Als Maastricht Culturele Hoofdstad van Europa wil worden, moet het niet inzetten op ‘etalagekunst’, maar op kunst die zoekt en onderzoekt, die iets teweeg brengt in de samenleving. Bas van Heur en Peter Peters schreven een geleerd maar radicaal pleidooi. “Kunstenaars die er geen zin in hebben, doen maar niet mee!”
Als je Culturele Hoofdstad van Europa wilt worden, kun je trots laten zien wat je hebt: mooie musea met spraakmakende tentoonstellingen, een rijke muziekcultuur, gerenommeerde kunst- en theateropleidingen, de TEFAF, André Rieu, een Bourgondische levensstijl.
De vraag is of je je hiermee echt onderscheidt in de strijd om de felbegeerde titel. Concurrenten als Utrecht, Den Haag of de Brabantse steden hebben ook musea en kunstopleidingen en je kunt er, naar verluidt, ook best lekker eten. En sterker nog: de vraag is of zo’n zorgvuldig samengestelde etalage met culturele highlights wel een juist beeld van de werkelijkheid geeft. Of het niet meer problemen verbergt dan oplost?
Is er nog wel sprake van een ‘lokale’ cultuur in de huidige tijd van Facebook, Lady Gaga en alom Chileense wijn?
Hoe gepast is het, het culturele imago van een stad of een regio op te pompen terwijl op hetzelfde moment een paar honderd miljoen op kunst en cultuur bezuinigd wordt?
En voor wie is zo’n etalage eigenlijk bedoeld?
Vergroot de onvermijdelijke nadruk op internationale ‘topkunst’ niet bij een deel van de bevolking het gevoel buitengesloten te worden van het feestje van een (al dan niet linkse) elite?
Wind er geen doekjes om, zeggen Bas van Heur en Peter Peters, maar stel dit soort vragen juist centraal in de Maastrichtse kandidatuur voor Culturele Hoofdstad. Van Heur en Peters zijn verbonden aan de Faculteit Cultuur- en Maatschappijwetenschappen van de Universiteit Maastricht. Peters is bovendien lector ‘Autonomie en Openbaarheid in de Kunsten’ aan de Hogeschool Zuyd. In opdracht van het projectbureau Via 2018 schreven ze een position paper over de cultuurpolitieke basis van de kandidatuur van Maastricht en de partnersteden Sittard-Geleen, Heerlen, Hasselt, Luik, Eupen en Aken. Het werd een geleerde verhandeling waarin de verwijzingen naar Adorno, Habermas en Castells je om de oren vliegen.
Ik heb zelf een sociaalwetenschappelijke achtergrond, dus ik ga daar geen grapjes over maken. In het kort komt het hierop neer: kunst kan ‘mooi’ zijn, maar kan ook vragen stellen, betekenis geven en oplossingen suggereren. Juist dat vermogen van kunst en cultuur zou je moeten mobiliseren om met de Culturele Hoofdstad niet alleen een tijdelijk circus maar iets van blijvende waarde tot stand te brengen. Zie cultuur niet als een voorwerp voor in de etalage, zo betogen Van Heur en Peters, maar als experimenteerterrein voor nieuwe ideeën.
Het toverwoord in jullie benadering is emancipatie: emancipatie van een stad en een regio die vaak als perifeer worden gezien en ook nog krimpen, emancipatie van ‘buitengesloten’ groepen. Is dat niet een achterhaalde wensdroom?
Peters: “We zijn ons natuurlijk bewust van de haken en ogen die er aan het begrip emancipatie zitten. Het heeft de bijklank van bevoogding, maar kreten als ‘de creatieve stad’ geven onvoldoende aanknopingspunt voor vernieuwing. De Culturele Hoofdstad is een politiek project dat een normatief kader nodig heeft. Het begrip emancipatie is daarvoor nog steeds relevant.”
Van Heur: “Emancipatie betekent onder meer deelname. Als je Maastricht en de Euregio ziet als een gebied dat achterblijft bij de groei in de Randstad, Brussel of Keulen, een gebied ook met aanzienlijke sociale ongelijkheid, dan gaat het inderdaad om het vergroten van deelname: van de regio als geheel, maar ook van bepaalde groepen binnen die regio.”
Het lijkt wel alsof jullie de Culturele Hoofdstad zien als een sociaal-economisch beleidsinstrument.
