Cementproducent ENCI zorgde in de Sint-Pietersberg voor de grootste holle kies van Nederland. Ten zuiden ervan doorkliefde het Albertkanaal de heuvelrug, een de westkant veranderde een tuindersdorp in de Maastrichtse goudkust. Van alle eeuwen liet de twintigste de meeste sporen na op de Sint-Pietersberg, “een berg van mythische allure”.
door Paul van der Steen
Het contrast kan nauwelijks groter. De tuinders op de Sint-Pietersberg waren vroeger zo zuinig op hun grond dat ze er bij voorkeur niet met kruiwagens of nog zwaarder materieel opkwamen. Om gewassen toch af te voeren werden draagbaars gebruikt. Mannen sjouwden met groentenbrancards af en aan, een beetje zoals de dragers op de fameuze kaasmarkt van Alkmaar.
Sinds kort heeft het Museum op de Lichtenberg, dat de historie van de Sint-Pietersberg in beeld brengt, zo’n draagbaar in bezit. Het museum heeft zijn plek in de hoeve Lichtenberg, een voormalige boerderij waarin duizend jaar historie samenkomt. En waar vooral wordt aangetoond dat met een deel van de berg in de twintigste eeuw een stuk minder zuinig is omgegaan. Meteen buiten de muren van de hoeve Lichtenberg gapen diepe afgronden, rondom de boerderij heeft ENCI de mergel onbarmhartig afgegraven.
Ook de Lichtenberghoeve had er eigenlijk aan moeten geloven. Eind jaren dertig lagen de sloopvergunningen al klaar. Mede op voorspraak van de later vanwege zijn oorlogsoptreden omstreden historicus Charles Thewissen werd die beslissing door de bezettingautoriteiten teruggedraaid. Sindsdien is de hoeve steeds meer het kleine Gallische dorpje geworden dat dapper weerstand biedt tegen de afgraving. “Bezoekers komen door het groen naar de hoeve”, vertelt Miets Morreau, die met haar man en nog een hele groep vrijwilligers het museum runt. “Veel van hen hebben niet eens door dat ze in werkelijkheid op een schiereiland in de uitgehouwen berg staan.” Jo Morreau: “Dat besef komt pas als ze bovenop de toren staan en naar beneden kunnen kijken.”
Tijdens rondleidingen wijst Miets vaak eerst op de ENCI-uitgraving, een soort holle kies in de Pietersberg, en dan op de Maas. “Uitgemergeld en ontgrind. En stank voor dank”, zegt ze dan. Ze is altijd strijdbaar gebleven. “Als het moest, ging ik tekeer als een viswijf.” Het kwam haar meerdere malen op bedreigingen te staan. Aan beloftes van ENCI hecht ze niet meer zoveel waarde, ook niet als het gaat om het stoppen van de winning in 2018. Eerst zien, dan geloven. Ze stoort zich aan de lijdzame houding van veel omwonenden tegenover de autoriteiten: “D’n hier heeft het gezegd.” En dat terwijl de inwoners van Sint-Pieter, ooit een dorp, nu opgeslokt door Maastricht, bekend stonden als eigenzinnig en trots, zegt Jo Morreau. Lang behoorde de vrijheerlijkheid Sint-Pieter bij het prinsbisdom Luik. Die zuidelijke invloed betekende ook dat in meer revolutionaire tijden de moderne wetten vanuit het zuiden doordrongen tot net onder de wallen van de vesting Maastricht. “Dat druppelde ook door in het karakter van de inwoners van Sint-Pieter.”
