blüht zum zweiten Mal nicht wieder auf….”

De klanken en de beelden uit zijn jeugd vormen een belangrijke inspiratiebron voor zijn werk. Ze leveren de thema’s die hij omarmde toen hij, vele jaren geleden, constateerde dat hij “alleen maar moderne kunst zat na te doen. Ik merkte dat ik dichter bij mezelf moest blijven, bij de streek waar ik ben opgegroeid”, zei hij begin februari bij de opening van de expositie. Zijn geboortestreek, het land van krochten, mijnen, kerken en vermommingen, werd het land van zijn verbeelding. “Twee jaar geleden bezocht ik de parochiekerk van mijn jeugd. Het bleek dat ik alle beelden in die kerk had opgeslagen, inclusief de scheuren in de flagstones op de vloer.”
Maar de geboren outsider Haagmans (“ik ben een ridder op een ezel”) is er de man niet naar om zijn geboorteland te verheerlijken. Als hij een dienblad bier schildert, is dat geen ode aan het Bourgondische leven, dat zo misplaatste clichébeeld dat aan Zuid-Limburg kleeft. Integendeel. Het Vrijthof met zijn terrasjes en de Winterland-tralala is als sublimatie van dat cliché in zijn ogen geworden tot “het meest geperverteerde plein van Nederland”.

De met nepdiamanten behangen Schmuckbilder verwijzen naar de rijkelijk met edelstenen versierde schrijn van Sint Servaas. Maar met nostalgie naar het Rijke Roomse leven heeft het niets van doen. “Die nepdiamanten geven me de vrijheid om ordinaire dingen te doen, vrij van de ernst en de pretentie van de Grote Schilderkunst.” Maar er zit nog een tweede laag onder. Sjablonen en edelstenen herinneren aan Limburg en aan het werk van de neo-gotische bouwmeester Pierre Cuypers, maar ook aan de Oostere culturen. Haagmans: “Ik verzet me tegen het modernistische idee dat decoratie minderwaardig zou zijn. Het tegendeel is waar. Arabesken zijn van oorsprong de verbindingen tussen cijfers en letters. Decoraties vormen het bewijs van een hoge, rijke cultuur.”

Fons Haagmans (l) en Bonnefantendirecteur Alexander van Grevenstein in debat tijdens het inrichten van de expositie.

foto’s Chris Keulen