Taalkundige LIESBETH KOENEN werkte aan een boek over wonderen van ons taalvermogen, toen de dood haar onderbrak. In het boek beschreef ze het leven van Genie, een meisje dat op haar dertiende nog niet had leren praten. En daarna?
Stilletjes kwam ze binnen hinken bij het plaatselijke Bijstandskantoor, aan de arm van haar bijna blinde moeder. Ze leek een jaar of zes, zeven. Maar in werkelijkheid was Genie op 4 november 1970 al dertien en een half. Dat er iets mis met haar was, viel direct op. Haar postuur en houding waren merkwaardig. Ze had iets van een konijntje, met haar handen die ze voor zich hield, de vingers alsof ze over een onzichtbare reling hingen. Praten deed ze niet.
Maar ze kwamen helemaal niet voor Genie, en ze zaten nog verkeerd ook. Irene, haar moeder, was op zoek naar een instantie die blinden bijstaat. Ze had nog maar kort daarvoor de moed gevonden haar man Clark te verlaten, en samen met Genie te vertrekken van de Golden West Avenue in Temple City, een plaatsje bij Los Angeles dat bekend staat om zijn jaarlijkse cameliafestival. Ze woonden er in zo’n vrijstaand, maar niet groot huis dat in elke Amerikaanse serie voorbijkomt.
Het plaatselijke nieuws filmde het niet veel later. Dat was nadat maatschappelijk werk erbij was gehaald, Genie naar het ziekenhuis was gebracht en Irene en Clark allebei waren gearresteerd op verdenking van mishandeling van hun kind. Op de eerste verdieping van het huis was de kamer waar Genie opgesloten had gezeten vanaf dat ze twintig maanden oud was. Meestal was ze ook vastgebonden. Aan het lage stoeltje dat een po als zitting had, of in het bed met kippengaas. Van een slaapzak had haar vader een soort dwangbuis gemaakt.
Hij verdroeg geen geluid. Er was geen radio in huis, geen tv. Genie leerde om altijd stil te zijn. Als ze het eens niet was, sloeg Clark haar met een stuk hout dat daar voor klaarstond. Of hij stond grommend en blaffend als een hond te dreigen buiten de deur van haar kamertje, waar nooit meer dan een klein beetje licht binnenkwam, door het enige niet afgeplakte reepje raam. Er was ook een zwak peertje. De geluiden waar Genie het verder mee moest doen kwamen van de wc naast haar kamer.
In het ziekenhuis, waar ze acht maanden zou blijven, had Genie driftbuien die zich in volslagen stilte voltrokken. Ook huilen kon ze zonder een kik te geven. Genie bleek zwaar ondervoed te zijn, ze was niet langer dan 1 meter 37 en woog maar 29 kilo. Zindelijk was ze niet, dus ze droeg luiers. Haar maaltijden hadden al die jaren bestaan uit babyvoedsel, en soms een zachtgekookt ei. Kauwen en slikken ging daardoor niet of moeilijk. Ook was ze niet in staat haar ogen scherp te stellen voorbij de afstand die de vaalroze muur in haar kamer gehad had. Die muur was meer dan een decennium haar horizon geweest.
Haar moeder bleef zeggen dat haar leven ophield op haar trouwdag.
Waarom? Welke reden kunnen ouders hebben hun dochter op zoveel manieren te mishandelen? ‘De wereld zal het nooit begrijpen’ stond er, naar waarheid, op het zelfmoordbriefje dat Genies vader voor de politie achterliet. De ochtend dat hij verwacht werd bij de rechtbank, een paar weken nadat hij was aangehouden, spreidde hij thuis een deken uit op de vloer, ging liggen en schoot zich door zijn slaap. Hij was 69 jaar. De mishandeling van Genie werd nooit meer in behandeling genomen. Haar moeder, die bleef zeggen dat haar leven ophield op haar trouwdag, werd als medeslachtoffer in plaats van als dader aangemerkt.
En Genie? Die werd wereldnieuws. En een speelbal. Al snel nadat ze gevonden was, kwam er een stoet onderzoekers op gang die meer van haar wilden weten. Psychologen, taalkundigen, neurologen, iedereen zag direct in dat Genie een bijzonder geval was. Ze wilden haar onderzoeken, en gaan volgen. Hoe was het meisje eraan toe? Wat zouden de consequenties van haar leven in afzondering voor haar ontwikkeling zijn? En zouden die blijven? De prangendste vraag: ze praatte niet. Kon ze nog wel taal leren, of was het daar te laat voor?
