Het romantische idee van oorspronkelijkheid heeft plaatsgemaakt voor de Wikipedia-cultuur. Dienstbaar en anoniem plakken we andermans teksten aaneen tot een internet-encyclopedie en verlustigen ons aan voortdurend ververste tv-idolen. Gelukkig dient de tegenbeweging zich alweer aan, constateert essayist Bas Heijne. “Wanneer het kunstmatige op een al te opzichtige manier gecelebreerd wordt, ontstaat als vanzelf een hang naar authenticiteit en vakmanschap.”

Is er leven na Idols en Wikipedia?

Eind vorig jaar berichtte de Volkskrant over een initiatief van een man die zichzelf ‘burgerjournalist’ noemt. De man, een eind dertiger, had een bepaalde dag eigenhandig uitgeroepen tot Goednieuwsdag.

Onderzoek dat de burgerjournalist had laten uitvoeren zou namelijk hebben uitgewezen dat 83 procent van de Nederlanders met een miskende behoefte aan positief nieuws rondloopt. Om aan die behoefte tegemoet te komen, probeert de initiatiefnemer de verschillende media te bewegen één dag per jaar goed nieuws te brengen. Goed nieuws is volgens hem “nieuws over gebeurtenissen in Nederland en de wereld die wel goed gaan. Serieus nieuws met inhoud, positief en oplossingsgericht.”
Op het eerste gezicht is er niets nieuws onder de zon. De klacht dat het nieuws te afstandelijk en te negatief is en dat de media ook eens wat invoelbare, positieve berichten zouden moeten verspreiden, keert met grote regelmaat terug – net zoals er om de zoveel tijd geroepen wordt dat er teveel meningen zijn of dat het maar eens afgelopen moet zijn met het gehakketak van columnisten onderling.
Wat wél nieuw is, is de assertiviteit van de man die zich burgerjournalist noemt. Zijn klacht blijft nu niet meer beperkt tot de toog van het buurtcafé of de ingezonden brievenrubriek. Nee, hij heeft een eigen website, waar hij het nieuws kiest wat hem interesseert, waar zijn geestverwanten, de liefhebbers van goed nieuws dus, samenkomen. Het woord burgerjournalist is ook niet domweg een ander woord voor amateur-verslaggever, zoals je ook amateurschakers en amateurvoetballers hebt. Het woord burgerjournalist is bedoeld als geuzennaam. Een burgerjournalist maakt deel uit van een nieuwe, opstandige beweging, die zich richt tegen de gevestigde media-instituten, de zogenaamde ‘oude media’, die in de ogen van deze zelfbenoemde burgerjournalisten te lang de dienst hebben uitgemaakt. Dat diezelfde media niet gevoelig zijn gebleken voor zijn oproep tot instelling van zijn Goednieuwsdag zal hem alleen nog gesterkt hebben in zijn overtuiging dat zijn tijd nog moet komen.
De plaats ontbreekt hier om uitgebreid in te gaan op de sociale en ideologische aspecten van dit nieuwe fenomeen. Kortweg kun je stellen dat die opstandigheid van de burger tegenover de media wordt aangewakkerd door enerzijds de ver doorgevoerde individualisering van de samenleving, waarbij het primaat is komen te liggen bij het individu en zijn verlangens en eisen, en anderzijds door de technologische ontwikkelingen die het individu in staat stellen om zijn wensen en opinies direct en zichtbaar over het voetlicht te brengen. De consument wenst mee te praten, en overal om je heen zie je de gevestigde instituten, bedrijven en media over zichzelf struikelen in de haast die consument in zijn wensen tegemoet te komen. Een nieuw fenomeen als de burgerjournalist maakt onderdeel uit van een medialandschap dat in weinig opzichten meer lijkt op dat van nog maar een of twee decennia geleden, en dat bovendien aan voortdurende veranderingen onderhevig is. Dat schept naast verwarring ook grote opwinding. Geen wonder dat wanneer je aan een groep studenten vraagt wat ze later willen gaan doen, bij een ontzagwekkende meerderheid in hun antwoord het woord media opduikt. De meesten van hen nemen zich voor “iets met media” te gaan doen.
