Om de wereld te bevrijden van landmijnen ontwikkelden Massoud en Mahmud Hassani een drone. Een eerder model werd aangekocht door de design afdeling van het MoMA in New York. JOEP VOSSEBELD zocht ze op in hun Maastrichtse werkplaats waar ook hun moeder, auteur van het eerste Afghaanse kookboek, aanschuift. “Het is een mooi ding om een gruwelijk onderwerp aan te kaarten.”
De Afghaanse keuken is een langzame keuken. Gerechten kosten tijd, worden wekenlang voorbereid, moeten dagenlang pruttelen en nog uren stomen. Op schijnbaar willekeurige momenten moet er een handje kruiden worden toegevoegd. Of een paar blaadjes uit een blikje helemaal rechts: ‘Alleen voor feestdagen’. Komen er gasten eten? Begin dan minimaal een week van tevoren. “Slow cooking is in Afghanistan geen modeverschijnsel of trend, eten bepaalt er het levenstempo”, vertelt Mahmud Hassani (1986). “Het grote verschil: in Nederland leven we om te werken. In Afghanistan leef je om te eten.”
Tien jaar geleden bracht zijn broer Massoud (1983), toen
nog student aan de Design Academy in Eindhoven, samen met moeder
Parwin Zamani (1958) een Afghaans kookboek uit: Moeders
gerechten. Naar hun zeggen was het voor het
eerst dat Afghaanse recepten in een boek waren gebundeld, dat ze
überhaupt werden opgeschreven. Komend jaar verschijnt het vervolg,
met recepten uit alle zeven provincies van Afghanistan.
Moeder
Parwin heeft er dan tien jaar aan gewerkt. “Koken leer je in
Afghanistan niet uit boeken, dat leer je van je moeder of
schoonmoeder”, zegt ze. “Het zijn recepten die al eeuwenlang
mondeling worden doorgegeven. Maar door de oorlog is veel van die
traditie verloren gegaan. Door de gerechten op te schrijven hopen we
een stukje van onze cultuur in leven te houden en ze door te geven
aan nieuwe generaties. Toen we aan het eerste boek begonnen, moesten
we nadenken over de doseringen. Hoeveel milliliter van dit? Hoeveel
gram van dat? Van al die gerechten, die ik altijd op gevoel had
gemaakt, woog ik de ingrediënten zo nauwkeurig mogelijk af. Daarna
kookte ik alles een tweede keer, om er zeker van te zijn dat alles
klopte.”
Dat klinkt als een soort
laboratorium.
Massoud: “Mama is
afgestudeerd als chemicus. Ze is heel goed in de analyse van
chemische processen, zo werkt ze ook in de keuken. Voor het nieuwe
boek gebruiken we gerechten die ze zelf als jong meisje overal in
Afghanistan kreeg voorgezet, het was een tijd dat je nog makkelijk
kon rondreizen. Na al die jaren herinnert ze zich die recepten nog
precies.”
Ook Massoud en Mahmud hebben heldere herinneringen
aan hun moeders werkplek in Kabul, hoewel ze pas 10 en 8 jaar oud
waren toen ze Afghanistan moesten ontvluchten: het laboratorium in
een grote Russische fabriek, de hydraulische persen die ze gebruikte
voor materiaalonderzoek, de enorme vellen kalkpapier waarop ze
schema’s voor elektriciteit en leidingen uittekende. “Het
bedenken van dergelijke installaties was eigenlijk de taak van de
Russische hoofdingenieur”, vertelt Parwin. “Toen de Russen
vertrokken, kreeg ik die baan, hoewel ik er geen opleiding voor had.
Ik wist wat ik moest doen omdat ik af en toe had meegekeken,
eigenlijk net als met koken.”
Ontstond
daar, Massoud, in je moeders laboratorium, jouw fascinatie voor
processen en ontwerpen?
“Zou kunnen,
maar het begon al eerder, met een liefde voor beweging. Voor dingen
die kunnen rollen, rijden, of vliegen. Hoe iets kan bewegen door de
wind. Als kind in Kabul maakte ik speelgoed voor mezelf, jaren later
aan de Design Academy vond ik die liefde terug. Ik deed onderzoek
naar vogels, bijvoorbeeld naar de vleugelopbouw van de arend.
Allemaal dingen die van pas komen bij de drones die we nu ontwerpen,
maar toen had ik geen idee waarom, ik vond het gewoon interessant. Op
basis van het speelgoed dat ik vroeger maakte, ontwierp ik een soort
bal die werd voortbewogen door de wind. Tegen een docent vertelde ik
dat door harde windvlagen ons speelgoed wel eens in een mijnenveld
belandde, dan konden we er niet meer bij. En op dat moment bedacht ik
dat we een bal ook groter en zwaarder zouden kunnen maken, zodat hij
de landmijnen zou kunnen opblazen. Het uiteindelijke ontwerp was
functioneel bedoeld, een ontmijningsbal uit goedkope materialen die
ook in armere gebieden gebruikt zou kunnen worden. Maar het begon in
eerste instantie als een artistiek proces, je hebt een idee en
bedenkt pas later wat je ermee zou kunnen doen.”
Was
dat het moment dat jullie je gingen verdiepen in de problematiek van
landmijnen?
Mahmud: “Op het moment dat
Massoud afstudeerde aan de Design Academy was ik net klaar met mijn
marketingstudie. We besloten samen het bedrijf Mine Kafon op te
zetten.”
