Lieve Joris beschreef in haar boeken oorlogen en omwentelingen in verre buitenlanden. Nu is er het verhaal van een oorlog en omwenteling in haar familie in Neerpelt. PAUL VAN DER STEEN bezocht de Vlaamse schrijfster die vrijuit spreekt over haar verslaafde broer. “Als ik jou was, zou ik alles opschrijven.”
Zelf was ze er niet zo makkelijk op gekomen, haar vriend Marek kwam jaren geleden met het idee. “Als ik jou was zou ik alles opschrijven.” Lieve Joris begreep niet meteen waar hij op doelde. “Wat ze zeggen. Straks ben je het allemaal vergeten. Je weet nooit waar het goed voor is. Doe maar, anders heb je later spijt.”
Marek was de laatste van wie ze zo’n raad verwachtte. Lieve Joris: “Hij, de man die altijd zei: ‘De familie Joris, gimme a break!’ Marek komt uit een kleiner gezin. Dat woelige van onze familie, al die kinderen die steeds door elkaar heen praten, werd hem regelmatig te veel.”
Maar de Vlaamse schrijfster begon te noteren en maakte er, vele jaren later, dankbaar gebruik van tijdens het werken aan haar nieuwste boek Terug naar Neerpelt. “Ik vond zoveel details die anders verloren waren gegaan.”
Haar auteursbestaan bestond jarenlang uit “de queeste om weg te komen van de Joris-clan, weg uit die kleine wereld”. Lieve Joris volgde de voetsporen van een heeroom in Congo, toog onder meer naar de Golflanden, Syrië en Mali en schreef daar veelgeprezen en vaak herdrukte boeken over. “In 2013, na het verschijnen van Op de vleugels van de draak, over Afrika en het mij voorheen onbekende Azië, ben ik gaan reizen langs plekken en personages uit mijn vorige boeken, in de hoop dat ik onderweg zou stuiten op een verhaal. Ik bezocht een vluchtelingenkamp in Zuid-Libanon. Hoe schrijnend de situatie daar ook was, ik had een sterk déjà vu gevoel: het deed me denken aan de kampen die ik eerder zag in Congo, Rwanda en Burundi. Om écht naar binnen te gaan voor een boek, moet je een enorme energie voelen. Daar ontbrak het me aan. Ik dacht: laat jongere mensen deze geschiedenis maar vertellen.”
Tegelijkertijd droeg ze al jaren een ander verhaal met zich mee, dat van haar familie. “Mensen in mijn omgeving zeiden dat ik er zo makkelijk over kon vertellen. Sommigen raadden me aan het op te schrijven. Na de overlijdens van achtereenvolgens mijn broer Fonny, mijn moeder, mijn vader en mijn zus Hildeke dacht ik dat dat moment misschien gekomen was.” Het “vogeltje dat altijd maar in- en uitvloog” schreef thuis in Amsterdam over haar vroegere thuis.
Lieve Joris is de middelste uit een gezin van negen kinderen. “Fonny was nummer drie. Hildeke was nummer zeven. Hij, al vroeg verslaafd aan drugs, was de broer tegen wie je je moest beschermen. Zij, geboren met het syndroom van Down, de zus die je wilde beschermen.”
Rode draad in Terug naar Neerpelt is de teloorgang van Fonny en de weerslag daarvan op het gezin. “Fonny was voor mij als jongere zus een voorbeeld. Opgroeien in de jaren zestig betekende opgroeien in een tijd waar alles aan het scheuren was. Fonny bracht de grote wereld naar onze kleine wereld in dat huis aan het kanaal. Hij was aantrekkelijk, artistiek, trad met zijn bandje op tijdens het toen grote festival Jazz Bilzen. Hij zette de buitendeur voor ons op een kier.”
Maar waar de andere broers en zussen uitwaaierden en de juiste mensen om zich heen verzamelden, kwam Fonny niet weg uit Belgisch Limburg. “In al onze argeloosheid hebben we lang gedacht dat Fonny zijn leven wel weer op orde zou krijgen.” Het tegendeel bleek het geval. “Fonny, die een turbulente geboorte kende, misschien wel adhd had – een term die indertijd onbekend was, was nergens te handhaven. Veel verslaafden kwamen uit gebroken gezinnen. In zijn geval was er eerder sprake van verwenverwaarlozing. Hij kreeg vaak zijn zin in de hoop dat het dan goed zou komen. Terwijl het steeds slechter ging, bleef hij wel zoeken naar zingeving en hield een dagboek bij. “Ik ben een foetus van 47 jaar”, schreef hij een aantal maanden voor zijn dood. Het had iets van de lijdensweg van Christus.”
