Vorige maand, exact 25 jaar na het verschijnen van ‘Het verdriet van België’ overleed Hugo Claus (1929-2008). De Belgische essayist Paul Depondt blikt terug op de ontstaansgeschiedenis van Claus’ magnum opus en de haat-liefde verhouding met zijn geboorteland. “Ik druk erop dat ik een Belg ben, ik wil een lid zijn van die paria-nationaliteit, uitgelachen door de Fransen en minachtend bekeken door de Nederlanders.”
Het groot verdriet dat België heet
“Weet je waarom ik uit België weggegaan ben?”, antwoordde Hugo Claus op een vraag van De Vlaamse Elsevier in 1973 – tien jaar voor het verschijnen van zijn magnum opus Het verdriet van België. “Uit liefde voor mijn land. Je kunt het beter bekijken als je er afstand van neemt.” Hij vertelde het blad dat hij werkte aan een grote Belgische familieroman, “zoiets als En eeuwig zingen de bossen of Winden waaien over de rotsen”. Daar heb je afstand voor nodig.
“James Joyce schreef ook over Dublin toen hij in Triëst woonde”, zei Claus. “Mijn vader was de oudste van zestien kinderen en mijn moeder komt uit een gezin van twaalf kinderen. Twaalf en zestien is achtentwintig ooms en tantes, die allemaal getrouwd zijn en ook weer kinderen hebben. Ik heb nog regelmatig contact met ze en de roman zal zich in heel België afspelen. Iedere Belg kan er zich in terugvinden. Hoe lang ik erover zal doen, weet ik nog niet. Ik weet nooit iets van tevoren.”
Vijfentwintig jaar geleden, op 31 december 1982, bezorgde Hugo Claus het met kroontjespen geschreven manuscript van Het verdriet van België aan zijn uitgever in Amsterdam. Iets meer dan drie maanden later lag het boek al in de winkelschappen. Al veel eerder dan in 1973 zei Claus in een gesprek met Jan Verdonck van het net als De Vlaamse Elsevier inmiddels opgedoekte weekblad De Nieuwe Linie dat hij ondanks De verwondering – zijn door velen bejubelde roman die speelt in de oorlogsjaren – “zichzelf nog verschillende keren zou overtreffen”. Twintig jaar heeft hij in interviews regelmatig allusie gemaakt op zijn ‘grote boek’. Het verdriet van België was wellicht het meest aangekondigde boek in de Nederlandse letteren, en zo ontstond een soort ‘zenuwachtige nieuwsgierigheid’ naar Claus’ meesterwerk.
Tien jaar heeft hij met tussenpozen aan de roman gewerkt. In notitieboekjes, die hij tijdens het schrijven bijhield, noteerde Claus al zijn bruikbare herinneringen en invallen, zijn voornemens en plannen, de namen en karaktertrekken van zijn personages. Hij maakte notities over boeken die hij voor zijn roman las, hij bracht zijn verhaal in tekeningetjes en schetsjes in kaart, becommentarieerde de vorderingen en als een strenge boekhouder notuleerde hij zelfs dagelijks het precieze aantal woorden en regels dat hij had geschreven. De eerste versie van het boek, waar hij al vier jaar aan gewerkt had, heeft hij naar eigen zeggen “met een lekker autodestructief gebaar verbrand”. Toen het boek verscheen, zei Claus dat hij die eerste versie “na een klinische leesbeurt” heeft vernietigd, “uiteraard in aanwezigheid van enkele vrienden om deze ceremonie de nodige luister bij te zetten”. Maar hij had, voegde hij er aan toe, “als de kruidenier die elke schrijver is” vooraf de beste fragmenten weggeborgen om ze later nog eens te gebruiken.
