Na zes jaar gedwongen sluiting is het Kaiser Wilhelm Museum in Krefeld weer open. Ondanks de hoge werkloosheid en de sociale problemen laat Krefeld, hoe armlastig ook, zien welk belang de stad hecht aan beeldende kunst. door Wido Smeets

Statige herenhuizen, voorname winkels en een hotel omringden de Karlsplatz in Krefeld toen er in 1897 het Kaiser Wilhelm Museum verrees: met zijn oplichtende gevels van gele tufsteen op een donkere sokkel van basaltblokken had het boven zijn omgeving uitstekende gebouw de allure van een Italiaans renaissancepaleis. De krawattenstadt Krefeld kon zich eindelijk meten met de andere in omvang en welvaart groeiende steden van het Ruhrgebied.

Van de aristocratische omgeving van toen is nog weinig over. Het standbeeld van naamgever Kaiser Wilhelm, pal naast het museum, kijkt uit op aan het spit draaiende kippen in het Hühnerhaus. Zou de versteende keizerlijke blik naar rechts of naar links kunnen draaien, hij zou zich verwonderen over de gokkers bij Wettannahmen GmbH en de multiculturele clientèle bij tweedehandswinkel Alessa, zadenhandel Hoffman, Bequemschuhhaus Grifka, kapster Steffi (‘Cut for Cut’), Karl’s Naturkost en Thaimassage Wellness.

Het beeld van Kaiser Wilhelm met spelende kinderen. foto Zuiderlucht

Het beeld van Kaiser Wilhelm met spelende kinderen. foto Zuiderlucht

En dat terwijl het standbeeld van de keizer jarenlang ín het museum stond, waar hij in een nis, halverwege de brede trap van dooraderd travertin en bloemrijk marmer, de gegoede burgerij verwelkomde die zich kwam laven aan de verheven wereld van de kunsten. Het museum kwam er trouwens niet zonder slag of stoot. Er was veel tumult over de locatie: de Karlsplatz was een drukbezochte ontmoetingsplek in het stedelijke leven, er werden week­ en jaarmarkten gehouden, circussen sloegen er hun tenten op en voor de katholieke processies was het een uitmuntende verzamelplaats.

Het stadsbestuur liet de protesten links liggen en schreef doodleuk een architectenprijsvraag uit met de Karlsplatz als bouwlocatie. Er kwam geen winnaar uit de bus, wel een nummer twee en drie. De opdracht werd, nadat hij de inzendingen had kunnen inzien, toegekend aan Hugo Koch, architect, aannemer en lid van de gemeenteraad. De bouwkosten van bijna 433.000 mark werden op 20.000 mark na opgebracht door de Krefeldse burgerij; de teller begon te lopen toen Marianne Rhodius, telg uit een steenrijke familie van textielfabrikanten, alvast 100.000 mark inlegde. Zo’n crowd funding was niet ongewoon in die tijd, zelfs niet in het nog verre van geïndustrialiseerde Nederland waar van grootschalige industrie zoals in Duitsland geen sprake was. Tien jaar eerder had een groep welgestelde burgers ervoor gezorgd dat in Amsterdam het Concertgebouw kon worden gebouwd.

Krefeld was eind 19e eeuw een stad die het goed ging. Staal- en textielindustrie floreerden, met name de textielbaronnen hadden de stad veel voorspoed gebracht. Ze richtten zich op de duurdere stoffen, zoals fluweel, zijde en brokaat – vandaar de naam Krawattenstadt. Nog steeds biedt Krefeld een keer per jaar onderdak aan mode- en dansshows en presentaties van modeontwerpers; de glitter en glamour kunnen echter niet verhullen dat de meeste fabrieken inmiddels dicht zijn en de stad, met een werkeloosheid van bijna twaalf procent, grote sociale problemen heeft.

Het nieuwe trappenhuis van het Kaiser Wilhelm Museum. foto Kunstmuseen Krefeld

Het nieuwe trappenhuis van het Kaiser Wilhelm Museum. foto Kunstmuseen Krefeld

De naoorlogse schaarste ging niet aan de Karlplatz, waar alleen het museum de bombardementen van 1944 had overleefd, voorbij. Lange tijd fungeerde het museum als verzamelgebouw van allerlei gemeentelijke diensten. Onder directeur Paul Wember, die Mies van der Rohes modernistische stadsvilla’s Haus Lange en Haus Esters als musea gaat gebruiken, breekt vanaf de jaren zestig een nieuwe tijd aan. Het Kaiser Wilhelm Museum wordt grondig verbouwd en gerestaureerd. Het pompeuze trappenhuis verdwijnt, de keizer wordt van zijn sokkel gehaald en verdwijnt in een opslag waar hij vijftien jaar later pas uitkomt. Ook artistiek-inhoudelijk gaat Wember voortvarend te werk. In de drie Kunstmusea die Krefeld met de annexatie van de Mies-villa’s rijk is, geeft hij de avant-garde van die jaren een podium. Krefeld liep voorop, Wember was een pionier, ook in de regio; Museum Ludwig in Keulen en K20 in Düsseldorf, tempels van de hedendaagse kunst, moesten nog worden gebouwd.