De broers en zussen hielden afstand waar het kon. Lieve Joris woonde in Amsterdam, maar was vanwege haar werk vaak op reis. Het leverde verwijten van hun vader op. “Maar op bepaalde momenten, zoals na een auto-ongeval van Fonny, kwamen we allemaal naar huis en hoopten we op beter. Terwijl Fonny in het ziekenhuis alweer begon te gebruiken.”
Haar moeder geloofde het hardst van allemaal in genezing. “Wat wist ze van drugs? Ze was ook druk met wat ze ‘het menselijk opzicht’ noemde: wat zouden de mensen wel denken? Ze heeft veel trots af moeten leggen. Uiteindelijk zijn mijn ouders deels daarom verhuisd van Neerpelt naar Hasselt.”
Vader Joris was vertrouwder met verslaving. “Hij werkte bij de belastingen, het was algemeen bekend dat er in die kringen werd gedronken. Het vechten voor Fonny gaf misschien ook zin aan zijn leven nadat hij gestopt was met werken. Je zoon laat je niet vallen. Ik kan me dat voorstellen, maar kan het niet helemaal bevatten. Ik heb geen kinderen. Maar zeker voor hem, enige zoon van een vroeg overleden vader, was het een opdracht.”
Lieve Joris schreef al eerder over haar jeugd en haar familie, zoals in Brief aan mijn jongere ik en Bollieke, een radioboek over haar dementerende vader. Bij het schrijven van Terug naar Neerpelt liep ze juist bij het schrijven over zijn verleden aanvankelijk vast. “Ik moest zoeken naar de juiste vorm. Zijn verhaal ging honderd jaar terug, naar zijn vader die trots de geboorte van zijn zoon aangaf en vier maanden later overleed aan de gevolgen van gasvergiftiging tijdens de Eerste Wereldoorlog. Maar uiteindelijk is dit het hoofdstuk dat ik misschien wel met het meeste plezier herlees. Omdat dit het verhaal van mijn familie tot drie generaties terug laat gaan en het plaatst in het grotere verhaal van de geschiedenis.”
De familie Joris las niet mee. “Dé werkelijkheid bestaat natuurlijk niet. Alleen maar interpretaties daarvan. Mijn broers en zussen leren uit het boek ongetwijfeld dingen die ze nog niet wisten, maar een aantal van hen zal zeggen: “Ons Lieve met haar fantasie.” Je schrijft natuurlijk ook, zoals Auke Hulst het noemde, over de herinneringen van je familie heen. En over je eigen herinneringen heen, door ze te fixeren.”
‘We shall not cease from exploration/And the end of all our exploring/Will be to arrive where we started/And know the place for the first time’, luidt een van de motto’s van Terug naar Neerpelt. De Britse schrijver T.S. Eliot tekende die woorden ooit op. “Tijdens het schrijven van mijn vorige boeken heb ik mijn pennetje gescherpt om dit verhaal te kunnen optekenen. Het beschrijven van de grote oorlogen waar ik getuige van was, hielpen me over de kleine oorlog binnen mijn familie te schrijven. De zanger Boubacar Traoré uit Mali blues en de rebellenleider Assani uit Het uur van de rebellen – ze lijken op Fonny. Traoré heeft dat muzikale, Assani hetzelfde gevaarlijke. Beiden zijn rebellen en moeilijke mannen, die je soms toch weten te vertederen. Precies zoals onze Fonny dat kon.”
Of Terug naar Neerpelt indachtig het van Eliot geleende motto ook een soort eindpunt in het oeuvre van Joris is, durft ze niet te zeggen. “Je hebt schrijvers die bij het afronden van een boek zeggen dat ze drie nieuwe ideeën op de plank hebben liggen. Zo is dat bij mij nooit gegaan. Ik ben na het schrijven altijd enige tijd zoekende. Nieuwe boeken vloeien bij mij altijd voort uit de vorige.”
Maar misschien is de urgentie wel iets minder geworden. “Ik heb mijn hele leven gewerkt, was almaar bezig schrijver te worden. Misschien is nu, op mijn 65e, het moment wel gekomen om meer tijd te maken voor andere zaken. Ik krijg straks AOW, heb geen kinderen en de generatie na ons lijkt boeken niet zo belangrijk te vinden als wij. Mijn ouders zijn 85 jaar oud geworden. Ervan uitgaande dat het hiernamaals niet bestaat, heb ik nog twintig jaar.”
Lieve Joris, Terug naar Neerpelt. Atlas Contact, 256 pagina’s, 19,99 euro