Vlak voor de honderdste verjaardag van Paul van Ostaijens historische bundel Bezette stad werd ook nog eens het originele handschrift ervan gevonden. YANNICK DANGRE sprak met Van Ostaijen-biograaf Matthijs de Ridder over het belang van de bundel. ‘Je merkt dat je dat hij op elk niveau een breuk met de traditie wilde forceren.’
Velen kennen hem van Marc groet ’s morgens de dingen, Melopee of het haast spreekwoordelijk geworden Boem Paukeslag, maar Paul van Ostaijen is veel meer dan de bedenker van die literaire evergreens. Velen beschouwen hem zelfs als de eerste moderne dichter uit ons taalgebied. Bij zijn 125ste geboortejaar zet zijn thuisstad Antwerpen alle coronabestendige zeilen bij om deze mythische dichter en dandy weer in de kijker te zetten.
Centraal in dat feest staat Bezette Stad 100!, een expositie over Van Ostaijens iconische dichtbundel die deze maand exact een eeuw oud is. Recentelijk dook, als klap op de vuurpijl, ook nog eens het inmiddels door de Vlaamse overheid officieel verworven originele handschrift van de bundel op.
Ook na honderd jaar is de vraag waarom Paul van Ostaijen (1896-1928) zo baanbrekend was, en wat hij ons anno 2021 nog te zeggen heeft, nog steeds rechtsgeldig. We vroegen het aan Van Ostaijen-biograaf Matthijs de Ridder, van wie net Boem Paukeslag verscheen, het relaas van zijn persoonlijke ‘strooptocht’ door Bezette stad.
‘Paul van Ostaijen maakte, midden in de Eerste Wereldoorlog, een knetterende entree in de letteren,’ steekt de Ridder van wal. ‘Hoewel de verzen uit Music-Hall (1916) nog traditioneel ogen en enigszins aansluiten bij de decadente literatuur, integreert Van Ostaijen ook elementen uit het moderne leven, waardoor hij meteen op het schild wordt gehesen als dé nieuwe dichter. Je mag gerust spreken van een soort hype.
Zijn wufte kleding en zijn reputatie als nachtraaf in het Antwerpse uitgaansleven (die hem de bijnaam ‘zot Polleke’ opleverde) droegen bij tot Van Ostaijens vroege cultstatus. In tegenstelling tot zijn laatnegentiende-eeuwse voorgangers is deze jonge dandy niet vies van politiek. Integendeel. Van Ostaijen strijdt voor een socialer en internationaler Vlaanderen, met meer rechten voor de Nederlandstaligen, waardoor hij voortdurend tegen de schenen van de Franstalige, katholieke elite schopt. Hij draagt zijn humanitaire ideaal uit in Vlaams-nationalistische kranten, maar ook in zijn tweede bundel Het Sienjaal (1918), waarin hij een universele broederschap vooropstelt in een tijd waarin mensen vooral bezig zijn met elkaar af te slachten. Omdat Van Ostaijen naar een radicaal nieuwe wereld streeft, ziet hij de bezettingsmacht van de Duitsers, die ook een bestaande orde willen vernietigen, niet per se als vijanden.
Als de krijgskansen in de Eerste Wereldoorlog keren, wordt dit een gevaarlijke strategie. Wanneer Van Ostaijen een veroordeling tot drie maanden gevangenisstraf oploopt wegens smaad aan kardinaal Mercier, wordt het hem te heet onder de rebelse voeten. Bang voor vervolging, maar vooral ook gedesillusioneerd omdat die grote, gruwelijke oorlog uiteindelijk tot niets heeft geleid, al zeker niet tot universele broederschap, neemt hij samen met zijn geliefde Emma Clement de wijk naar Berlijn.
Die zelfgekozen ballingschap blijkt een onverhoopte zegen. In Berlijn ontmoet Van Ostaijen veel internationale kunstenaars en dompelt hij zich onder in het dadaïsme en andere modernistische stromingen. De ontgoocheling van de oorlog, gekoppeld aan een persoonlijke crisis in zijn liefdesleven, doen hem een volledig nieuwe richting inslaan. Hij begint er te werken aan twee dichtbundels, met name Bezette stad (1921) en het postuum verschenen De feesten van angst en pijn.
In de eerste bundel verwerkt hij zijn ervaringen in het bezette Antwerpen in een soort totaalkunstwerk. Gebruikmakend van ‘ritmische typografie’ creëert hij een snelle, krachtige poëzie die het hele innerlijke en uiterlijke leven in zich samenbalt. De opvallende typografie laadt de woorden met extra betekenis, en via een associatieve collagetechniek bezet hij als het ware het blad met woorden. Van liefde voor reclameslogans en films tot ideologische oorlogskreten, alles krijgt een plaats in het even chaotische als minutieuze Bezette stad. Deze futuristische, ultramoderne bundel geeft de oorlogservaring een unieke stem.
‘Het is hier dat Van Ostaijens totaalvisie haar neerslag krijgt’, zegt Matthijs de Ridder. ‘Hier ervaar je dat Van Ostaijen, zoals alle avant-gardisten, op elk niveau een breuk met de traditie wil forceren. Na die afschuwelijke oorlog, en na al die suffige en salonfähige poëzie van de negentiende eeuw, moet alles radicaal anders. Des te meer omdat de meeste mensen na 1918 snel weer willen overgaan tot de orde van de dag – maar dat kan niet volgens Van Ostaijen.
