Natuurreservaat Schaopedobbe bij Wolvega in Friesland wordt ’s winters bewoond door een klapekster (Lanius excubitor). Hij brengt daar, zonder het gezelschap van soortgenoten, in zijn eentje de winter door. Plek voor meer klapeksters is er kennelijk niet, de Schaopedobbe is maar een klein voedselterritorium. De wachter, zoals de klapekster wel wordt genoemd, is vertrouwd met Martin Brandsma, net als de vogel zelf een scherp waarnemer. Brandsma observeerde het dier intensief vanaf zijn aankomst in het afgelopen najaar en bleef dat doen totdat de vogel half april het gebied verliet om in Scandinavië of het oosten van Europa te gaan broeden.

Behalve een adderonderzoeker en Brandsma komen er in dit afgesloten gebied geen bezoekers die de paden mogen verlaten. Maar vandaag ben ik erbij. Brandsma had niet durven beloven dat we de klapekster zouden vinden, maar wees me hem al snel aan. Hij zat in een boomtop, op een tak die zachtjes wiegde in de wind, vaardig zijn evenwicht bewarend. ‘Hij ziet dat ik iemand bij me heb,’ zegt Brandsma. De vogel merkt het als er iets vreemds aan de hand is, hij is alerter en onrustiger dan gewoonlijk. Brandsma kiest direct het perspectief van de klapekster. Hij heeft de vogel nog niet gesignaleerd of hij observeert al afwijkend gedrag en verplaatst zich in het dier. Wat betekent de komst van twee bezoekers op zijn terrein voor de klapekster? Dat Brandsma ongevaarlijk is, weet de vogel inmiddels wel, na talloze ontmoetingen, maar wie is die onbekende?

De klapekster wendt zijn blik af, poetst zijn veren, kijkt dan uit over het heidelandschap waar her en der bomen en struiken staan. En dan in pijlsnelle vlucht – goed begin van een haiku – duikt hij als een kamikazepiloot naar beneden en verdwijnt tussen de heideplanten, om pas even later terug te vliegen naar de hoge uitkijkpost waar hij vandaan kwam. Een geslaagde actie, al is zijn slachtoffer het daarmee vermoedelijk niet eens, want in zijn snavel spartelt een hagedis.

Niet lang daarna maakt hij opnieuw een duikvlucht, nu in een andere richting, en verdwijnt in het struikgewas om enkele seconden later, zonder hagedis, weer terug te vliegen naar zijn boom.

We lopen naar de plek waar we de vogel uit het oog verloren en treffen de hagedis roerloos aan. Hij heeft in de felle maartse zon een vlammend rood-oranje buik met pikzwarte spikkels. Het dier is slagvaardig achter de kop gespietst. De hagedis hangt, een takje heeft zijn nek doorboord. Uit zijn nek sijpelt een zware druppel bloed, nog niet gestold. Brandsma tikt met een vinger voorzichtig tegen het stille lijfje en stelt vast dat hij een snelle dood is gestorven.

In de tweede week van maart warmde de grond snel op en daarmee in één moeite door de koudbloedige lijven van talloze hagedissen, die tot dan toe in winterslaap waren. In al die holletjes, verspreid over de Schaopedobbe, begon enige beweging te ontstaan. Schildklieren werden hoger afgesteld, darmen roerden zich, hartslagen werden frequenter. Totdat de hagedissen, na hun maandenlange onderduikperiode, in slow motion tevoorschijn kwamen. Tot wel vijftig hagedissen per week vangt de klapekster, want zodra ze beschikbaar zijn is dat zijn favoriete prooi. Het onthoofden van aardmuizen of veldmuizen houdt hij voor gezien en ook zangvogels, of driehoornmestkevers worden minder gegeten zolang er hagedissen in overvloed aanwezig zijn.

