Leonie Cornips bekleedt sinds september de door de provincie Limburg gesubsidieerde leerstoel Taalcultuur aan de Universiteit van Maastricht. De komende vier jaar zal ze met haar team onderzoek doen naar taal en identiteit. “Hoe kun je claimen dat je een Limburger bent als je geen dialect spreekt?”

In de boeken van Willem Frederik Hermans kon volgens de auteur geen mus van het dak vallen zonder betekenis. Maar wat te denken van een zin uit de verhalenbundel Een landingspoging op Newfoundland? “Bastiaan liep terug en kocht zich in de verlaten wachtkamer van het busstation een flesje coca cola.” Was deze Bastiaan een Limburger? Want vooral in Limburg koopt iemand zich een flesje cola.

“Hermans gebruikt de constructie hier als literair stijlmiddel”, zegt de kersverse bijzonder hoogleraar Taalcultuur Leonie Cornips (Heerlen, 1960) in een achterafkamertje van de Maastrichtse universiteit. Hier zal ze de komende vier jaar één dag per week onderzoek  voorbereiden naar het functioneren van tweetaligheid bij jongeren. Haar eigen Heerlens, het  zogenaamde koelpietennederlands, werd bepaald niet als literair herkend toen ze na de middelbare school in Amsterdam ging studeren. “Ik kreeg veel commentaar op mijn taalgebruik. In de grammaticalessen werd ik steeds gewezen op fouten. Ik dacht: hoezo fout? Je zegt toch: ‘Hij loopt met de handen in de zak?’”

Ze paste in elk geval haar taal niet volledig aan. Sterker nog: zulke ervaringen stimuleerden haar om uiteindelijk taalvorser te worden. Inmiddels werkt ze sinds 1994 bij het Meertensinstituut voor onderzoek naar Nederlandse taal en cultuur.

Leonie Cornips geniet ervan dat ze weer terug is in haar geboortestreek. Ze voelt zich een rasechte Amsterdammer maar evengoed een rasechte Heerlense. De kwestie van de dubbele identiteit komt ze ook tegen in haar onderzoek naar tweetalige jonge kinderen. “We weten dat wanneer je een taal spreekt de andere taal in hetzelfde gebied in je hersenen tegelijk actief is. Daardoor ontwikkelt het brein van tweetalige kinderen zich anders dan van eentalige kinderen, waardoor de ene taal de andere niet belemmert. Integendeel, tweetalige kinderen hebben er voordeel bij. Het is dus zeker niet zo dat dialect spreken afbreuk doet  aan het gebruik van de Nederlandse taal. Maar er is nauwelijks onderzoek verricht naar wannéér, met wie en in welke context we precies dialect spreken en wanneer niet. Of wanneer Marokkaanse jongeren Marokkaans spreken en wanneer Nederlands. Welke betekenis heeft het spreken van taal a en b? Wat zegt de keuze voor een taal over identiteit?”

Vanwege haar afkomst spreekt Cornips ook het koelpietennederlands, ontstaan toen Heerlen als ontluikende mijnstad begin vorige eeuw werd overspoeld met arbeiders uit het buitenland en beambten uit het westen. Zo groeide Heerlen in korte tijd uit tot een ‘Hollandse’ stad. Cornips: “Toch zie je dat in dat koelpietennederlands woorden en constructies uit het dialect bleven bestaan. Bijvoorbeeld: ‘Ik ga me een kop koffie halen’. Dat ‘me’ is logisch overbodig, zegt de officiële grammatica. Want je kunt ook zeggen: ‘Ik ga een kop koffie halen’. Al wordt in het eerste geval heel expliciet gemeld dat je een kop koffie voor jezelf gaat halen. In het Italiaans en Spaans gebruiken ze dezelfde constructie.”

Cornips kijkt vooral naar taal als uiting van sociaal gedrag. Wat is de betekenis van taal? Wie spreekt welke taal, met wie, over welk onderwerp, met welke functie en wanneer? Sluiten we anderen uit door een dialect of een andere taal te spreken? “In Limburg wordt dialect heel sterk in verband gebracht met lokale identiteit. Dan is bijvoorbeeld de vraag interessant hoe je kunt claimen dat je een Limburger bent als je geen dialect spreekt. Er wordt veel betekenis toegekend aan dialect. Iemand die geboren is in Bunde en al veertig jaar in Maastricht woont, zal zich nog verontschuldigen dat hij het dialect van Maastricht niet zuiver spreekt. Maar wat is zuiver dialect? Wie bepaalt dat? Het heeft alles te maken met identiteit. Want iemand die in Maastricht zegt dat hij geen zuiver dialect spreekt, zegt eigenlijk: ‘Ik ben niet van hier’.”

In de beperkte tijd die haar is toegemeten (één dag per week) , wil Cornips trachten een nieuwe discipline op te richten. Ze heeft een assistent in opleiding die promotieonderzoek doet naar constructie van lokale identiteit bij waarschijnlijk (autochtone en allochtone) jongeren in Limburg. “Het onderzoek zou overal gehouden kunnen worden maar in Limburg is het extra interessant omdat de meerderheid van de zogenaamde autochtone bevolking een minderheidstaal spreekt. Wat doe je als je als Amsterdammer hier komt wonen? Ga je dialect leren of hoe pas je je aan? Of wat doe je als je hier geboren bent en je spreekt geen dialect. Is dat lastig? Wat moet je dan doen om deel uit te gaan maken van de gemeenschap? Dat kan veel emoties met zich meebrengen.”