De heropening wordt zo’n beetje gevierd als een wonder – en daar is alle reden toe.

Samen met de al eerder verworven moderne klassieken, grofweg de generatie wier werk onder de nazi’s entartet was verklaard, maken de tegellichters van de jaren zestig en zeventig deel uit van de tentoonstelling Das Abenteuer unserer Sammlung die na de heropening van het Kaiser Wilhelm Museum, afgelopen zomer, te zien is. De nieuwe openstelling wordt zo’n beetje gevierd als een wonder – en daar is alle reden toe. Van de vijftien jaar die de vorige maand teruggetreden directeur Hentschel de baas was, had hij de eerste zeven jaar geen budget en de daarop volgende acht jaar, vanwege de renovatie, geen gebouw. In de museumwereld was Krefeld nog net niet geschrapt als kunststad.

Daarbij moest het museum in de zomer van 2006 een tijdje dicht wegens ijsvrij: in de zalen met bovenlicht was het zo warm dat bij sommige schilderijen de verf van het doek dreigde te druppen. Kort daarop probeerden krachten in de stad gedaan te krijgen dat een schilderij van Monet werd verkocht om de noodzakelijke restauratie van het museum te bekostigen. Verzamelaar Walther Lauffs, wiens collectie door het museum werd beheerd, had er kennelijk weinig fiducie in en bracht zijn schilderijen naar Sotheby’s om te worden verkocht. „Een drama, een treurspel, een overval, een schandaal van de eerste orde”, tekende de Westdeutsche Zeitung op uit de mond van een vooraanstaande kunsthandelaar.

Alle zonden lijken vergeven en vergeten bij de pracht en praal die nu in het Kaiser Wilhelm Museum te zien is. In Das Abenteuer unserer Sammlung I hangt ook het op de valreep toch maar niet verkochte Londres. Le parlement, een van de befaamde schilderijen die Claude Monet tijdens zijn verblijf in Londen rond de eeuwwisseling bij uiteenlopende weersomstandigheden van Westminster Palace maakte, keurig op zaal. Net als tal van tijdgenoten. En niet te vergeten werken van de avant garde van de jaren zestig en zeventig die de slimme Wember indertijd binnenhaalde. Bij elke aankoop die hij deed voor de Sammlung Lauffs bedong hij bij de kunstenaar een tweede werk voor het museum. Hij bouwde er een collectie mee op waarmee hij andere kunstmusea in het Ruhrgebied het nakijken gaf.

Wembers inspanningen krijgen extra glans als je weet dat hij moest woekeren met een aankoopbudget van 30.000 mark per jaar. Het hielp dat hij, zoals hij bij de heropening van het museum in 1969 tegen Der Spiegel zei, twee vuistregels hanteerde: “Hedendaagse kunst is de kunst die niets kost” en “hedendaagse kunst is de kunst die niet wordt begrepen”. Met zijn goede neus voor kwaliteit strekte dat eerste hem tot voordeel bij zijn aankopen; zo kocht hij begin jaren zestig een Yves Klein voor 500 mark. Vanwege het tweede motto werd hij verketterd, vooral door de regionale pers. Die begreep weinig van Wembers aankoop­ en expositiebeleid, en maakte er gehakt van.

Net als Wember bijna vijftig jaar geleden viert het Kaiser Wilhelm Museum de heropening met een tentoonstelling uit eigen collectie. Nóg een parallel: de rijkdom van de collectie contrasteert met de nog steeds vrijwel lege aankoopportefeuille. Er is ook een – pijnlijk – verschil: Wember had een rijke ondernemer/verzamelaar met wiens marken hij op pad kon. In het Krefeld van nu zijn geen rijke entrepreneurs meer die, zoals Walter Lauffs, als mecenas willen optreden .