Genie bleek in het ziekenhuis toch een paar handenvol woorden te begrijpen. Lopen. Konijntje. Moeder. Rood. Rammelaar. Deur. Gaan. Het soort woorden waar elk kind mee begint. Overblijfsels uit de eerste twintig maanden van haar leven. En ze voegde zichzelf soms toe: Nee. Hou-op. Genoeg. Waarschijnlijk vrijwel het enige wat ze gehoord had in de jaren daarna.
Iets werd er later wel duidelijk van wat haar vader gedreven had en wat er gebeurd was. De man had nooit kinderen gewild, al was het alleen al omdat hij niet tegen geluiden kon. Toch kregen hij en Irene, die twintig jaar jonger was, er niet minder dan vier – het piltijdperk met z’n betrouwbare anticonceptie moest nog beginnen. Toen de eerste geboren werd, een dochtertje, waren Clark en Irene vijf jaar getrouwd. Het meisje was twee en een halve maand oud toen Clark haar volgens het verhaal in een bureaula legde in de koude garage, omdat hij razend werd van haar gehuil. Ze stierf aan wat officieel een longontsteking heette. De tweede baby, een jongetje, ‘stikte in zijn eigen slijm’, slechts twee dagen oud. Gegeven de rest van de gebeurtenissen kun je je afvragen of Clark daar niet een hand in heeft gehad.
Vervolgens kregen ze nog een zoontje, John, dat wel de eerste maanden overleefde, maar achterliep in zijn ontwikkeling – waarschijnlijk vanwege verwaarlozing. Clarks moeder, van wie Clark helemaal idolaat was, greep in en nam haar kleinzoon bij zich in huis toen hij een kleuter was. Niet zo lang daarna, op 18 april 1957, volgde de geboorte van het laatste kind: Genie. Althans, onder dat pseudoniem zou ze in de hele wereld bekend worden. Haar echte naam, Susan, is lang geheim gebleven, maar in tijden van internet en digitale krantenarchieven lukt dat niet meer.
In december 1958 gingen John, toen zes, en zijn oma een ijsje kopen. Een uitstapje dat haar haar leven kostte. Ze werd voor Johns ogen geschept door een dronken tiener in een pick-up truck. Vanaf dat moment ging het helemaal mis. Clark kon de plotselinge dood van zijn moeder niet verkroppen. En toen duidelijk werd dat de jonge automobilist alleen een proeftijd kreeg, wilde hij niets meer te maken hebben met de verdorven boze buitenwereld. Daartegen wilde hij ook Genie op zijn eigen verknipte manier beschermen. De opmerking van een dokter dat zijn dochter een beetje traag was, had hem de vaste overtuiging gegeven dat Genie zwaar geestelijk gehandicapt was, en dat ze niet oud zou worden.
Dat Genie voorbij haar peuterjaren kwam mag inderdaad opmerkelijk heten. Het gezin trok in het huis van Clarks moeder, vlak na haar dood. Zijn moeders slaapkamer liet Clark volledig intact, een soort heiligdom ter ere van haar en haar nagedachtenis. De enige andere slaapkamer werd Genies gevangenis. Als ze vastgebonden was op de postoel kon ze alleen haar handen en benen een beetje bewegen. Rond haar billen bleken zich later grote lappen eelt te hebben gevormd door al die uren, soms dagen dat ze vastgeklemd zat. En er was niets te beleven, bijna niets te zien. Er stond nog een kast in het kamertje, aan de deur hingen soms een paar plastic jassen en er waren gordijnen met rode bloemen erop. Alleen heel soms kreeg Genie een leeg doosje om mee te spelen, of een oud tijdschrift.
De rest van het gezin sliep in de woonkamer. Vader in z’n ligstoel, moeder meestal aan de eettafel in een stoel en John op de grond. Buren bleken later geen idee van Genies bestaan te hebben gehad. Haar broer moest helpen het geheim te bewaren. Ook hij mocht beslist niet tegen Genie praten. En hij werd met hetzelfde stuk hout geslagen als Genie – toen hij wat ouder werd bij voorkeur op zijn geslachtsdelen. Nadat zijn moeder en zus er vandoor waren gegaan, liep ook John weg, uit angst voor zijn vaders groeiende agressie. Maar toen zijn vader zelfmoord pleegde stond hij buiten met een vriend op hem te wachten, en hoorde zo het schot. Binnen lagen er vierhonderd dollar voor hem, en een paar berichten. Over welk hemd Clark bij de begrafenis aan wilde, en dat John zich netjes moest gedragen. ‘Ik hou van je,’ had zijn vader ook nog geschreven.