De grootste verandering is ongetwijfeld dat ook het medialandschap, net zoals de aarde zelf, ’plat’ is geworden. In zijn bestseller The Earth is Flat geeft de Amerikaanse columnist Thomas Friedman een rooskleurig beeld van een wereld die door communicatiemiddelen tot één geheel geworden is. Een wereld waarin niet alleen alles in verbinding staat met alles, maar waarin ook alles voor iedereen toegankelijk is geworden. Iedereen mag meedoen. Politieke, sociale en commerciële veranderingen worden niet per definitie van bovenaf gestuurd, maar zijn vaak het gevolg van initiatieven van ‘onderaf’. Ideeën worden niet langer door één man of vrouw of door een kleine groep experts bedacht, maar zijn het resultaat van een vaak spontane manier van samenwerking, meestal door mensen die elkaar niet eens persoonlijk kennen, mensen die meestal op honderdduizend kilometers van elkaar vandaan wonen.
Die omslag is in sommige kringen de aanleiding tot grote euforie. In een andere recente bestseller, getiteld Wikinomics; how Mass Collaboration Changes Everything van Don Tapscott en Anthony D. Williams wordt een heilig geloof uitgedragen in de zakelijke mogelijkheden van het zogenaamde Wikipedia-model. In dat model wordt op wereldwijde schaal samengewerkt door individuen, meestal belangeloos en zonder betaling. De evangelische taal waarin dat nieuwe geloof in massale samenwerking wordt verkondigd, bestaat uit hoopvolle begrippen als peering, sharing, Web 2.0, crowdsourcing, co-creatie, e-participatie, collective intelligence. Er wordt een Nieuwe Wereld aangekondigd, een radicale ommekeer die niets in onze samenleving onveranderd zal laten. Via het internet kan de droom van de burgerparticipatie in een directe democratie eindelijk werkelijkheid worden.
Naast het tastbare proces van globalisering, waarbij alles interconnected is geraakt, vindt volgens de goeroes van dit nieuwe geloof ook een soort innerlijke globalisering plaats, waarbij jouw geest zich koppelt aan de geest van talloze anderen, zich overgeeft aan één reusachtige, indrukwekkende, wereldwijde brainstorm. In zo’n wereld word je niet geacht je gedachten en ideeën voor jezelf te houden. Massale samenwerking vereist een open geest, en bereidwilligheid om jouw maaksels en bedenksels belangeloos aan het publieke domein over te geven. Dat impliceert ook dat het hele idee van auteursrecht in een ander licht komt te staan. Wanneer een product, commercieel of cultureel, het resultaat is van een wereldwijde, vaak anonieme samenwerking, dan word het moeilijk – en volgens de nieuwe gelovigen in deze revolutie van de nieuwe media ook onwenselijk – om dat product te claimen als van jou alleen. In een lezing hoorde ik de architect Rem Koolhaas verkondigen dat auteursrecht, en daarbij ook de claim op originaliteit, binnenkort tot het verleden zou behoren. Met dezelfde achteloze zelfgenoegzaamheid waarmee Koolhaas in zijn powerpoint presentatie het einde van de economische hegemonie van het westen verkondigde, kondigde hij, in een wereld van massale participatie en open source, de auteur en het auteursrecht dood. Originaliteit, individuele scheppingkracht, de cultus van het genie, das war einmal.
Luisterend naar zijn betoog maakte zich een lichte scepsis van mij meester. Ik moest denken aan een uitspraak van een Indiase scenarioschrijver die ik een aantal jaren daarvoor in Bombay had gesproken. Deze man die ontelbare scenario’s van Bollywooddrama’s op zijn naam had staan, schaamde zich niet te erkennen dat vrijwel al zijn scripts bestonden uit jatwerk, meestal van films die eerder door Hollywood waren gemaakt. “Originaliteit”, verklaarde hij met een lachje, “is jullie kunde om je bronnen te verbergen.”
