Volgens Alasdair Hopwood zit ons geheugen vol zit met valse herinneringen. Klopt, zegt HARALD MERCKELBACH, maar het geheugen is ook tot formidabele prestaties in staat.”
Zoveel is duidelijk: de kunstenaar Alasdair Hopwood bestaat echt. Wie zich wat moeite getroost, kan ’s mans loopbaan redelijk goed reconstrueren.
Aanvankelijk schreef Hopwood stukken in avantgardistische kunstbladen; vanaf 2004 zette hij een obscuur kunstenaarscollectief op onder de naam WITH, dat fictionele projecten aanbiedt. Het collectief adverteert bijvoorbeeld met een op maat gemaakt complot. Je kunt het kopen als je hopeloos bent vastgelopen in het leven en je anderen daarvan de schuld wilt geven.
Je kunt er ook een VIP-ervaring bestellen, waarbij WITH er zorg voor draagt dat je een dag lang hinderlijk wordt gevolgd door een peloton fotografen. In de catalogus zit verder een spannend jeugdtrauma en fraaie simulaties van je sterfdag. Het is allemaal een parodie op de alomtegenwoordige neiging om dat wat ons niet aanstaat te vervangen door gelikte artefacten. Waarom anders is plastische chirurgie zo’n succes? Waarom anders neemt het gebruik van geneesmiddelen om alledaagse neerslachtigheid te ontvluchten zulke epidemische vormen aan? De parodie van WITH is dus pedagogisch bedoeld. Niettemin: toen ik Hopwood een paar maanden geleden sprak, vertelde hij dat er zich bij WITH serieuze klanten melden.
Het avontuur met WITH leidde ertoe dat Hopwood geboeid raakte door de psychologie van fictie. Wat maakt dat mensen gaan geloven in iets dat er niet is? Hopwood kwam in contact met Chris French, een Britse hoogleraar die anomalistische ervaringen onderzoekt. ‘Anomalistisch’ is een sympathieke aanduiding voor ‘gek en tamelijk onwaarschijnlijk’. In geuren en kleuren vliegende schotels beschrijven valt bijvoorbeeld in deze categorie. French kan je precies vertellen wie de mensen zijn die ufo’s zien en waarom ze zich zo hardnekkig daaraan vastklampen. Hopwood bracht als artist in residence een tijd door in de Londense onderzoeksgroep van French. Daar kreeg hij het idee om het grote publiek te vragen naar hun ‘false memories’, nepherinneringen. Hij verwachtte enkele tientallen inzendingen, maar het werden er een dikke 2000. De artistieke collage ervan, in de vorm van verhalen, foto’s, video’s en geluidsinstallaties, werd de kern van zijn False Memory Archive dat nu te zien is in Heerlen.
Vaak gaat het om het kinderlijke voorstellingsvermogen en hoe dat – juist omdat het kracht paart aan onbevangenheid – een zelf gesuggereerd misverstand kan doen laten ontstaan. Zoals de volwassen man die zichzelf als zesjarige er van overtuigde dat je kunt vliegen als je maar melk drinkt. Hij herinnert zich levendig het gevoel op te stijgen dat hij als jongetje kreeg zodra hij een slok uit een melkfles nam. Een andere man vertelt hoe hij als kleuter een imaginaire zus had waarmee hij hele gesprekken voerde.
Minstens zo interessant zijn nepherinneringen die betrekking hebben op iemands recente verleden. Een man beschrijft dat hij een tijd lang in de waan verkeerde dat de zus van zijn vriendin was gestorven tijdens een bezoek aan de tandarts. Uit piëteit hield hij zijn eigen afspraken bij de tandarts verborgen voor zijn vriendin. Totdat per toeval duidelijk werd dat die tragische gebeurtenis nooit had plaatsgevonden en dat zijn vriendin hem er evenmin over had verteld: “Ik moet een droom hebben gehad die ik als werkelijkheid heb opgevat”. Het thema van dromen die voor realiteit worden aangezien duikt regelmatig op in Hopwoods collectie.
De nepherinneringen in Hopwoods collectie zijn vaak amusant. Maar er is ook een categorie van autobiografische fictie met ontwrichtende consequenties. Zoals de verdachte die een misdrijf opbiecht dat hij niet heeft gepleegd. Of de patiënt die onder invloed van psychotherapie een trauma hervindt dat nooit plaatsvond. Hopwoods collectie zit vol met verwijzingen naar deze lelijker varianten van nepherinneringen.
Dankzij wetenschappelijk onderzoek kennen we inmiddels de receptuur om ze op te wekken. Drie ingrediënten zijn daarbij essentieel. Het eerste is dat mensen grondig aan het twijfelen worden gebracht over de herinneringen die wél kloppen. “Welnee, u was die avond niet thuis”, beweert de rechercheur dan voortdurend. “Kijk, uw vader was helemaal niet zo’n lieve man”, zegt de therapeut tot vervelens toe.
Het tweede bestanddeel bestaat eruit dat de verdachte of patiënt een denkbeeldig scenario wordt voorgehouden. “Stelt u zich voor dat u die avond tóch in de buurt van de plaats delict was.” Of: “Laten we eens aannemen dat u vader een pedo-seksuele voorkeur had.” Dat scenario wordt herhaaldelijk doorgeakkerd, en verdachten of patiënten krijgen de opdracht om er vooral ook levendige beelden bij te verzinnen.
