In het jaar dat Noord-Brabant zichtbaar profijt heeft van jarenlang investeren in kunst en cultuur, zet de provincie het mes erin. CHRIS VAN KOPPEN stelt vast dat het provinciaal beleid schade toebrengt aan de Brabantse samenleving.
Wie in de aanloop naar de Tweede Kamerverkiezingen naar verkiezingsdebatten heeft gekeken, kon zomaar optimistisch worden over het cultuurbeleid dat voor de komende jaren in het verschiet ligt. In de breedte omarmden politieke partijen het begrip ‘brede welvaart’, waarbij welvaart niet alleen wordt gedefinieerd in materiële termen maar ook betrekking heeft op zaken als gezondheid, samenleven, opleiding, de kwaliteit van de leefomgeving en ‘geluk’. Zonder terughoudendheid erkenden zij de relevantie van cultuur en creativiteit bij de oplossing van de grote uitdagingen waar onze samenleving voor staat. Je zou warempel denken dat landelijk zomaar gekozen gaat worden voor de koers die Noord-Brabant al in 2013 insloeg.
In dat jaar werd de Cultuuragenda van Brabant voor 2020 vastgesteld. Tegen de landelijke trend in werd cultuur gedefinieerd als provinciale kerntaak, naast ruimtelijke ontwikkeling en inrichting, bereikbaarheid van de regio en regionaal economisch beleid.
De provincie realiseerde zich dat de culturele kwaliteit van de leefomgeving een doorslaggevende factor is om burgers en bedrijven te boeien en talenten te binden. Het cultuurbeleid zoals het vanuit deze motivering werd gevoerd, was er op gericht het Brabantse cultuursysteem te versterken en te innoveren, en het door gerichte investeringen te stimuleren tot een vernieuwde en vernieuwende positionering in de samenleving.
Cultuureducatie, talentontwikkeling, cultureel ondernemerschap en samenwerking binnen en buiten het culturele domein waren de speerpunten. In het oog springende vernieuwingen? De systematiek van het in 2013 gelanceerde Impulsgeldenprogramma dat aanvragers ondersteuning biedt in de vorm van kennis, leningen en verschillende vormen van subsidie en met die aanvragers in gesprek gaat over waar het te ondersteunen project ze moet brengen. Projecten als We Care!, Energy Meets the Arts en FoodLab Peel, waarin kunst wordt verbonden met grote maatschappelijke opgaven op het gebied van zorg, energie en landbouw. De talenthubs, nieuwe vormen van talentontwikkeling, waarbij individuele talenten centraal staan en presenterende organisaties medeverantwoordelijk zijn voor hun ontwikkeling. De Cultuur Loper, ontwikkeld onder de paraplu van het landelijke programma Cultuureducatie met Kwaliteit, die cultuuronderwijs tot integraal onderdeel van het curriculum maakt. De belangengroepering Kunsten ’92 stelde al in 2015 vast dat Noord-Brabant zich onderscheidde als een ‘inhoudelijk regisserende provincie’. De Brabantse voorbeelden speelden een belangrijke rol in de adviezen van de Raad voor Cultuur voor de nu net begonnen nieuwe beleidsperiode.
‘Als dit coalitieakkoord wordt uitgevoerd, ben ik bang dat we de slogan Booming Brabant voortaan kunnen vergeten.’
Het provinciaal vernieuwingsbeleid betaalt zich vanaf dit jaar uit: het aantal meerjarig gefinancierde Brabantse instellingen groeide van 46 naar 73, het voor die instellingen beschikbare bedrag groeide mee, van 26,5 miljoen naar bijna 35 miljoen euro. Die groei zit met name in de Rijksbijdrage aan de Brabantse culturele infrastructuur: die steeg van 14,3 miljoen euro per jaar in de periode 2017-2020 naar 21,1 miljoen voor de periode tot 2024. Het aantal Brabantse instellingen in de culturele eredivisie, de BIS, groeide eveneens: van zeven naar twaalf. Het Brabantse aandeel in de landelijke koek, in 2013-2016 nog geen twee procent, is intussen meer dan verdrievoudigd.
Hoe bizar is het dan om te constateren dat juist op dit moment het provinciebestuur de weg terug lijkt in te slaan. In het najaar van 2019 werd de eerder dat jaar gevormde coalitie van VVD, CDA, D66, GroenLinks en PvdA door opstandige boeren ten val gebracht. VVD en CDA besloten ‘over rechts’ te gaan en zich te verbinden met Forum voor Democratie en Lokaal Brabant. In het door die partijen gepresenteerde coalitieakkoord werden erfgoed en cultuur van elkaar gescheiden, werd cultuur gedefinieerd als onderdeel van het vrijetijdsdomein, en werden bezuinigingen aangekondigd. De provincie wil ‘focus in het beleid aanbrengen’ en ‘de eigen rolneming aanscherpen’. Langzaam wordt duidelijk wat dat betekent. Laaggeletterdheid is weg gedefinieerd als een arbeidsmarktprobleem en niet langer onderwerp van provinciale zorg. Het Impulsgeldenprogramma is, in weerwil van de aanbeveling van Berenschot, gehalveerd. Vooruitlopend op veronderstelde (en onwaarschijnlijke) Haagse beleidswijzigingen op het gebied van cultuureducatie en cultuurparticipatie na 2024 wil de provincie vanaf 2022 alvast bezuinigen op kennis- en uitvoeringsorganisatie Kunstloc Brabant.
