God schiep de wereld en de Nederlanders schiepen Nederland – met zichzelf in de hoofdrol, als roemrijke strijders tegen het water. De in rampenstudies gespecialiseerde hoogleraar Lotte Jensen pleit in de Maand van de Geschiedenis voor een bredere blik. PAUL VAN DER STEEN zocht haar op. ‘Ook de kwetsbaarheid en de nederlagen verdienen aandacht.’
Ze kon zowat de hele ‘bingokaart’ afstrepen, toen Zuid-Limburg vorige zomer werd overvallen door een overstroming. Lotte Jensen, hoogleraar Nederlandse literatuur- en cultuurgeschiedenis in Nijmegen, maakt al jaren studie van de verbeelding van en het in herinnering houden van rampen. Tijdens de overstroming zag ze veel eeuwenoude constanten die ze in haar onderzoek tegenkomt, voorbijkomen.
‘De krachtige man die weerloze vrouwen en kinderen behoedt voor de golven was er in de vorm van held Hub, die een honderdjarige bewoonster van Valkenburg door het water sjouwde. De koning bezocht – net als zoveel van zijn voorouders deden – het rampgebied. Hij was er later dan Filip in de getroffen streek in Wallonië, en hij vertrok de volgende dag al op vakantie naar Griekenland. Maar goed, hij was er. En de nationale benefietactie kwam er ook.” Eigenlijk ontbrak slechts één tijdens en na watersnoden terugkerend motief: een jong kind in een wiegje op de golven, al dan niet vergezeld van een poes.
Deze maand staat Jensens specialisme volop in de schijnwerpers. Het thema van de Maand van de Geschiedenis dit jaar is ‘Wat een ramp!’ En de hoogleraar publiceert een nieuw boek, Wij en het water. Een Nederlands verhaal.
Lotte Jensen (Hillerød, 1972), tweelingzus van schrijfster en filosofe Stine Jensen, richtte zich de afgelopen jaren steeds meer op rampenstudies. Van het een kwam het ander. Opgeleid als neerlandica en filosofe verdiepte ze zich in de letterkunde van de negentiende eeuw en kwam als vanzelf uit bij de rol van de literatuur bij de versterking van de nationale identiteit. Watersnoden, landwinning en dijkenbouw spelen daarin een prominente rol. Jensen: ‘Rampenstudies behoorden aanvankelijk tot het domein van bèta- en gamma-wetenschappers. Toen ik begon, waren er nog maar weinig mensen uit de culturele hoek die dieper in het onderwerp doken.’
Met de jaren veranderde Jensens perspectief. In 2018 verscheen haar boek Wij tegen het water – en nu is er dus Wij en het water. ‘Rondom rampen ontstaan nogal wat heroïsche verhalen en wordt ook de nodige oorlogsretoriek gebruikt. Dan gaat het over de strijd tegen het water, dijklegers en watergezanten. Het natuurgeweld wordt verbeeld als dier: de waterwolf. Het is enigszins vergelijkbaar met de tijd van de Koude Oorlog, toen de vijand ook wel ‘de Russische beer’ werd genoemd. De waterwolf wordt – in lijn met de andere krijgshaftige taal – getemd dan wel verslagen door de Nederlandse leeuw. Dat beeld zie je bijvoorbeeld terugkeren bij de inpolderingen van De Beemster en de Haarlemmermeer.’
Hoe langer Jensen zich met rampenstudies bezighoudt, hoe duidelijker het wordt dat tegenover alle zogenaamde overwinningen minstens evenveel nederlagen staan. ‘Het is net zo goed een verhaal van kwetsbaarheid. Dat rechtvaardigt het om minder nadruk te leggen op de strijd tégen, en meer op het samenleven mét het water.’
Dat inzicht heeft volgens Jensen ook te maken met het onderzoeksteam dat ze om zich heen heeft verzameld. ‘Jonge wetenschappers staan anders in het nu. Die vinden het niet vanzelfsprekend om het vliegtuig te pakken voor een belangrijk congres in de VS. Die stellen ook kritische vragen bij het veiligheidsframe waar we in Nederland zo aan vasthouden.’
Ook het contact met andere faculteiten werkt verfrissend. ‘Dan zit ik opeens aan tafel met bèta- en gamma-wetenschappers die, verrassend genoeg, oprechte interesse tonen voor onze inbreng. Waarschijnlijk ook vanuit het besef dat ze met hun theoretische en rekenkundige modellen niet zonder de culturele achtergronden en verhalen kunnen. Het valt me trouwens wel op dat wetenschappers uit die hoek opvallend vaak strategische woonplaatsen uitkiezen: hoog en droog. Ze zijn heel pessimistisch over de toekomst.”
Ons gesprek vindt plaats op een terras in de Dorpsstraat in het Gelderse Elst. Jensen: ‘Als die wetenschappers horen dat ik in de Betuwe woon, zie je ze bedenkelijk kijken. Vanwege de overstromingsrisico’s hier. Maar ik ben, denk ik, optimistischer dan zij. Ten onrechte waarschijnlijk, maar dat zal wel iets te maken hebben met mijn achtergrond als cultuurwetenschapper. Ik geloof in de kracht van het verhaal en de verbeelding.’
Als onderzoekster kijkt Jensen ook naar andere rampen en de manier waarop ze voortleefden: een ontploffing van een kruitopslag in het hart van Leiden, tijden van honger, epidemieën en meer. ‘Ze zijn met name in de 19e eeuw allemaal gebruikt voor het nationale verhaal van Nederland. En dat is daarna niet veranderd. Maar het water eist een hoofdrol op.’