Claus is toen aan de hand van zijn notitieschriftjes haast helemaal opnieuw begonnen. Het werd uiteindelijk een kloek boek, in druk 774 pagina’s, waarin – anders dan in het eerste voltooide manuscript – het fabuleren en de verbeelding een nog veel grotere plaats kregen. Het zou “een boek worden over het leven in Vlaanderen zoals ik dat gekend heb”, zei Claus toen hij aan Het verdriet begon, “maar zoals het nu niet meer bestaat”. Het is een roman die niet alleen de Werdegang in kaart brengt van een jongen – Louis Seynaeve – die schrijver zal worden, maar ook een beeld geeft van de politieke verhoudingen in België tijdens de Tweede Wereldoorlog. Je kunt het boek lezen als een Bildungsroman over het aankomend schrijverstalent van de kleine Louis, als een min of meer autobiografische familiegeschiedenis of een sociale roman over de ‘Kortrijkse commerçanten’, als een veelkantig en fragmentarisch boek over het schrijven, of als een zedenschets van “het labyrint dat België heet”. Maar het boek is toch vooral de historie van die Werdegang.
Claus zelf heeft het altijd betreurd dat sommige recensenten meer oog hadden voor ‘de schildering van Vlaanderen’ dan voor het ontluikende schrijverschap van Louis. De titel van het boek werd algauw een veel gehanteerde krantenkop, en vermoedelijk ook nu weer in 2008, door de rommelige politieke toestand in België. Ook twintig, vijfentwintig jaar geleden was het er een zooitje. De titel leende zich dan ook uitstekend voor krantenstukken en commentaren over de nakende boedelscheiding van België tijdens de onderhandelingen over opeenvolgende staatshervormingen. Later, toen de affaire Dutroux speelde en het land in de greep was van seksschandalen en andere kommer en kwel, werd de uitdrukking ‘het verdriet van België’ weer maar eens een kop waar je het hele verhaal kon aan ophangen.
Toen het boek in maart 1983 verscheen, ging dat gepaard met een nooit geziene mediahype. Het was voorpaginanieuws, in alle kranten en weekbladen verschenen interviews, Claus was voortdurend op radio en televisie, en maakte een slopende promotietournee door de Lage Landen. Ik herinner mij nog goed de avond in de Hotsy Totsy, de Gentse nachtclub van Claus’ broer Guido, waar het boek werd voorgesteld. Er werd gezongen, er waren toespraakjes, er werd vooral ook flink wat drank ingenomen. Die dag heb ik de schrijver, met een paar collega’s, in zijn huis in Gent geïnterviewd voor de Vlaamse televisie. Bij het verschijnen van het boek zond de BRT – wat nu de VRT is – het interview uit, een uur met Claus over het schrijven van zijn grote Belgische epos. Ik herinner mij hoe hij ons na het gesprek zegende, zoals een priester, maar dat fragment is er – geloof ik – naderhand uit weggeknipt. In elk geval: het boek stond er meteen. De kritieken waren lovend, behalve in de katholieke krant De Standaard die het meesterwerk geen zegen gaf. In de recensie werd het een ‘flutboek’ genoemd ‘dat beter kon worden teruggebracht naar iets van honderd pagina’s en dan nog …’ Intussen is het boek in twintig talen vertaald, ook in het Chinees, en is het in 1994 door Claude Goretta verfilmd. The Independent vergeleek het boek met A Portrait of the Artist as a Young Man, maar dan op de schaal van Ulysses, die andere klassieker van James Joyce.
In april 1983 trokken Claus en zijn goede vriend Cees Nooteboom twee dagen lang door Vlaanderen, het decor van het boek, voor een zesdelig radioprogramma over Het verdriet van België. Het was een soort marathongesprek, elk met een microfoon in de hand, in het Kortrijkse café Groeninghe, bij een van de huizen van zijn vader, voor de poort van het Institut Saint-Joseph, de kostschool van Claus, en bij het standbeeld van de dichter Guido Gezelle. Het Walle uit Het verdriet is eigenlijk de naam van een oude wijk van Kortrijk. Walle is wat het mythische Macondo was voor Gabriel García Márquez of de West Country voor Thomas Hardy: een decor voor hun romans.