Het in maart vastgestelde provinciaal Beleidskader ademt vooral tevredenheid over het bestaande cultuuraanbod, heeft nauwelijks oog voor de economische betekenis van de creatieve sector en gaat voorbij aan het belang van kunst en cultuur voor creativiteit en innovatie. Het bevestigt de zorg die oud-hoogleraar regionale economie Frans Boekema uitsprak over het coalitieakkoord: ‘Brabant is alleen interessant als vestigingsplaats voor (inter)nationale bedrijven als er ook sprake is van een levendige, gevarieerde en volwaardige culturele sector. Als het bestuursakkoord van het nieuwe provinciebestuur wordt uitgevoerd, ben ik bang dat we de slogan Booming Brabant voortaan kunnen vergeten.’
‘Steeds meer Brabanders trekken voor hun cultuurconsumptie de provincie uit. Het zijn vooral de jongeren die met hun voeten stemmen.’
In het rapport Waarde van Cultuur (juni 2020) wordt geconstateerd dat Noord-Brabant laag scoort op het aantal culturele voorzieningen per hoofd van de bevolking. Volgens het eigen Beleidskader staat Brabant op de provinciale ranglijst op de zevende plaats. Hoewel Brabant zowel in oppervlakte als inwoneraantal de op twee na grootste provincie in Nederland is, en de Rijksinvesteringen in de Brabantse cultuur perspectief bieden op een substantiële groei van het aanbod, is de provincie al tevreden als die zevende plek behouden blijft.
Met dat gebrek aan ambitie schaadt de provincie de Brabantse samenleving. De provincie wijst erop dat 90 procent van de Brabanders tevreden is met het cultuuraanbod. Wie dieper graaft ziet iets heel anders. Uit Waarde van Cultuur blijkt dat steeds meer Brabanders voor hun cultuurconsumptie de provincie uittrekken. Het zijn vooral Brabantse jongeren die met hun voeten stemmen. Voor hen is het vaak een eerste stap naar een toekomst buiten de provincie.
Brabant heeft te maken met een braindrain. Niet alleen hebben Brabantse instellingen voor hoger onderwijs moeite om Nederlandse studenten van buiten de provincie te interesseren voor hun aanbod, Brabantse studenten die in Brabant afstuderen verlaten in relatief grote mate de provincie. Het resultaat is een verhoudingsgewijs laag opgeleide beroepsbevolking. Het lijkt niet ver gezocht om een verband te zien met het vertrek van Philips en met het besluit van ASML om zijn wetenschappelijke campus niet in Eindhoven maar in Amsterdam te vestigen.
‘De creatieve sector is als economische factor belangrijker dan bijvoorbeeld de landbouw of de wegenbouw.’
Noord-Brabant profileert zich met recht en reden als een regio van kennis en innovatie met creativiteit als motor. De provincie is na de Randstad de belangrijkste economische regio van ons land, Brainport levert de nationale economie meer toegevoegde waarde dan Schiphol of de Rotterdamse haven, Brabant behoort tot de top van innovatieve regio’s in Europa. Maar die positie is kwetsbaar en niet vanzelfsprekend. Het vraagt om een cultuurbeleid dat kenniswerkers uitnodigt en uitdaagt, niet om een beleid dat ze stimuleert de provincie te verlaten.
Het Beleidskader miskent dat cultuur veel meer is dan bron van ontspanning en motor voor toeristische ontwikkeling, juist in Brabant ook altijd veel meer is geweest. Niet alleen is de creatieve sector een belangrijke economische factor, belangrijker dan bijvoorbeeld de landbouw of de wegenbouw, kunst en cultuur zijn ook hofleverancier van creativiteit en creativiteitsontwikkeling. In tijden van voorspoed zorgt creativiteit voor welzijn, ontwikkeling en innovatie, in tijden van crisis voor veerkracht, aanpassingsvermogen en verwerking. De sector levert niet alleen eigen producten en diensten, maar ontwikkelt ook creatieve concepten die kunnen worden toegepast bij de productie van andere goederen en diensten.
Dit ‘creatief kapitaal’, het directe effect dat de sector heeft op het creëren van toegevoegde waarde, wordt door onderzoekers van TNO berekend op ruim 5 procent van het bruto binnenlands product. Maar het rendement daarvan slaat nauwelijks in de culturele sector neer. Rijksbouwmeester Floris Alkemade signaleert het in zijn verkenning van de complexe vraagstukken waar de Nederlandse samenleving voor staat: ‘Meer dan we denken zijn we afhankelijk van de gidsfunctie van onze wetenschappers, ontwerpers, schrijvers, musici en creatieve denkers. In onze samenleving – die overloopt van welvaart en die veel geld besteedt aan de meest onzinnige zaken – verdienen ze vaak geen droog brood, worden ze geridiculiseerd en [wordt] hun positie gemarginaliseerd. Toch zullen ze vanuit hun aard in de komende transitietijd een sleutelrol gaan vervullen.’ Juist dat vraagt om een regierol van de overheid. Maar de provincie lijkt die rol niet langer te willen spelen.