Of zo’n centrale plek voor rampspoed en de reactie daarop in het nationale verhaal uniek is, betwijfelt ze. ‘Ierland heeft bijvoorbeeld de hongersnood uit de jaren veertig van de negentiende eeuw, die zorgde voor meer dan een miljoen doden en massale emigratie. Dat drama maakt nog steeds onderdeel uit van de Ierse identiteit. In Portugal wordt de herinnering aan de verwoestende aardbeving in Lissabon in 1755 nog erg levend gehouden. Zwitserland kent een lange geschiedenis van grote en kleine lawineongelukken.’
Duidelijk is wel dat rampen van oudsher hulp van over de grenzen opriepen. ‘Niet altijd alleen maar uit compassie, soms ook vanwege bestaande handelsbetrekkingen tussen Nederland en andere naties.’
Die internationale solidariteit bezorgde Jensen een bijzondere verrassing. Toen ze haar vader enkele jaren geleden vertelde dat ze watersnoodrampen ging bestuderen, attendeerde die haar op zijn betrokkenheid bij de Deense hulp aan de Nederlandse Watersnoodramp in 1953. Daar wist ze toch wel van? Niet dus. Tastbaar bewijs was niet voorhanden, een knipsel erover was bij een brand verloren gegaan.
In de wetenschap dat ook oude kranten worden gedigitaliseerd, bleef Jensen zoeken. Met succes. ‘Op een dag tikte ik de naam van mijn grootvader in en plop, daar kwam een artikel uit een lokale Deense krant tevoorschijn met een foto van de 35 mannen van de Civil Forsvar (Bescherming Burgerbevolking) en hun colonneaanvoerder Eilskov Jensen. Dichterbij het gevoel van een historische sensatie ga ik waarschijnlijk nooit meer komen.’
Na historische rampen volgen verzen, liederen, boeken, schilderijen en een standbeeld. Die herinneringscultuur balanceert vaak op de dunne lijn tussen kunst en kitsch. ‘Het is niet allemaal erg hoogstaand’, lacht Jensen. ‘Maar ik vind het bestuderen van kitsch ook erg leuk.’
Al in de negentiende eeuw klaagden criticasters over ‘halfgebakken Poëten, die de schoonste stof zoo ellendig verknoeijen’. In teksten wemelde het van de clichés en de onwaarschijnlijkheden. Conrad Busken Huet bedacht voor al die gelegenheidsdichters het etiket ‘dijkbreukzanger’. Hij ergerde zich aan de gemakzucht, de ijdelheid en het opportunisme van auteurs die rampen zagen als een mooie gelegenheid om zichzelf te profileren.
‘Vrouwen zijn vrijwel altijd slachtoffer: moeders met kind wachtend op redding. Mannen zijn de redders of de stoere dijkwerkers’
Maar Jensen wil niet generaliseren: ‘Er zijn net zo goed mooi dingen gemaakt, door dichters als Hendrik Marsman en Gerrit Achterberg bijvoorbeeld.’ Bij monumenten in de openbare ruimte liet het dominante man-vrouwdenken zijn sporen na. ‘Vrouwen zijn vrijwel altijd slachtoffers: moeders met hun kind op de arm wachtend op redding. Mannen zijn de redders of de stoere dijkwerkers die hun best doen om herhaling te voorkomen.’
Zelfs de Deltawerken zijn behalve een waterbouwkundig hoogstandje ook een soort monument ter herinnering, vindt Jensen. ‘Dat in de jaren zeventig en tachtig de miljarden guldens kostende Oosterschelde-kering kon worden gebouwd heeft te maken met de zorgen over de ecologische schade die bij een volledige afsluiting van de Oosterschelde zou ontstaan. Het imposante bouwwerk past bij het zelfbeeld van Nederland als land dat zichzelf heeft geschapen. Dat plaatje is internationaal uitgedragen; die waterkering is letterlijk gepresenteerd als het achtste wereldwonder. Alle bijbehorende techniek werd een gewild exportproduct.’
Al dat technisch vernuft werkt een gevoel van maakbaarheid in de hand: de gedachte dat er altijd wel een slimme oplossing is om zo’n beetje elke ramp te voorkomen. Jensen: ‘Het idee van natuurgeweld en ander onheil als straffe Gods is door de ontkerkelijking verdwenen, terwijl het godsbesef rondom rampen en in de herinneringscultuur altijd een prominente rol heeft gespeeld; het zorgde voor een gevoel van nietigheid.’
‘Anders dan tv-series of romans zijn beleidsmakers niet volledig fatalistisch. Er moet altijd perspectief worden geboden.’
Ondertussen ebt de herinnering aan 1953 langzaam weg. ‘Ik merkte het toen ik laatst voor een zaal vol met jonge mensen sprak. Die hadden er niet zo’n concreet beeld bij als mijn generatie of de generatie dáárvoor. Dat betekent ook iets voor het bewustzijn van kwetsbaarheid, voor het veiligheidsbesef.’
Intussen werpt de dreigende wereldwijde klimaatramp zijn schaduwen vooruit. ‘Vroeger kon een kleine ramp worden gezien als een voorbode van de ondergang van de wereld. Nu zie je het apocalyptische in volle omvang terugkomen in een tv-serie als Als de dijken breken en romans als KliFi van Adriaan van Dis en Zee nu van Eva Meijer. De toonzetting van beleidsmakers is ook aan het veranderen. Ze vertellen niet langer het verhaal van de veiligste delta ter wereld, maar komen met sombere scenario’s. Maar anders dan tv-series of romans zijn ze niet volledig fatalistisch. Er moet altijd enig perspectief worden geboden om iets te doen.’
Lotte Jensen, Wij en het water. Een Nederlands verhaal. Amsterdam, De Bezige Bij, 34,99 euro.