Claus haalt alle zetstukken uit dat Clausland, verandert namen, jongleert met zijn herinneringen aan vroeger. Eerder dan een panorama van de streek waarin hij is opgegroeid, een literaire topografie, is het boek vooral een portrettering van een zeer herkenbare mentaliteit: het is, zei hij zelf, “enerzijds een ode aan de manier waarop mensen overleven, anderzijds ook een heel bittere kritiek op het feit dat ze toch overleven, wat men ze ook aandoet”. Het is één van Claus’ thema’s: de Vlamingen zijn volmaakt gelukkig “en dat is wat ik hun verwijt”. Hij heeft evenwel geen uitgesproken hekel aan Vlaanderen, verduidelijkte hij in Elseviers Magazine toen het boek pas was verschenen, anders had hij het niet gemaakt. “Vlaanderen, dat is mijn taal, mijn aard, mijn perversiteiten, frustraties, wortels, haatliefde. Een personele binding, noemen ze dat. Je zult er maar mee zitten – en de Vlamingen zitten met mij. Het verdriet van België, in levenden lijve.”
Het is een anekdotisch, grappig en soms ook grotesk boek. Ik ken dat West-Vlaanderen van Claus heel goed, omdat ik er ben opgegroeid, ik herken het decor van dat mythische Walle. Maar meer nog dan dat decor – het Texas van Vlaanderen – herken ik vooral die Kortrijkse mentaliteit van de ‘commerçant’, de koopmansgeest van de ‘Kortrijkzanen’. Het boek speelt grotendeels in de oorlogsjaren, tussen 1939 en 1947. Claus zinspeelt, met de nodige distantie, op zijn eigen privé-mythologie die diep geworteld zit in de katholiek-flamingantische mythes. Het boek is opgedeeld in twee delen: in het eerste deel, Het verdriet, dat gaat over het verblijf van de kleine Louis Seynaeve in het nonneninternaat, wordt de wereld bekeken vanuit de kinderogen van dat ‘stuk verdriet’ Louis; in het tweede, Van België, verandert de toon en wordt de familiekroniek ook realistischer. Dat tweede deel is eigenlijk een in 1947 door Louis Seynaeve geschreven novelle – nu ja, bijna al een roman van 288 pagina’s – die de vroegrijpe jongen heeft ingestuurd voor een literaire wedstrijd van de krant Het Laatste Nieuws. Het is opmerkelijk hoe Claus voor elk deel een eigen toon heeft gevonden, een eigen stijl, zelfs een eigen woordenschat. Het boek wordt, naarmate je vordert, steeds meer een spiegelpaleis, tegelijk een ‘mythologisering’ en een ‘demythologisering’ van Claus’ schrijverschap. Op den duur, nadat hij beseft dat het allemaal nog niet zo goed op het papier is uitgetekend, herschrijft Louis zijn novelle en pent de eerste zin van Het verdriet van België neer.
De anekdotiek in het boek versterkt het verhaal van de aankomende schrijver Louis. Zo moet je – of liever: zo kun je – het boek lezen: het is de geschiedenis van het ontluikende schrijverschap dat zich met veel moeite en soms wel eens krampachtig ontworstelt aan de versmachtende tijdsgeest van het naoorlogse Vlaanderen. Claus trekt zich als het ware uit het katholiek-flamingantische moeras. Dát is de essentie van het verdriet, het is geen roman over het zwabberende België, ook al heeft de schrijver – dat kun je niet ontkennen – met tientallen door elkaar verhaspelde feitjes en verzinsels een magistraal portret gemaakt van het Vlaanderen van zijn jeugd.