Peters, aarzelend: “Ja, ja, zo zou je het kunnen zeggen. Ja, eigenlijk wel. Met dien verstande dat er altijd een spanning bestaat tussen de autonomie van de kunst en de behoefte concrete problemen op te lossen. Kunst is nooit puur instrumenteel. Juist in dat spanningsveld zit de ruimte voor de creativiteit, voor de ideeën en experimenten die we zoeken.”
Dat vergt een behoorlijke omslag in het denken. De meeste betrokkenen zien de Culturele Hoofdstad toch vooral als een evenement dat veel geld kost, maar nog meer geld moet opleveren.
Van Heur: “Ja, wij willen verder kijken dan alleen de culturele sector. Uiteindelijk gaat het ons om de rol van cultuur in relatie tot allerlei maatschappelijke domeinen. Dat vereist samenwerking met opleidingen, het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties.”
Peters: “De uitkomst hoeft ook geen kunstwerk in de klassieke zin van het woord te zijn. Het kan ook een situatie zijn waarin iets plaatsvindt, bijvoorbeeld in een wijk of in de voedselproductie. Dat is ambitieus, inderdaad, maar als je de ambitie niet uitspreekt gebeurt er in ieder geval niks!”
Jullie gaan zelfs zo ver, de plannen voor Maastricht Culturele Hoofdstad aan te duiden als een probleem-georiënteerd onderzoeksproject. Hoe zien jullie dat?
Peters: “Enerzijds willen we dat kunstenaars meer nadenken over hun eigen rol in de samenleving. Anderzijds zien we veel raakvlakken met wetenschappelijk onderzoek. Universiteiten en hogescholen kunnen een belangrijke rol spelen in het uitwerken van onze vragen, zowel in de vorm van opleidingen als in de samenwerking met kunstenaars.”
Zijn jullie stiekem bezig een eigen boterham voor de komende jaren te beleggen?
Beiden: “Nee hoor, wij hebben meer dan genoeg te doen! We zien dit vooral als een maatschappelijk vraagstuk waaraan de wetenschap een bijdrage kan leveren. De Universiteit Maastricht is groot geworden met probleemgestuurd onderwijs!”
En de kunstenaars, wat vinden die ervan?
Peters: “Je hebt kunst die op afstand van de samenleving staat, sterk geïnspireerd door de romantische idee van de ‘autonome’ kunstenaar, en je hebt kunst die de samenleving juist opzoekt en deelneemt aan maatschappelijke debatten, bijvoorbeeld door te werken op locatie en met betrokkenen. Bij die laatste stroming, die je kunt verbinden met het Verlichtingsdenken, sluiten wij aan.”
Toch zijn er nog steeds heel veel kunstenaars die het liefst zo autonoom mogelijk in hun atelier blijven zitten.
Van Heur: “Die doen dan maar niet mee!”
Peters: “Vanuit de kunstenaar gezien gaat het hier om de vraag naar publiek. Elke kunstenaar, zelfs als hij er niet bewust mee bezig is, creëert zijn eigen publiek. Daartussen bewegen zich galeriehouders, curatoren en theaterprogrammeurs. Nu de legitimiteit van kunst en de subsidiëring van kunst weer eens ter discussie staan is dat een heel actueel onderwerp, dat iedere kunstenaar raakt.”
In hoeverre is jullie visie op de Culturele Hoofdstad nieuw?
Van Heur: “In de meeste Culturele Hoofdsteden bleef het element van onderzoek beperkt tot het in kaart brengen van de effecten van het project, vaak alleen achteraf en in economische termen. Er zijn een paar andere projecten geweest, onder meer in Liverpool in 2008 en Ruhr 2010. Maar onderzoek naar maatschappelijke vraagstukken rond cultuur en stedelijke ontwikkeling en nauwe samenwerking tussen universiteiten en hogescholen als integraal onderdeel van het programma is nieuw.”
En wat zou de selectiecommissie ervan kunnen overtuigen dat dit onderzoek uitgerekend in Maastricht en de Euregio moet gebeuren?
Peters, geestdriftig: “Kijk wat we hier allemaal hebben! We hebben een regio met economische en demografische problemen en een zeer versnipperde verstedelijking. We hebben alle kansen en problemen die samenhangen met grenzen: bestuurlijke grenzen, taalgrenzen, culturele grenzen. Tegelijkertijd hebben we in de Euregio een enorme concentratie van algemene en kunst gerelateerde opleidingen. En in 2018 is het precies vijfentwintig jaar geleden dat het Verdrag van Maastricht van kracht werd. Deze regio is bij uitstek geschikt voor onderzoek naar de toekomst van Europa.”