De
Mine Kafon Ball, door Massoud ontworpen op de Design Academy, werd
als sculptuur aangekocht door het Museum of Modern Art in New York.
De bal bleek uiteindelijk niet betrouwbaar genoeg om op grote schaal
in te zetten, maar leverde de broers wel veel internationale aandacht
op. Daarna begonnen ze aan de ontwikkeling van drones om mijnen te
ontmantelen, waarvan ze inmiddels drie varianten hebben. Vanuit de
lucht brengen de drones, uitgerust met hooggevoelige camera’s, de
mijnen in kaart waarna ze tot ontploffing kunnen worden gebracht.
Mahmud: De eerste jaren hebben we
vooral besteed aan bewustwording. Hoe groot is het probleem, welke
regio’s hebben er het meeste last van, wat zijn de oplossingen die
op dit moment gebruikt worden? De cijfers die je dan verzamelt zijn
moeilijk te bevatten. Er liggen ongeveer 100 miljoen landmijnen
begraven over de hele wereld. Dan heb je het dus over een oppervlakte
ter grootte van Europa dat onbegaanbaar is. Een land als Angola is
voor de helft bedekt met mijnenvelden. Het is vooral een
psychologisch effect. Als je op een voetbalveld één landmijn
verstopt, zal niemand daar meer willen voetballen. Je ontneemt mensen
zo hun land.”
Massoud: “Bij een probleem van deze omvang
werkt het niet om de cijfers te tonen, daar worden mensen alleen maar
moedeloos van. Het is te groot, het is uitzichtloos. Als we in het
huidige tempo doorgaan met opruimen, hebben we nog 1100 jaar nodig om
alle landmijnen te verwijderen. Wat wel werkt is een verhaal, een
beeld, om mensen te overtuigen dat er wel degelijk oplossingen zijn.
De bal, gebaseerd op kinderspeelgoed, voortgedreven door de wind, is
ons verhaal. Het is een mooi ding om een gruwelijk onderwerp aan te
kaarten. En het werkt, via de Mine
Kafon Ball kregen we uitnodigingen
van over de hele wereld, zo is hij ook in het MoMA terecht gekomen.
We kwamen in contact met financiers, overheden en andere partijen die
ons konden helpen.” Mahmud:
“Behalve een idee moesten we ook een bedrijf ontwikkelen. Je hebt
technici nodig, je moet weten welke leveranciers betrouwbaar zijn en
je hebt tijd nodig om aan te tonen dat je techniek werkt. Onze
klanten zijn toch vaak van Defensie, die werken niet met iets dat
zich niet bewezen heeft.”
En nu, werkt
het?
Massoud: “Na acht jaar zijn we
zover dat we serieus in productie kunnen gaan, dat men overal ter
wereld onze drones kan gaan inzetten. Nu kunnen we echt beginnen.”
Mahmud: “Ergens hoop je dat we door onze techniek uiteindelijk
werkeloos worden, omdat de mijnenvelden verdwijnen. Dat we zelfs
Afghanistan kunnen helpen.”
Massoud: “Maar tegen die tijd
hebben we zoveel kennis over de techniek, die kun je overal
inzetten.”
Door
het opruimen van de landmijnen willen de broers hun geboorteland
teruggeven aan de Afghanen. Hun moeder deed iets vergelijkbaars met
de oprichting van een stichting om Afghaanse schoolmeisjes te helpen.
Het idee werd geboren toen ze een paar jaar geleden heel even terug
was in Kabul. “Ik herkende de stad nauwelijks”, vertelt ze,
“alles was veranderd. Ikzelf blijkbaar ook. Toen ik een taxi wilde
nemen, noemde de chauffeur een absurd hoge prijs. ‘Waarom?’,
vroeg ik. ‘Omdat je een buitenlander bent’, antwoordde hij. Ik
bezocht een meisjesschool met 2500 leerlingen die drie computers
moesten delen. Hun schoolspullen zaten niet in een tas, maar in
plastic zakken. Ik zag zussen die één schrift moesten delen, de een
mocht tijdens de ochtendles voorin schrijven, de ander schreef ’s
middags achterin. Ik heb zelf in mijn jeugd veel kunnen studeren, dus
ik vond dat ik moest helpen.”
Waarom
alleen meisjesscholen?
“Jongens hebben
al een belangrijkere positie in het gezin. Ze krijgen een zo goed
mogelijke opleiding, misschien zelfs een laptop of telefoon. Meisjes
niet, die moeten later gewoon trouwen en het huishouden doen, dus
waarom zou je in hen investeren? Om te voorkomen dat het geld voor
andere dingen werd gebruikt, besloot ik alleen maar schoolspullen te
sturen. Het eerste jaar konden we zo meer dan 500 rugzakken met
schoolspullen doneren aan een meisjesschool in Kabul. Mooie zwarte
rugzakken, met schriften, pennen en potloden. Een paar maanden later
bleek dat sommige ouders de rugzakken van hun dochters hadden
afgenomen en aan hun zoons hadden gegeven. Om te zorgen dat de
spullen bij meisjes terechtkomen, hebben we vanaf toen alle tassen in
roze laten maken, met de prinsessen van Frozen
erop. Dat werkt heel goed.” Massoud:
“De rugzakken worden lokaal in Afghanistan geproduceerd, met soms
iets teveel creativiteit. Zo had een deel van de rugzakken twee
logo’s, van Adidas én van Nike.”
Voor ontwikkeling van de bal en de drone, zie minekafon.org