Je leest zo vaak die zinsnede ‘het verdriet van België’ omwille van de sentimenten die meespelen in het boek, ook nu weer, nu het land versukkelt en dreigt uiteen te vallen. België leidt al langer aan het ‘splitsingssyndroom’. De Belgofoob Charles Baudelaire beschreef in 1864 al in de aantekeningen voor Pauvre Belgique, zijn venijnige smaadschrift tegen de Belgen, “hun voorliefde voor genootschappen, deelgenootschappen en kwartgenootschappen”. In België wordt alles opgesplitst, de boedel wordt verdeeld, het land wordt al sinds zijn ontstaan in 1830 “in stukken gehakt, verdeeld, overweldigd, overwonnen, geslagen en bestolen”. Ach België, ‘het is het land waar je doorheen komt als je naar Frankrijk gaat’, zei Henk Hofland ooit; “onze dikke grens met Frankrijk”, volgens Piet Grijs. Alsof het land geen bestaansreden heeft. Vroeg of laat, menen sommigen, valt het uiteen, zoals Tsjechië en Slowakije. Dan wordt de taalgrens een landsgrens. “De Belgen hebben geen land”, luidt het bij Claus, “het is een bij elkaar geraapte gemaksoplossing, een privé-grap van machthebbers. Om Frankrijk iets cadeau te doen en om Nederland iets te ontnemen.” Volgens Claus kun je het bestaan van een Belg op zichzelf al een identiteitscrisis noemen. Er zijn wel Belgen, maar het is geen volk. De Belgische mentaliteit vindt hij bekrompen. En toch: voor Vlaanderen heeft Claus een groot gevoelen van tendresse, “en dan vooral voor de streek waarvan ik afkomstig ben”.
Dat Vlaanderen heeft Claus in Het verdriet van België ‘verliteratuurd’ tot het Clausland dat Walle heet. Het is ook het decor van andere boeken van hem. De Geruchten speelt zich af in West-Vlaanderen, “gewoon omdat ik die streek het best ken”, zegt Claus. “Voor mij is het een mythisch landschap. Ik heb het iets makkelijker om mijn personages in dat kader te laten evolueren, dan bijvoorbeeld bij de Eskimo’s.” Zuid-West-Vlaanderen, de streek van Kortrijk, heeft hem altijd materiaal verschaft om over te schrijven. “Ik schrijf met de melk van mijn moeder”, aldus Claus. Maar tegelijk kan hij dat ‘schone Vlaanderen’ ook haten. In het weekblad Humo heeft hij zich een keer opgewonden toen hij in een of ander Vlaams blad de kop ‘Hugo Claus, een psychopaat’ las. Dat was in 1962. Claus werd verweten dat hij Moeder Vlaanderen, “die de melk geeft aan haar zonen”, had verraden. De schrijver repliceerde: “Nee, de Vlamingen zijn een goed volk, een dom volk, maar ook een vreemd volk.”
De kleine Louis Seynaeve, die schrijver wil worden, ontdekt in Het verdriet van België gaandeweg hoe vals en leugenachtig dát Vlaanderen kan zijn.
2008 is een echt Claus-jaar. Bij de Bezige Bij verscheen een gebonden, goedkope heruitgave van Het verdriet van België. Voor het Antwerpse stadstheater Het Toneelhuis regisseert Guy Cassiers een bewerking van de romans De geruchten en Onvoltooid verleden. Journalist Mark Schaevers en acteur Josse De Pauw schreven de monoloog De versie Claus, een voor toneel bewerkte keuze uit de vele interviews die Claus gaf. ‘Behoud de begeerte’ organiseert onder de titel Een verloren werk van Claus een avond over een ontbrekend hoofdstuk van Het verdriet van België dat zich in een koffer bevond die de schrijver lang geleden kwijt raakte. Daarvoor schreven enkele gerenommeerde Vlaamse auteurs hún versie van dat verloren hoofdstuk, als eerbetoon aan het meesterwerk van Claus.
Paul Depondt is Belg, journalist, criticus en essayist en schrijft voor de Volkskrant.