Derde ingrediënt, de uitsmijter, is dat er geschermd wordt met gefabriceerd bewijs: “Een getuige heeft u toch echt op de plaats delict gezien”, beweert de rechercheur. Of: “U vertoont symptomen die je enkel ziet bij slachtoffers van vroegkinderlijke trauma’s”, aldus de therapeut. Dikke kans dat er valse bekentenissen en herinneringen aan niet-bestaande trauma’s ontstaan wanneer deze drie ingrediënten worden gecombineerd. Uiteindelijk culmineren ze in rechtsdwalingen, familieruzies, zelfmoordpogingen en andere ellende.
De Engelse psychologe Kimberley Wade is geïnteresseerd in vals bewijs – het derde ingrediënt – en hoe je daarmee een mentale mokerslag kan uitdelen. In een experiment vertelde Wade haar proefpersonen, gezonde, slimme studenten, dat ze met hun ouders had gesproken en dat die haar hun jeugdfoto’s hadden gegeven. Of de studenten het leuk vonden om samen met Wade naar de foto’s te kijken en herinneringen aan vroeger op te halen? Ja, dat vonden de studenten prima en aldus geschiedde. De studenten kregen authentieke familiekiekjes te zien – verjaardagen, vakanties, schoolklassen – maar ook een foto die was gemanipuleerd: de proefpersoon op jonge leeftijd in een luchtballon. Konden ze zich dát nog herinneren?
Over een periode van tien dagen werden de studenten drie keer onderhouden over de ballonvaart. Na die tien dagen had de helft van de proefpersonen een levendige herinnering aan de gebeurtenis. Een pseudoherinnering, dat wel, want Wade had zich er bij de ouders van vergewist dat de studenten als kind nooit een luchtballon van dichtbij hadden gezien. In zijn archief laat Hopwood het publiek kennis maken met dit onderzoek door een fotoreportage te tonen over Kimberley Wade die zelf een reisje maakt in een luchtballon. De onderzoeker vliegt weg in haar eigen fictie.
Want dat is de portee van de tentoonstelling in Heerlen: onze herinneringen zijn nooit te vertrouwen. In Hopwoods eigen woorden: “Uiteindelijk creëren we onze eigen verzinsels.” De kampioen van het constructivisme, de Franse filosoof Jacques Derrida, zou het zo maar gezegd kunnen hebben. Derrida beweerde dat archiveren niet alleen conserveren, maar ook creëren is.
Dat idee past wonderwel bij degenen die ‘alternatieve feiten’ uitventen. Wat er achter zit, is een radicale vorm van waarheidsrelativering. Maar als het om het geheugen gaat, is dat toch een paar bruggen te ver. Dat geheugen van ons mag dan vatbaar zijn voor misleiding, het is ook tot formidabele prestaties in staat. En dat is een kant die we nauwelijks tegenkomen in Hopwoods collectie. Zo hebben we een extreem goed visueel geheugen. We kunnen binnen luttele seconden en met grote trefzekerheid zeggen of we een film of een foto eerder zagen of niet.
Een paar jaar geleden lieten onderzoekers van de Harvard-universiteit hun arme proefpersonen vijf uur lang kijken naar bijna 3000 foto’s die in hoog tempo voorbij raasden. Diezelfde dag kregen de proefpersonen een serie van oude en nieuwe foto’s voorgeschoteld. Bij elke foto moesten ze zeggen of ze die eerder hadden gezien of niet. Het percentage correcte herkenningen lag ruim boven de 75 procent en benaderde regelmatig de negentig procent. De Harvard-onderzoekers spreken daarom over de fideliteit van het geheugen. Op dat geheugen kun je je – vaak althans – verlaten en dat verklaart waarom we in het leven van alledag elkaar begrijpen als we uitleggen wat we hebben meegemaakt.
Die fideliteit van het geheugen treedt op fraaie en minder fraaie manieren aan het daglicht. Zo zijn er de acteurs die jaren na hun laatste Shakespeare-rol nog steeds hele stukken Hamlet perfect kunnen declameren en hoogbejaarde emigranten die foutloos de plattegrond van hun geboortestad kunnen uittekenen. Maar je hebt ook slachtoffers die permanent geplaagd worden door opdringerige herinneringen aan het trauma dat ze ooit meemaakten.
Veel van onze herinneringen kloppen in de kern van de zaak. Zou het niet zo zijn, dan had de mens al lang geleden het loodje gelegd. Het is waar, sommige herinneringen zijn ‘vals’. Maar ze zijn dat niet omdat ons geheugen een intrinsieke hang naar fictie heeft, maar omdat onze dromen, onze fantasie en, niet te vergeten, anderen ons iets op de mouw spelden. Het probleem is onze goedgelovigheid, onze ‘truth bias’, zoals wetenschappers het noemen.
Radicaal relativisme is een onhoudbare positie. Het zet de deur wagenwijd open voor onsmakelijke ideeën, zoals de opvatting dat de Holocaust ook maar een constructie is. Los daarvan schiet het in haar eigen voet, want wat is meer relatief dan relativisme? Zo is het ook met Hopwoods False Memory Archive. De bedoeling ervan is toch vooral dat de bezoeker er een scherpe herinneringen aan overhoudt.
Van Harald Merckelbach en Hans Crombag verscheen onlangs een heruitgave van Hervonden herinneringen en andere misverstanden.
A.R. Hopwood, False Memory Archive. Van 4 maart t/m 12 juni in Schunck Heerlen. schunck.nl