Untitled (Islamic), John Wesley, 2009. foto Zuiderlucht

Untitled (Islamic), John Wesley, 2009. foto Zuiderlucht

Hetgeen niet wil zeggen dat de opvolgers van Wember met de armen over elkaar hebben gezeten – integendeel. Door, al sinds de tijd van Joseph Beuys, als podium te fungeren voor studenten van de Kunstacademie in Düsseldorf heeft het museum steeds de vinger aan de pols van de actualiteit weten te houden: met de schilderkunst, maar ook conceptuele kunst, de Neue Realisten (Richter, Polke) en de fotografie. Het zijn zwaartepunten in de collectie die in Das Abenteuer unserer Sammlung I vaak bij elkaar worden getoond. Zo is de paukenslag van de tentoonstelling een zaal vol fotografie met werk van Thomas Ruff, Andreas Gursky, Hermann Pitz, Francois­Marie Banier en Bert Teunissen, verderop komen we ook Jan Dibbets en Jeff Wall tegen. Een aangename verrassing is de kwaliteit van het eigentijds realisme, met schilderijen van Michael von Ofen, Stefan Kürten en Karin Mamma Andersson. Het blijft verbazingwekkend welke nieuwe wegen de schilderkunst steeds opnieuw weet in te slaan.

Een aan Jan van Steffeswert toegeschreven Anna-te-Drieën. foto Zuiderlucht

Een aan Jan van Steffeswert toegeschreven Anna-te-Drieën. foto Zuiderlucht

De meeste indruk maakt de tentoonstelling wanneer uiteenlopende tijden en disciplines bijeen worden gebracht, zoals in de ruimte waar kunst en schepping met elkaar worden verknoopt. Zoals Kiki Smith dat doet met Annunciation uit 2008, een zittende figuur die een hand omhoog steekt. Is het een begroeting, of een bezwering? Is de boodschap welkom, of wordt die afgeweerd? Er omheen hangt een schilderij van Aergen van Leyden, De aanbidding van de drie koningen (1536), drie keramische Putti (2011) van Anne Chu, er staan een aan Jan van Steffeswert toegeschreven Anna-te-drieën en twee eveneens in hout uitgesneden koninklijke bustes van een middeleeuwse meester uit Keulen. Zo komen de boodschappers van alle kanten op je af, ze brengen geestelijke en materiële verwijzingen mee en zijn spannender dan de social media, de boodschappers uit onze tijd. Wat ook fijn is: in deze zaal met oude en nieuwe kunst kun je de boodschappen in alle rust zelf destilleren en tot je laten komen – of niet. De wel vaker geformuleerde gedachte die zich hier aan je vastklampt, is dat religie en kunst nogal wat gemeen hebben.

Johan Thorn Prikker in 1923 aan het werk met zijn muurschilderingen.

Johan Thorn Prikker in 1923 aan het werk met zijn muurschilderingen.

Op de tweede verdieping brengt de tentoonstelling een ode aan twee grote Krefeldse zonen: Joseph Beuys (1921­1986) en Johan Thorn Prikker (1868­1932). Beuys is in Krefeld geboren en had er lange tijd zijn atelier, de in Den Haag geboren Prikker gaf les aan de Kunstnijverheidsschool in Krefeld. Begin jaren twintig maakte hij vier grote muurschilderingen in het museum, Kindheit, Jugend, Mannenalter en Reifes Alter. De nazi’s konden weinig begrip opbrengen voor zijn scherp gemodelleerde, Lebensalter­cyclus, reden voor het museum om de schilderingen in 1939 weg te timmeren achter houten wanden. Van 1949 tot 1976 werden ze weer getoond, daarna ging er een laagje gips overheen; het museum wilde alleen nog naoorlogse kunst tonen. Voor de nu afgeronde renovatie en de huidige tentoonstelling, die gebouw én collectie tot een avontuur hebben verklaard, zijn de imposante wandschilderingen weer in de oude glorie te zien.

Er volgt nog een tweede en mogelijk een derde expositie waarbij zal worden geput uit de 14.000 werken tellende collectie van het museum. De kelders zijn rijk gevuld in Krefeld, de portemonnee blijft leeg. De renovatie viel met 17,7 miljoen euro duurder uit dan begroot en er is geen Bürgerschaft meer die de portemonnee trekt. Voor grote aankopen en tijdelijke expositie is geen budget; eerst moet de verloederde omgeving op de schop. Rond het museum komt, net als vroeger, een klein stadspark waar het standbeeld van de keizer een nieuwe plek krijgt: hufterproof opgeborgen in een kast van plexiglas.

De Karlsplatz wordt dan omgedoopt tot Joseph Beuysplatz. In Krefeld heeft de oude aristocratie het definitief afgelegd tegen de nieuwe kunst.

Das Abenteuer unserer Sammlung I. Van 2 juli t/m 5 februari in het Kaiser Wilhelm Museum in Krefeld. kunstmuseenkrefeld.de