Voor Johns lot en littekens was verder geen belangstelling. In 2008 sprak ABC News een keer met hem over zijn bepaald niet gelukkige leven vol mislukte banen, drank, suikerziekte, een echtscheiding en nauwelijks contact met zijn enige kind, een dochter. De rechercheur die zijn ouders indertijd had gearresteerd, betuigde spijt dat ze toen niet meer oog hadden gehad voor hem. In 2011 is John overleden.
Het verschil met wat er in de jaren zeventig met zijn vijf jaar jongere zusje gebeurde kon nauwelijks groter zijn. Genie werd meteen omringd met aandacht. De hele wereld wilde zich wel met haar bemoeien. Ze moest wennen. Eigenlijk aan alles. In eerste instantie leek ze zelfs niet veel verschil te bemerken tussen dingen en mensen. Anderen aankijken deed ze niet. Kwijlen wel, net als nogal vaak ongegeneerd masturberen, waar ze ook was.
Maar ze kwam snel aan, groeide en leek echt te reageren op al het nieuwe om haar heen. In de pers werd meteen gesproken van een modern wolvenkind. Een soort hedendaagse versie van Romulus en Remus uit de legende over de stichting van Rome. Of van het jongetje Mowgli uit Junglebook, of van Tarzan bij de apen. Maar Genie was geen verhaal of mythe, ze was echt. En het lot had een echt, huiveringwekkend experiment op haar uitgevoerd.
De belangstelling uit de wetenschap voor wat er dan nu met Genie zou gebeuren was heel breed, maar tamelijk snel werd besloten dat de meeste inspanningen gericht moesten worden op Genie leren praten. Op haar taal bijbrengen. En haar vorderingen zouden gevolgd en vastgelegd worden. Ze was intussen ook begonnen om zelf dingen te zeggen, al was veel onverstaanbaar.
Susan Curtiss was de nog jonge taalkundestudent die Genie onder haar hoede nam. Zo’n vier en een half jaar trok Curtiss vrijwel dag in dag uit met haar op. Ze speelde piano voor Genie, die helemaal op leek te gaan in live uitvoeringen van klassieke muziek. Ze zongen samen, deden boodschappen, gingen de buitenwereld in. Het grootste deel van die periode woonde Genie in huis bij een psychologenechtpaar, David en Marilyn Rigler. Genies herstelprogramma stond onder Davids leiding, en tegelijk bracht Marilyn haar thuis dingen bij als kauwen, in plaats van met bolle wangen wachten tot het voedsel zacht genoeg was om door te slikken. En Genie mocht beetje bij beetje kennis maken met hun nog jonge hondje, waarvoor ze in eerste instantie panisch was.
Ook moest ze haar angst om geluid te maken leren overwinnen. Toen ze een keer gilde van de oorpijn, werd dat door haar pleegouders als een doorbraak verwelkomd. Maar natuurlijk was praten wat iedereen het liefste van haar hoorde. Susan Curtiss probeerde van alles. Ze maakte zelf lessen en deed testjes met Genie. Er was natuurlijk geen materiaal voor iemand als zij. En ook geen kant-en-klare standaard waaraan je zou kunnen afmeten hoe goed of slecht Genie vorderde.
Andere delen van Liesbeths Onaffe. Waargebeurde Taalverhalen zijn te vinden op www.liesbethkoenen.nl/liesbeths-onaffe
Wolvenkinderen
Het oudste wolvenkinderenverhaal speelt in de zevende eeuw voor Christus en draait om macht en moord. De tweelingjongetjes Romulus en Remus waren nog maar net geboren toen hun oudoom opdracht gaf ze in de rivier de Tiber te gooien. Die oudoom had er werkelijk alles aan gedaan om de onbetwiste koning van het stadstaatje Alba Longa te worden en te blijven, maar nu waren er toch weer twee kroonpretendentjes geboren.
De bediende die de uitzonderlijk mooie kindjes in de rivier moest smijten, kreeg dat niet over zijn hart en zette de tweeling in een mandje. Dat bleef uiteraard ergens steken. Hun leven werd gered door een wolvin die hen zoogde, en door een specht die eten bracht. Romulus en Remus groeiden later op onder eenvoudige omstandigheden, maar hun voortreffelijkheid en hun ware geschiedenis kwamen zoals dat gaat in legendes toch aan het licht.
Een broedertwist om hetzelfde Alba Longa dat ze bij hun geboorte al bijna hun leven had gekost, volgde. Romulus vermoordde uiteindelijk Remus, en besloot toen om toch maar ietsje verderop een nieuw rijk te stichten. Daarom heet de eeuwige stad geen Reme maar Rome. Volgens het verhaal gebeurde dat in 753 voor Chr., wat redelijk in de buurt schijnt te komen van de werkelijkheid, al hebben recente opgravingen geknabbeld aan de datering.