Koolhaas beweerde eigenlijk precies het tegenovergestelde. In de toekomst, die eigenlijk allang begonnen was, bestond originaliteit juist in het etaleren van je bronnen, in het ontkennen van je eigen exclusiviteit. In onze cultuur zou geen plaats meer zijn voor het idee van het scheppende genie, en ook niet voor dat van de avant-gardistische eenling, die eigenhandig een doorbraak forceert. Er zou voortaan niet alleen sprake zijn van Wikinomics, een cultuur waarin nieuwe productiemethoden gezamenlijk tot stand zouden worden gebracht, maar van een soort Wiki-culture, waarin wij weer allemaal zouden worden als de bouwers van de Egyptische piramides, dienstbaar en anoniem.
Mijn scepsis betrof de figuur van Koolhaas zelf. Dit alles uit zijn mond te horen, bevreemdde me nogal, want als iemand het idee van de auteur belichaamt, is hij het wel. Zijn naam alleen al is een begrip, een postmodern handelsmerk. De figuur van Koolhaas zelf leek me de beste weerspreking van zijn eigen woorden. Hem wordt bij uitstek individuele originaliteit toegedicht, om hem heen hangt de cultus van het genie, architectuur-studenten dwepen met hem, zijn naam alleen al brengt een vochtige glans in de ogen van bestuurders en opdrachtgevers.
Hoe valt dat te rijmen met zijn boodschap? Technologische revoluties gaan, net als politieke revoluties, altijd gepaard met ideologie. Toen in de negentiende eeuw het Suez-kanaal werd geopend, schreef de Amerikaanse dichter Walt Whitman een lang gedicht, getiteld A Passage to India, waarin de komende verbroedering van heel de mensheid werd aangekondigd. Diezelfde verwachting van een universele verbroedering stak ook de kop op bij de komst van het internet – de nieuwe nabijheid via het glasvezelnetwerk zou ook leiden tot een beter wederzijds begrip tussen mensen, ook al vond hun contact dan ook grotendeels in cyberspace plaats. Wie een boek als Wikinomics leest, stuit op diezelfde christelijke noties van onbaatzuchtigheid en zelfontkenning in naam van een hoger, algemeen belang. Zoals je vaak hoort dat met de erosie van het geloof in het westen niet de neiging tot geloven is weggevallen, zo is het niet moeilijk om in dat nieuwe geloof in een Wiki-wereld dezelfde religieus-utopische trekken te ontwaren.
Maar zoals binnen het communisme de gelijkheidsgedachte heel goed bleek te kunnen samengaan met een cultus van de partijleider, zo blijkt ook de vergaande democratisering van het auteurschap helemaal niet op gespannen voet te staan met het idee van het scheppende individu. Alleen moet je, denk ik, het woord genie vervangen door celebrity. Er kleeft meer beroemdheid dan genie aan een reputatie als die van de architect Koolhaas. Zijn sterrendom heeft iets losgezongens, de grootheid van zijn naam staat niet in dienst van zijn werk, maar precies andersom.
In hun recente boek over cinema en nieuwe mediacultuur, L’ecran global, stellen de Franse socioloog Gilles Lipovetsky en de filmwetenschapper Jean Serroy, dat de filmindustrie de afgelopen decennia door de opkomst van de televisie en de nieuwe media weliswaar aan belang heeft ingeboet, maar dat de cultuur van de cinema zich in alle lagen van onze samenleving heeft gevestigd. Het voornaamste aspect van die cultuur is ongetwijfeld het sterrendom. Die is tegenwoordig overal te vinden – en vooral een televisiecultuur die van onzichtbare amateurs kortstondig sterren weet te maken, zoals Idols, X-factor en de vele Big Brother varianten.
Het sterrendom, de alomtegenwoordige cultuur van de celebrity – je kunt het zien als een onvermijdelijke reactie op het proces van erosie van het idee van oorspronkelijkheid, het idee van uniek auteurschap. De democratisering van het scheppingsproces, het wegvallen van begrippen als individueel vakmanschap en de notie van een baanbrekende voorhoede hebben geen einde gemaakt aan de cultus van het genie. Die is opgegaan in de massacultuur en heeft zich getransformeerd tot een sterrencultus.