Het lijkt moeilijk te rijmen met de wijze waarop vanaf de jaren twintig van de vorige eeuw de komst van de ENCI werd omhelsd. Wie zich verdiept in het oude Sint-Pieter begrijpt het wel, meent Jo Morreau. Volgens hem is Sint-Pieter nu de goudkust van Maastricht, “de plek waar de rijke sjieters wonen. Maar het oorspronkelijke dorp bestond voornamelijk uit tuinders. Als de oogst mislukte, hadden die toch een probleem. Het werk op het land was bovendien seizoensarbeid. Veel mannen verdienden ’s winters nog wat bij als blokbreker in de berg.” Miets Morreau: “ENCI betaalde goed geld voor landerijen. Wie bij hen wilde werken, kreeg een stabiel inkomen met de belofte dat er ook voor kinderen en kleinkinderen een baan zou zijn. Dat betekende wat in een omgeving met veel kroostrijke gezinnen. Het bedrijf heeft ook altijd het verenigingsleven ruimhartig ondersteund.”
Maar niet iedereen danste naar de pijpen van het ontgronder. Al in 1929 waren er liedjes die schande spraken van de schade die de berg opliep. Ene Rosier, brugwachter bij het kanaal dat Sint-Pieter vroeger scheidde van de Maas, tekende protest aan. Hij werd afgekocht voor duizend gulden. Maar in de overeenkomst stond niets over zijn zoon. Die ging verder met het verzet en procedeerde tot bij de Raad van State. Hij kreeg uiteindelijk voor de rest van zijn leven duizend gulden per jaar.
Weinig is Limburgser dan heuvels. Op en rondom de Sint-Pietersberg speelde zich jaren achtereen de finale van de wielerklassieker Amstel Gold Race af. Maar de faam van de heuvel gaat verder dan coureursheroïek. Hier spelen andere factoren een rol, zoals de ligging. Noem het de bekoring van het ensemble, een variatie op Zee, berg, rivier van de dichter Hendrik Marsman: stad, berg, rivier. Minstens zo belangrijk is de gulheid waarmee natuurlijk en historisch erfgoed lukraak over de heuvel zijn gestrooid. De variëteit van de flora en fauna zijn on-Nederlands, de mergelgroeves evenzeer. Romeinse sporen, veldversterkingen van Franse belegeraars, de bergplaats van Rembrandts Nachtwacht tijdens de bezettingsjaren, het is allemaal te vinden op een paar vierkante kilometer. Mergelwinning en kanaalaanleg konden zoveel rijkdom niet vernietigen.
Dit Limburgs Arcadië laat ook dichters niet onberoerd:
Waar een oehoe in vrijheid broedt, knipperend
met zijn ogen, het licht dat rijkelijk spoelt
over witgele richels en kloven, klopte ooit
in versteende hartkamers de lang verjaarde voortijd.
De zee is toegedekt, verstild tot hoge mergelwand.
Aldus luidt het begin van het nog ongepubliceerde gedicht Groeve van de Maastrichtse dichter Frans Budé. Het is niet voor het eerst dat de Sint-Pietersberg in zijn poëzie figureert. Budé, zoon van een drogist uit de binnenstad, heeft veel dierbare herinneringen aan de hellingen en het plateau. Hij maakte er als kind op zondag tochten met zijn familie. Vader Budé vertelde dan verhalen, waarbij de grens tussen waarheid en verdichting meestal onduidelijk was. “Later was het de plek om met je lief te gaan wandelen, omdat het een stuk minder opviel dan een wandeling in de binnenstad.” Als leerling van de kweekschool werd Budé via de geschriften van Jac P. Thijsse en Eli Heimans ingewijd in de natuurlijke rijkdommen van de berg. Sinds bijna veertig jaar woont hij aan de voet van wat hij “een heuvel met mythische allure” noemt. “Was ik redacteur van de Franse Guide Michelin, ik zou hem op z’n minst de kwalificatie ‘merité un détour’ (een omweg waard) toekennen. En zelfs ‘vaut le voyage’ (de reis waard), vanwege al het unieke.” De dichter wil er niet meer weg, al vindt hij Sint Pieter soms een al te elitaire enclave binnen de stad.
