In zijn hoogtijdagen trok hij een zwarte verfstreep over het hoofd van zijn modellen. Bij ontwerper Martin Margiela ging het maar om één ding: kleding. De rest wilde hij verbergen, zelfs de naam van zijn eigen merk. THOMAS SNOEIJS duikt in de mist rond de briljante modepionier uit Genk.

Je vindt hem in zijn kledingstukken. In de beste modezaken ter wereld, op de pagina’s van elk relevant modeblad, aan het lijf van rocksterren en presidentsvrouwen. Maar Martin Margiela zelf, nee, die vind je nergens.

In het begin van zijn carrière wilde hij nog weleens beleefd naar het publiek zwaaien, ter afsluiting van een modeshow, maar bij het krieken van zijn carrière hield hij ook dat voor gezien. Weg van de modepers. Weg van de aandachtgeile cultuur die de modewereld in de vroege jaren negentig domineerde. Martin Margiela (Genk, 1957) wenste de mensheid nog maar op één manier toe te spreken: middels zijn ontwerpen, kledingstukken waarop hij een blanco label naaide, want zelfs de naam van zijn modehuis (Maison Margiela) vond hij het afdrukken niet waard.

Toch wist iedereen wat dat witte label betekende: dit is een Margiela. En anders verraadden zijn idiote maar o zo draagbare ontwerpen dat wel. De beroemde dekbedjas, bijvoorbeeld (‘duvet coat’). Of de Tabi-boot, een ‘hoefschoen’ met een splitsing tussen de tenen. Tussen 1988 en 2009 ontwierp Margiela honderden radicale stukken. Tot hij het anonimiseren in het extreme trok en ook zichzelf liet verdwijnen.

Martin Margiela zelf, nee, die vind je nergens.

Hij schijnt nog ergens in Parijs, Genk of God-weet-waar te wonen, maar dat maakt de geïnterviewden in de nieuwe documentaire We Margiela er niet minder weemoedig op. Veel van zijn vrienden en medewerkers doen voor het eerst hun verhaal, mensen die ronddwalen in het gat dat de Grote Ontwerper heeft achtergelaten – nostalgie gedijt goed in een vacuüm. Vraag de betrokkenen naar ‘de persoon’ Martin Margiela en ze antwoorden met verwijtende zuchten; geen mens haalt het in zijn hoofd om de muren rondom de ontwerper te slopen. “Martin had altijd problemen met de pers”, verklaart zijn rechterhand (en medeoprichter van Maison Margiela) Jenny Meirens in de film. “Hij werd echt kwaad als journalisten hem persoonlijke vragen stelden. Het moest over zijn werk gaan. Toen besloot hij: ik stop met het geven interviews. Daar is hij nooit meer op teruggekomen.” En zijn beeltenis? We moeten het doen met schaarse paparazzi-foto’s uit de jaren tachtig. Google zijn naam en je krijgt korrelige foto’s. Margiela backstage bij een modeshow: een boomlange kerel, zwart gelokt, Iggy Pop-shirtje. Een gelaarsde punker tussen de fashionistas.

Al bij zijn debuut in 1988 zwaaide hij met de sloophamer. Afgestudeerd aan de fameuze modeacademie van Antwerpen, waar enkele jaren voor hem de beroemde Antwerpse Zes (met onder andere Van Beirendonck, Van Noten, Demeulemeester) hun opleiding afrondden, en tot wasdom gekomen bij Jean-Paul Gaultier (als assistent-ontwerper), presenteerde hij zijn eerste collectie in een Parijse achterbuurt. Zonder catwalk, zonder topmodellen en zonder first row-seats voor de chique gasten – die daar heel boos om konden worden. “Een ontregelende show”, volgens Geert Bruloot, modepublicist en een van de eersten die Margiela omarmde met zijn schoenenboetiek Coccodrillo (Antwerpen). “De modellen liepen gewoon tussen het publiek. Het gezicht bedekt, om alle aandacht te vestigen op de kleding. Martin brak radicaal met Gaultier en sloot zich aan bij de Japanners, die destijds de mode-conventies op hun kop zetten met minimale presentaties.”

Bruloot zag de genialiteit in de houtje-touwtje werkwijze van Margiela. Hoe hij modellen door de verf liet denderen, om zo de voetafdruk van zijn Tabi-boots te exposeren op de vloer. Of hoe hij van straat geplukte vrouwen opschaalde tot haute couture-modellen. Instructie: “Je doet maar wat je wilt.” Ontregelend, vond Bruloot, “je voelde dat er grenzen werden verschoven.”