Zoals gezegd, de wereldwijde reputatie van Koolhaas is er een goed voorbeeld van. Maar ook op andere gebieden is het idee van auteurschap ondergeschikt geraakt aan dat van de roem, de celebrity. Bijvoorbeeld: de autobiografie van Ayaan Hirsi Ali, in veel landen een bestseller, werd voor het grootste deel niet door haarzelf geschreven. Op het omslag wordt geen co-auteur vermeld, of de frase as told to. Nog niet zo lang geleden zou zoiets tot een klein schandaal hebben geleid – toen werd je immers geacht zelf je autobiografie te schrijven. Tegenwoordig doet het er niet meer toe; je kunt je levensverhaal rustig een autobiografie noemen terwijl een ander het verhaal heeft vormgegeven.
De schrijver als celebrity hoeft geen boeken meer te schrijven om als schrijver bekend te staan, hij moet alleen met regelmaat als schrijver op televisie verschijnen. In een sterrencultuur gaat het om aura en charisma. De oneindige stroom van reproducties van de Mona Lisa heeft het oorspronkelijke schilderij helemaal niet van zijn aura ontdaan; integendeel, het echte doek heeft er juist een extra, uiterst hyperbolische uniciteit door verkregen. Juist omdat de voorstelling op ieders netvlies is gebrand en het doek nu onlosmakelijk met de massacultuur is verbonden, ook door de wereldwijde bestseller De Da Vinci Code, bezit het oorspronkelijke schilderij een unieke sterrenstatus. Net zo kun je stellen dat de democratisering van de popmuziek door middel van shows als Idols de status van het popidool-zijn alleen maar vergroot hebben, hoe vluchtig zulke carrières in werkelijkheid ook zijn. En net zo kun je constateren dat de democratisering van het auteurschap allesbehalve een eind gemaakt heeft aan het idee van het auteurschap.
Ongetwijfeld zal er op deze paradoxale beweging – enerzijds een onmiskenbare erosie van het idee van auteurschap, anderzijds een groeiende cultuur van de auteur als celebrity – een reactie volgen. Het is een kenmerk van deze geaccelereerde, hypermoderne tijd dat op iedere beweging vrijwel onmiddellijk een tegenbeweging volgt. Wanneer het kunstmatige en het niet-authentieke op een al te opzichtige manier gecelebreerd wordt, ontstaat als vanzelf een hang naar authenticiteit en vakmanschap. Dat proces is al gaande. Maar zo’n nieuw idee van auteurschap zal bevochten moeten worden op de ideologische overtuiging van diegenen die menen dat een Wiki-cultuur behalve onvermijdelijk ook zaligmakend is. Het is mijn overtuiging dat het noodzakelijk is die strijd te voeren. Begrippen als oorspronkelijkheid en authenticiteit hebben, zeker in de kunst, hun betekenis niet verloren – alleen hun context is veranderd. Wie die strijd aangaat, vindt twee formidabele tegenstanders tegenover zich: aan de ene kant de gelovigen van de zaligmakende samenwerking, de zogenaamde Wiki’s, aan de andere kant de dwepers met de celebrity-cultuur, die het persoonlijke en het zichtbare als enige geldende criteria houden. Beide zijn, zoals ik heb geprobeerd heb aan te tonen, exponenten van dezelfde culturele ontwikkeling. Dat maakt hun kracht alleen maar ontzagwekkender, maar we mogen er ons niet door laten afschrikken.

Deze tekst werd eind februari in iets gewijzigde vorm uitgesproken tijdens de conferentie Brandende Kwesties in Maastricht, georganiseerd door de Academie voor Beeldende Kunsten Maastricht, de Jan van Eyck Academie en de provincie Limburg.
Recente essaybundels van Bas Heijne zijn uitgegeven bij De Bezige Bij en Prometheus.