Het Beleidskader fungeert als een uitgangspunt voor bezuinigingen. Bezuinigen is een politieke keuze. De wijze waarop wordt bezuinigd ook. De provincie kiest ervoor te bezuinigen op cultuur. Ze kiest ervoor haar taken op het gebied van sport uit te breiden en de kosten daarvan te verhalen op de culturele sector.
De vraag is of de wijze waarop de provincie naar haar ‘huishoudboekje’ kijkt en naar de noodzaak dat ‘op orde’ te brengen, nog van deze tijd is. De Algemene Rekenkamer zette twee jaar geleden vraagtekens bij de vanzelfsprekendheid waarmee de overheid na de kredietcrisis van 2008 tientallen miljarden bezuinigde. Ze constateerde dat de jarenlange bezuinigingen grote schade hebben veroorzaakt in de publieke sector en dat hun bijdrage aan het herstel van de Nederlandse economie niet kan worden aangetoond. Sterker: de aantasting van het onderwijspeil, de verslechterende infrastructuur en de crisis in onze rechtstatelijke instituties vormen volgens de Rekenkamer een bedreiging voor de Nederlandse concurrentiepositie, die het bezuinigingsbeleid nu juist geacht werd te schragen. Wim Boonstra, econoom bij de Rabobank, aarzelde niet om het bezuinigingsbeleid van de jaren na 2008 te vergelijken met de ‘irrationele halsstarrigheid’, waarmee politici in de jaren 1930 vasthielden aan de gouden standaard.
Economen zetten al langer vraagtekens bij de wijze waarop politici overheidsschuld en particuliere schuld met elkaar vergelijken en zo de werkelijkheid versimpelen. Wetenschappers als Coen Teulings (Cambridge), Mariana Mazzucato (Londen) en Stephanie Kelton (New York) stellen het neoliberale dogma dat de beste overheidsschuld geen overheidsschuld is ter discussie. En wie ziet hoe overheden reageren op de coronacrisis kan niet om de constatering heen dat politici overal zo niet de Modern Monetary Theory van Kelton dan toch het neo-keynesianisme van Teulings en Mazzucato omarmen.
Behalve in Noord-Brabant. Hier bewijst de provincie lippendienst aan de gevolgen van de coronacrisis voor de ‘onevenredig hard getroffen’ culturele sector, plakt in samenwerking met Rijk en grote steden pleisters, maar verbindt er geen consequenties aan voor haar structurele beleid. Of en zo ja het provinciebestuur gehoor geeft aan de oproep van Provinciale Staten om in elk geval tijdelijk het budget voor het impulsgeldenprogramma te repareren en zo de sector de mogelijkheid te geven te werken aan herstel, is op dit moment nog niet duidelijk.
Als gevolg van de coronacrisis is het seizoen 2020-2021 voor de culturele sector zo goed als verloren. We voelen onzekerheid over wat volgt: komt de wereld van voor de coronacrisis wel terug? Het is een existentiële vraag die veel verder reikt dan de culturele sector. De crisis van het afgelopen jaar heeft structurele zwaktes in het maatschappelijk en economisch bestel blootgelegd. Het neoliberalisme, bepalend voor de manier waarop sinds de jaren tachtig beleid wordt gevoerd, geeft geen antwoord op de vragen waar economie en samenleving vandaag voor staan, sterker, het lijkt de problemen van een groeiende kloof tussen arm en rijk, tussen hoog- en laagopgeleid zo niet te veroorzaken dan toch in ieder geval te vergroten.
Meer dan ooit hebben we behoefte aan de eigenschap die ons mensen uniek maakt: de gave van de verbeelding. Expressie, creativiteit, kunst en cultuur helpen ons te ontdekken hoe we bij alle onvermijdelijke veranderingen kunnen standhouden, meebuigen of positie kiezen. Dat vraagt om een culturele sector die zich bewust is van zijn maatschappelijke betekenis, en die in staat is de wereld en zichzelf te herscheppen.
Maar het verdraagt geen overheid die zich afzijdig houdt. Het vraagt om een overheid die creativiteit stimuleert en legitimeert, die ruimte biedt aan het initiatief van makers en culturele instellingen, die partner is in kennis, netwerk en beleidsontwikkeling, die nieuwe initiatieven aanjaagt met kennis en middelen, die samenwerkingsverbanden zoekt waarin iedereen zijn rol pakt en waar sprake is van gedeeld eigenaarschap. Zodat we met elkaar de puzzel van een sterke, zichzelf voortdurend vernieuwende samenleving leggen.