De in 1933 geboren Jo Rosier, ver familie van de recalcitrante brugwachter en zijn zoon, maar vooral lid van het geslacht dat sinds begin zeventiende eeuw vrijwel onafgebroken de kosters van Sint-Pieter levert, herinnert zich nog het dorp van vroeger. “Het was een lappendeken van stukjes grond. Perceeltjes van vaak niet meer dan 1000 à 1500 vierkante meter.” Ook Rosiers vader combineerde het kosterschap met werken op het land, witlofkweek in de groeve, blokken breken en stropen. Alle mogelijkheden van de berg werden benut.
De 77-jarige Rosier herinnert zich nog uit zijn kinderjaren wat de komst van de ‘nieuwe rijken’ in de uitbreidingswijken van Maastricht teweeg bracht. Dieptepunt was de sluiting van de kerk aan de Ursulinenweg, aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog. “De pastoor wilde verder in de nieuwe kerk beneden. De kerk van ‘Sint Pieter Boven’ boven had voor veel mensen een bijzondere betekenis. Er leefden toen nog mensen die de wijding van het gebouw in 1875 hadden meegemaakt.” De pastoor, die het ‘boven’ maar een boerenbedoeling vond, was onvermurwbaar. Die houding zette veel kwaad bloed. “Een vrouw zei: ‘U heeft Onze Lieve Heer van ons gestolen’”, herinnert Rosier zich. Nogal wat parochianen kerkten voortaan in de binnenstad. Anderen bezochten uit boosheid helemaal geen missen meer. Als een daad van verzet werd er elke zaterdagavond een bidweg gehouden. Rosier: “Dan liepen ze naar de kerk, waar ze demonstratief op de deur klopten, en dan liepen ze naar de Lourdesgrot verderop in de straat.”
De gebeden werden verhoord. In 1954 opende de kerk opnieuw haar deuren. Het had alles te maken met plannen om tegen de berghelling een hele reeks nieuwe huizen te bouwen. Ze zijn er nooit gekomen.
In het huidige Sint-Pieter is Rosier nog een van de weinige oorspronkelijke bewoners. “Voor gewone mensen zijn de huizen hier niet meer te betalen.” Door de vele nieuwkomers is de sfeer veranderd. Het is lastig om vrijwilligers te vinden voor activiteiten. Met weemoed denkt Rosier nog wel eens terug aan de manier waarop buren elkaar vroeger hielpen en aan al die speciale momenten in het jaar dat er gelegenheid was tot bijkletsen.
De twee kerken van Sint-Pieter behoren inmiddels tot één parochie. Beide gebouwen open houden zal op termijn moeilijk worden. De kerk ‘beneden’ ligt het meest centraal voor de parochianen. De kerk ‘boven’ brengt echter meer op. Door het intieme karakter van het gebouw en de schilderachtige ligging tegen de berg en tegenover het kasteel van Stehgeiger Andre Rieu is het erg in trek bij mensen van heinde en verre die op “de scharniermomenten van het leven” toch behoefte hebben aan katholieke rituelen. De pastoor en zijn koster Rosier behoren niet tot de scherpslijpers binnen de kerk. Ze hebben een groot hart en heten de meesten van harte welkom. “Soms staat op eens een vrouw voor je neus die even daarvoor in de kerk is getrouwd. Met een dikke buik. Dan willen ze het kindje ook hier laten dopen. Dat is mooi.”
Op andere momenten heeft Rosier wel eens het gevoel dat het gebouw alleen dient als decor voor een sprookjesdag. “We hebben hier een vrouw gehad die vroeg of ze na de mis dat veldje bij de kerk konden gebruiken. Daar konden ze dan gezellig met z’n allen wat drinken. Ik dacht: Dat veldje. Welk veldje? Toen ik ernaar vroeg bleek ze het kerkhof te bedoelen.”
Dit is het vijftiende artikel in een reeks van twintig in het kader van de Culturele Biografie, een project van de BV Limburg.
Jo en Miets Morreau op de Sint-Pietersberg. foto Perry Schrijvers