Er bestaan oude foto’s waarop te zien is dat klapeksters verzamelingen aanleggen van gespietste prooien: muizen, hagedissen, libellen, hommels. Het zijn gevarieerde verzamelingen, geconcentreerd in een enkele struik, die als kind op mij grote indruk maakten. Een griezelig gezicht, die opgeprikte dierenlijkjes, maar ook spannend. Wat was er gebeurd? Ik hoopte vandaag zoiets in het echt te zien, maar volgens Brandsma kan ik dat wel vergeten. Die oude foto’s van klapeksterverzamelingen zijn volgens hem allemaal geënsceneerd.

Klapeksters leggen weliswaar verzamelingen aan, maar per struik of liggende dode tak wordt zelden zoveel prooi bij elkaar achtergelaten. Dat klapeksters, die niet veel groter zijn dan een merel, überhaupt voedselvoorraden aanleggen zou wel eens een onbedoeld neveneffect kunnen zijn van hun betrekkelijk zwakke poten. Anders dan roofvogels hebben ze er moeite mee greep op hun prooi te krijgen, die te doden en er vlees uit te hakken en te scheuren. Vermoedelijk daarom klemmen ze de prooi op een gaffeltak of spietsen ze hem op een doorn, harde boomknop of scherp takje.

De klapekster van de Schaopedobbe ving een paar jaar geleden eens drieëndertig hagedissen op één dag, die werden gespietst op eenzelfde aantal struiken die verspreid door het landschap staan. Het heeft er alle schijn van dat deze klapekster jaagt als het moment gunstig is en dat hij eet als-ie honger heeft, want binnen twee weken werden alle drieëndertig hagedissen opgehaald. Meegenomen of gegeten door andere dieren worden ze volgens Brandsma zelden of nooit.

Hoe vindt de vogel drieëndertig moeilijk traceerbare hagedissen terug? Ik vrees dat ik er zonder het gezelschap van Brandsma met zijn getraind oog geen enkele zou hebben gevonden, want ze vallen nauwelijks op in het struikgewas. Het is niet erg waarschijnlijk dat de vogel die uitgedroogde hagedissenmummies zou ruiken, eerder gaat hij, net als Brandsma zelf, af op visuele herkenning. Het zou kunnen dat de klapekster een route leert die langs de gespietste prooien voert. Onthoudt hij misschien de volgorde waarin ze gevangen zijn? Die routes zouden mooie tekeningen kunnen opleveren. Routes waar het leven van de klapekster van afhangt.

Van eekhoorns is bekend dat ze bedreven zijn in het terugvinden van verstopte nootjes en ook sommige vogels zijn er verbluffend goed in. De grijze notenkraker bijvoorbeeld, die elke herfst meer dan twintigduizend pijnboompitten opslaat. Hij gebruikt daarvoor, schrijft Frans de Waal in zijn boek Zijn we slim genoeg om te weten hoe slim dieren zijn? honderden locaties, verspreid over vele vierkante kilometers. De vogels kunnen de meeste pitten tijdens de winter en lente terugvinden, iets waartoe mensen cognitief zeker niet in staat zijn. Die zijn vaak al na een dag vergeten waar ze hun fiets ook alweer hadden neergezet.

Brandsma was met enige moeite in staat de drieëndertig gespietste hagedissen terug te vinden. Het zogenaamde ‘episodisch geheugen’ van mensen mag dan onderdoen voor dat van eekhoorns en sommige vogelsoorten, ze zijn wel slim genoeg die handicap te ondervangen.

Een van de grondleggers van de ethologie, Konrad Lorenz, stond erom bekend dat hij bevlogen voordrachten kon geven. Wanneer hij vertelde over kauwen, wolven, ganzen, of cichliden werd hij zelf kauw, wolf, gans of cichlide. Hij kende die dieren na lange observatie door en door, en verplaatste zich zo diepgaand in hun wereld en perceptiemogelijkheden dat hij met zijn gedaanteverwisselingen ver kwam. Daarnaar streeft Brandsma ook. Hij volgde klapeksters, behalve op de Schaopedobbe, ook op vele andere natuurterreinen, van de Vogezen tot in de broedgebieden in Lapland.

