Twee jaar geleden zei regisseur en scenarioschrijver Elbe Stevens het Amsterdamse filmwereldje vaarwel. Hij trok naar Maastricht om daar een filmindustrie op te zetten. Zijn pionierswerk ontmoet zowel instemming als scepsis. “Het is een kip-ei verhaal: als er geen investeringsklimaat is, ontstaat geen industrie, en andersom.”
“Cameramensen, acteurs, visagisten, noem maar op. Als het maar professionals zijn.” Elbe Stevens vertelt over Cinesud, de onlangs gelanceerde website die een platform biedt aan Limburgers uit de tv- en filmindustrie. Stevens keerde na een carrière in Amsterdam – waar hij scenario’s schreef voor onder meer de VARA, NPS en Endemol – terug naar zijn geboortegrond. Twee jaar woont hij nu in Maastricht en onlangs rondde hij zijn tweede Limburgse korte film Anatole af, met Derek de Lint in de hoofdrol. Zijn ambities reiken echter verder dan eigen films. Zijn doel? Een Limburgse filmindustrie opzetten. De Toneelacademie en een Academie voor Beeldende Kunsten zouden een prima voedingsbodem zijn. “Waarom zou je mensen opleiden om ze vervolgens weer te laten gaan? De Randstad is niet zaligmakend.”
Voedingsbodem of niet, toen Stevens (Roermond, 1968) twee jaar geleden aanklopte bij de provincie, bleek film niet in de subsidiestructuur voor te komen. Hij wist de beleidsmakers te overtuigen van het belang van film in de regio. Een eerste stap in de goede richting is de lancering van een website. Stevens: “Die fungeert zowel als ontmoetingsplek als kaartenbak: wie kan ik bellen als ik een cameraman nodig heb? Talent is er genoeg, maar Limburg moet, wil het niet geïsoleerd raken, zich meer bewust worden van de mogelijkheden.” Dat betekent wakker worden en daadkracht tonen. Film en tv links laten liggen is een gemiste kans, ook in economisch opzicht: “Maastricht laat zes seizoenen Flikken Maastricht gewoon over zich heen komen. De serie is prima city marketing, maar na de opnames vertrekt het hele circus weer naar de Randstad. Toon initiatief en zeg: wij regelen de techniek, de catering, de hotels.”
David Deprez, artistiek directeur van filmhuis Lumière, onderzoekt momenteel in opdracht van Via 2018 (Maastricht Culturele Hoofdstad) het potentieel van film in de Euregio, een project dat toevallig parallel loopt met Stevens’ plannen. Hij vindt de uitgangspunten van Stevens legitiem, maar ziet ook obstakels. “In de Randstad buitelen de filmmakers over elkaar heen, maar hier is niks. Geen studio’s, geen producenten en geen filmfondsen.”
Buiten een infrastructuur is met name dat laatste volgens hem een voorwaarde: “Een beetje langspeelfilm kost 1 à 2 miljoen euro. Wil er een professionele filmindustrie van de grond komen, dan is een regionaal filmfonds noodzakelijk. Het geld daarvoor zou uit het potje cultuur en economie kunnen komen. Film is creatieve industrie.”
Venlonaar Reinier Selen, eigenaar van het in Amsterdam gevestigde Rinkel Film dat onder meer Van God Los, Off Screen en Nothing Personal produceerde, ziet in de ontwikkeling van een Limburgse filmindustrie vooral een cultureel belang. “Het aanbod binnen de Nederlandse film is nu heel eenzijdig. Alle verhalen worden vanuit de Randstad verteld. Daarom is een regionaal filmfonds een vereiste.” Doreen Boonekamp, directeur van het Nederlands Fonds voor de Film: “De beoordelingscommissie bestaat weliswaar voornamelijk uit mensen die in Amsterdam wonen en werken, maar we hebben ook adviseurs van elders. We zijn een nationaal fonds dat streeft naar films die landelijk en internationaal aanspreken. Maar veel makers wonen in de Randstad en je omgeving kleurt nu eenmaal je blik.” De plannen van Stevens vindt ze prima: “Voor de Nederlandse filmindustrie is het heel goed dat er, naar buitenlands voorbeeld, ook in de regio filmproductie ontstaat.”
Reinier Selen zegt als producent gedwongen te zijn in de Randstad te blijven, daar waar het geld is. “Het is natuurlijk een kip-ei verhaal: als er geen investeringsklimaat is, ontstaat er geen industrie, en andersom.” Maar, mocht er middels zo’n fonds geld beschikbaar komen, dan keert hij terug naar het Zuiden. “En met mij vele andere Limburgse filmprofessionals uit Amsterdam.”
Dat de Limburgse film iets moet toevoegen aan het bestaande Nederlandse aanbod spreekt vanzelf. Stevens. “Dat gaat verder dan een heuvelachtig decor. Limburg is een dramatische provincie, met veel verhalen, en het is belangrijk dat de Limburgse films een eigen uitstraling krijgen.”
David Deprez gelooft dat er zoiets als een eigen signatuur kan ontstaan, “maar die moet de regiomarketinggedachte overstijgen. Een film geïnspireerd op een regio hoeft nog geen film over die regio te zijn. Neem de Waalse gebroeders Dardenne, die destilleren hun verhalen en hun beeldtaal ook uit het gebied waar ze werken. Waar het om gaat is dat Limburgse filmmakers een andere procedé kiezen dan het Randstedelijke. Heel zwart wit gezegd: minder Hollywood, meer persoonlijk.”
Op de Limburgse filmaspiraties wordt hier en daar nog wat onwennig gereageerd, maar Stevens houdt zich niet bezig met scepsis. “Een regio is gebaat bij activiteit en nieuwe ideeën.”
Is een nationale filmindustrie overeind houden al niet moeilijk genoeg? Reinier Selen: “In alle landen om ons heen zijn meerdere conglomeraties met een eigen fonds waar films worden gemaakt. In Duitsland onder meer in Nordrhein-Westfalen, München, Hamburg en Berlijn. Met de Nederlandse film gaat het beter dan ooit. Het marktaandeel is in tien jaar tijd van zes procent naar 17 procent gestegen, wat hoog is in vergelijking met de ons omringende landen.”
Kan de filmindustrie zonder subsidie? Selen: “Nee. Dat geldt voor elke filmindustrie ter wereld. Er zijn twee uitzonderingen: Hollywood en Bollywood.”