Wat de dichter beoogt, is nog steeds die totale omwenteling, zowel poëtisch als maatschappelijk. De oude wereld is stuk – zoals je ook in de bundel kan zien, met de woorden die letterlijk over elkaar heen buitelen en als brokstukken alle kanten op vliegen. Als geen ander weet Van Ostaijen daarbij ook het jachtige moderne leven te vatten, met zijn bioscopen, dansclubs, jazz, reclameslogans en andere zaken die in de dichtbundels van die tijd volstrekt geen plaats hadden. Hij bespeelt daarbij alle taalregisters, van verheven over scabreus tot commercieel. Hij doorspekt de teksten ook met Franse en Engelse woorden in een associatieve keten van indrukken en beelden. Hoezeer ook de verschrikkingen uit de oorlog in Bezette stad aanwezig zijn, er spreekt ook een enorme vitaliteit uit, en een duidelijke hoop op verandering. De angst en het trauma moeten voor Van Ostaijen uiteindelijk overwonnen worden, om op een fundamenteel andere manier de nieuwe wereld te kunnen omhelzen.’
‘Hoewel de machthebbers hun plek weer hebben ingenomen, is er in de levens en hoofden van mensen iets cruciaals veranderd.’
Kortom, de revolutionair in Van Ostaijen is nog lang niet dood, ook al voel je op vele plekken de teleurstelling doorklinken, zeker in De feesten van angst en pijn. Deze bundel is een verslag van zijn Berlijnse jaren en de chaos en verwarring die op dat moment in de wereld heersen, ironisch genoeg precies omdat aan de buitenkant alles bij het oude lijkt te blijven. In de levens en hoofden van mensen is iets cruciaals veranderd, hoewel de machthebbers rustig hun plek weer hebben ingenomen en het kapitalistische systeem de lagere klassen blijft uitpersen.
In De feesten van angst en pijn klinkt dat echec zeer sterk door, maar het wordt ook hier gekoppeld aan een wens tot verandering. Van Ostaijen ontleedt het fiasco waarin zowel de maatschappij als zijn eigen leven verzand is, maar wil er tegelijk een streep onder trekken. Hij wil ‘bloot zijn en beginnen’.
Opnieuw speelt Van Ostaijen met de typografie. De gedichten zijn geschreven in een hortend, jazzachtig ritme, dat enerzijds de schokken verbeeldt die de maatschappij heeft ondergaan, en anderzijds het fragmentarische aspect van het moderne leven benadrukt. De naoorlogse jaren zijn een tijd van inflatie, geweld, hedonisme, onzekerheid, van verscheurdheid vooral, die door Van Ostaijen briljant wordt weergegeven in poëzie. Overigens maakt hij in die tijd ook groteske verhalen, waarin hij op wrang-komische wijze dezelfde existentiële verwarring beschrijft.
Ondanks die twee schitterende bundels eindigt ook Berlijn in een persoonlijke ontgoocheling. Zelfs in de poëzie heeft geen echte revolutie plaatsgevonden. Bezette stad wordt door de kritiek vol onbegrip onthaald, en de liefdesrelatie met Emma Clement is definitief voorbij.
In 1921 keert Van Ostaijen alleen en gedesillusioneerd terug naar Antwerpen. Het besef van het debacle leidt bij de razendsnel evoluerende dichter tot een nieuwe omwenteling, met name die naar de zuivere lyriek van zijn laatste jaren. In de gedichten die hij schrijft tussen 1922 en 1928, het jaar van zijn vroege dood, is vooral het klankspel essentieel en gaat het, meer dan om het visuele uit zijn expressionistische tijd, om de loutere muziek van poëzie. Het gedicht wordt een soort Hooglied, een partituur. Uit deze periode stammen Marc groet ’s morgens de dingen en Melopee.
Biograaf Matthijs de Ridder verklaart Van Ostaijens snelle ontwikkeling door het feit dat hij telkens opnieuw naar nieuwe vormen zoekt om zijn boodschap te brengen. ‘De boodschap verandert eigenlijk niet: Van Ostaijen wil een grote ommekeer in de maatschappij en in de hoofden van mensen, terwijl hij onderweg ook de poëzie vernieuwt die hij daarvoor inzet. Hij wil dat mensen anders naar de werkelijkheid kijken, en tot het einde toe streeft hij ernaar die boodschap in een goede kunstvorm te gieten. Poëzie en politiek, de dichter en de burger Van Ostaijen, ze zijn in werkelijkheid niet te scheiden. Zijn kunst is een totaalproject. In die zin sluit hij heel erg aan bij onze tijd, waarin steeds meer kunstenaars hun maatschappelijke visie naar voren brengen in hun werk.’
De Ridder verwijst onder andere naar Amanda Gorman, de jonge Amerikaanse dichteres die bij de inauguratie van Joe Biden haar toepasselijk getitelde gedicht The Hill We Climb voorlas. Daarin had ze het over de onderdrukking van vrouwen, zwarten, transgenders en andere groepen, waarbij ze expliciet de hoop uitdrukte dat dit een moment van eenheid voor de natie kon zijn.
Ook bij ons spreken steeds meer schrijvers zich uit. Denken we maar aan Dichter des Vaderlands Lieke Marsman, die na twee eerdere lyrische dichtbundels de laatste jaren duidelijk stelling neemt in haar gedichten. Ook klimaatromans zoals Marsmans Het tegenovergestelde van een mens of The Overstory van Richard Powers horen in dit rijtje thuis, of migratieromans zoals Grand Hotel Europa van Ilja Leonard Pfeijffer. Kortom, de literatuur is, na vele jaren van wederzijdse afstandelijkheid, weer volop bij de politieke actualiteit betrokken. Paul van Ostaijen had het ongetwijfeld toegejuicht. En ondertussen kunnen wij genieten van de tentoonstellingen over deze rebelse dandy die geschiedenis schreef.