Duizenden uren keek hij inmiddels naar klapeksters. Ook tekende hij ze nauwgezet, op zoek naar minieme vormverschillen en variaties in kleurpatronen. Dat deed hij niet alleen in het veld, maar ook in natuurhistorische collecties, waar hij balgen bestudeerde. Door morfologische tekeningen van de kleurpatronen op de staarten te maken, leerde hij op den duur ook individuen in het veld te onderscheiden. Zodra je daarnaast begint te letten op gedrag, worden de individuele verschillen nog duidelijker zichtbaar. De ene vogel is nogal voorzichtig, een ander heeft meer lef, neemt lichtvaardiger risico’s. De ene klapekster is de andere niet, het gaat om heuse persoonlijkheden die stuk voor stuk hun eigenaardigheden hebben. Er zijn klapeksters die bij het spietsen (nota bene een vorm van werktuiggebruik) de kop meestal van links naar rechts bewegen en andere bij wie de kopbeweging juist van rechts naar links gaat. Hoe de verhouding van links‑ en rechtskoppigen ligt, zal in de toekomst nog moeten blijken. Het is van belang daarop zicht te krijgen in verband met de mate van lateralisatie, zoals de vakterm luidt, van het brein. In hoeverre vervullen de linker‑ en rechterhersenhelft van het klapeksterbrein verschillende taken? Links‑ en rechtspotigheid komt bij veel dieren voor, maar is bij de klapekster lastig te onderzoeken. Bij het spietsen houdt de vogel de prooi meestal in zijn snavel geklemd en alleen bij kleine prooien als libellen of hommels ook wel tussen de poten. Bij mensen schommelt het percentage linkshandigen (de linkerhand wordt voornamelijk door de rechterhersenhelft aangestuurd) rond de tien procent. Ook als er geen sprake is van onderwijs waarbij het schrijven met links wordt ontmoedigd, of zelfs bestraft, stijgt dat percentage niet verder. Het is een aanwijzing voor een tamelijk sterke lateralisatie van het brein die tot dusver bij andere dieren niet gevonden is, al is de verhouding bij bijvoorbeeld chimpansees ook scheef: ongeveer zestig procent rechts en veertig procent linkshandigen.

Iets tussen het beheersen en het bezweren van een geliefd dier in, zo zou je de werkwijze van Brandsma kunnen typeren. Stukje bij beetje probeert hij vat te krijgen op het wezen van de vogel: zijn hele habitus, het dieet, de richting van de kopbeweging bij het spietsen. De zwart-grijs-witte patronen in het verenkleed en ook in het zwarte oogmasker met wangteugels dat de vogel in staat stelt tegen de zon in te jagen. Daardoor valt zijn schaduw – die zijn komst aan een potentiële prooi zou kunnen verraden – achter en niet voor hem. En verder nog het acrobatische balanceren op een tak in een boomtop, de alertheid, het spiedend kijken en geduldige wachten en ook zijn babbelende geluid. Het is een grote verzameling van kenmerken die de verzamelende en visueel ingestelde klapekster al vele jaren Brandsma’s muze maakt.

Tijdens een bezoek aan Lapland ging Brandsma nog verder door zich, bij wijze van performance, uit te dossen als klapekster met zwart gezichtsmasker, in een boom te klimmen, te roepen als deze vogel en uit te kijken over het landschap. Geheel in de geest van de lokale Saami, die tijdens hun rituelen wel zingen of yolken, net als de klapeksters die ze menen te representeren. Ook probeert hij, de wetenschappelijke benadering voorbij, met ze te spelen en ze soms iets te geven. Het is een eigenzinnig en geduldig eerbetoon aan de klapekster van een beeldend kunstenaar met het observatievermogen van een getraind veldbioloog.

Buitenplaats Kasteel Wijlre presenteert zondagmiddag 15 oktober om 14.00 uur een artist talk rond de tentoonstelling Dit is de grens van Martin Brandsma. Moderator Lieneke Hulshof praat met Brandsma en  Tijs Goldschmidt over werk en praktijk van de kunstenaar.

Foto: Martin Brandsma

www.martinbrandsma.nl