Breken met wat reeds gedaan was, daar zou Margiela een carrière van maken. Breken met het modewereldje vol slanke tailles, opgeheven neuzen, belerende vingerhoedjes, drank, drugs en overige aanstellerij. Goede kleren, daar was het hem om te doen. Een broek voor meneer, een jas voor mevrouw, maar dan niet zo godsgruwelijk saai als de stukken die hij over de catwalks van Milaan, Londen en Parijs zag flaneren. “Voor modeontwerpers is het moeilijk om volstrekt autonoom te werken”, analyseert designconservator Annemartine van Kesteren van Museum Boijmans van Beuningen in Rotterdam, waar We Margiela op 22 oktober in première ging. “Mode draait nog veel meer om identiteit dan andere kunstvormen. Je bént wat je draagt. Daardoor zijn ontwerpers vaak wat terughoudend met buitensporig werk. Des te groter was de schok toen Margiela debuteerde.” De Genkenaar keerde de mode binnenstebuiten, letterlijk, hij verknipte hele kledingkasten om die vervolgens weer kriskras aan elkaar te naaien. Desconstructivisme ging dat al snel heten, voortgekomen uit Margiela’s obsessie voor vorm, materiaal, structuur en techniek. “Hij wilde meer maken dan mooie kleertjes”, zegt Van Kesteren.

Als de documentaire We Margiela iets laat zien, dan is het wel het oeverloze gehannes met de commercie. De naam Martin Margiela rolde veelvuldig over modebewuste tongen in de jaren negentig, maar geld was er niet. Nooit eigenlijk. Volgens Bruloot is het simpel in de mode-industrie: “Of je kiest voor de mainstream, of je bouwt aan een collectie met visie en inhoud. In het laatste geval zal je altijd met kleine collecties werken en blijft er weinig te tellen over.”

Modellen van Margiela tijdens de pauze van een modeshow in 1996.

Veel visionair geachte kenmerken van Maison Marguila waren eerder een kostenbesparing dan een artistiek statement. Margiela herwerkte kleren van de vlooienmarkt (deconstructie!), presenteerde zijn werk in metrostations (wauw, vernieuwend!) en plukte zijn modellen van de straat (maatschappelijk statement!), maar in feite was er domweg geen geld om het anders te doen. Wat Margiela en Meirens siert, is hun keuze om met die beperkte middelen toch te volharden, als voortijdse indie-kids tussen de popsterren.

Dat wil niet zeggen dat het jipper-die-jee is om als wereldberoemde ontwerper van een minimumloon te moeten leven. “Martin heeft enorm afgezien door onze financiële situatie”, onthult Meirens in de film. “Zijn geloof in de industrie ging verloren.” Tót Maison Margiela in 2003 werd verkocht aan de Italiaanse ontwerper Renzo Rosso, steenrijk geworden met zijn Diesel-spijkerbroeken en niet beschroomd om miljoenen te betalen. Margiela zou in dienst blijven als ontwerper, Meirens vertrok en zou tot haar overlijden (in juli dit jaar) leven van een royaal pensioen. “Ik denk dat Martin het resultaat van ons werk pas zag toen we de boel verkochten”, zegt ze in de film. “Dat bedrag bewees hem dat we toch wat waard waren.”

Onder leiding van Rosso hikte het modehuis met groeispurten van underground naar big business. Van een merk voor progressieve madammen naar het huismerk van Kanye West, die dat soepeltjes cultiveerde in zijn hit Niggas in Paris: “What’s Gucci my nigga /what’s that jacket, Margiela.”

Wat Martin Margiela er zelf van dacht? Geen idee, in 2009 vertrok hij alsnog met de stilste trom denkbaar. Sindsdien bestaan er twéé Martin Margiela’s: links de vroeg-gepensioneerde cultheld, rechts het miljoenenbedrijf dat zijn naam draagt, met een omzet van 100 miljoen euro (2014) en de Spaans-Britse John Galliano als hoofdontwerper.

De leest van Margiela’s beroemde Tabi-boot.

Het laat zich raden welke Margiela de modefanatici omarmen. Maison Margiela is niet meer wat het was – platter, minder gewaagd. En dat geldt eigenlijk voor heel de modewereld. “Het is alleen nog maar marketing”, meent Bruloot, waarin hij niet wordt tegengesproken door een jonge, bekende modeondernemer als Martijn Nekoui. “Het is makkelijk om te zeggen dat het vroeger allemaal beter was, maar de heersende cultuur is inderdaad snel, snel, snel. Haast elke dag verschijnen er nieuwe collecties, die worden gelijk gepromoot op Instagram en via een knipperende bestellink verkocht.”

De modewereld kan dus wel een Martin Margiela gebruiken, concluderen ze samen, een conceptueel denker in de kakofonie van massaconsumptie en logo’s. Maar de hoop op een terugkeer is pover, dus koesteren ze zijn invloed maar. Nekoui: “Al vanaf de academie stuit je voortdurend op de naam Margiela. Gender-neutrale kleding? Maakte hij toen al. Een Chinees met flaporen op de catwalk? Niets nieuws. Collectief werken? Maison Margiela was er een voorbeeld van.”

En zo moet elke rebellerende ontwerper concluderen dat de Genkenaar hem voor is geweest. Je kunt niet om hem heen, zijn invloed is overal. In winkels en in bladen, op modescholen en op catwalks. Maar Martin Margiela zelf, nee, die vind je nergens.

 

We Margiela van Mint Film Office, te zien in Natlab (Eindhoven), Lumière (Maastricht), Verkadefabriek (Den Bosch), Cinecitta (Tilburg) en C-Mine (Genk).