Met het geleende motto ‘een biografie is wat toevallig samenkomt, dat wat je gevonden hebt’ schreef Mark Schaevers de biografie van Hugo Claus (1929-2008). ‘Ik verwacht een getalenteerde lezer’, zegt hij tegen PAUL VAN DER STEEN. ‘Die mag ook een beetje werken, vond Claus’.
Maximaal zeshonderd bladzijden, nam Mark Schaevers zich voor. Dikker mocht zijn biografie van Hugo Claus niet worden. ‘Dat is niet gelukt’, geeft hij achter een café latte in een Leuvens café lachend toe. ‘Het werden er 840. Wie verslaafd is geraakt, kan daarna nog het register lezen. En de noten. En de bibliografie.’
Zijn zojuist verschenen biografie De levens van Claus werd daarmee even monumentaal als de Vlaamse schrijver zelf. Literair Nederland koesterde lang zijn Grote Drie: Mulisch, Hermans, Reve. Vlaanderen had zijn Grote Een: Hugo Claus Gulzig en productief, in alles.
Mark Schaevers (Leopoldsburg, 1956) is oud-hoofdredacteur van Humo en schrijver van de schitterende biografie Orgelman Felix Nussbaum – een schildersleven. Nu, acht jaar later, probeert hij in De levens van Claus recht te doen aan de uomo universale die schuil ging in de robuuste West-Vlaming: schrijver/dichter (goed voor bijna driehonderd uitgaven op zeker zevenduizend pagina’s), schilder, tekenaar en toneel- en filmmaker. En dan waren er nog zijn tijdgenoten, zijn vrouwen en zijn vele verhuizingen. Schaevers: ‘Vandaar de titel: De levens van Claus.’
U bent terughoudend met het analyseren van uw hoofdpersoon. Waarom?
‘Janet Malcolm, die schreef voor The New Yorker en zelf een aantal biografieën publiceerde, zei ooit: “Een biografie is wat toevallig samenkomt, dat wat je gevonden hebt.” En zo is het. Daarom ben ik terughoudend om de grote verbanden op te dringen. Ik suggereer liever. Het oordeel is aan anderen. Ik verwacht een getalenteerde lezer. Die mag ook een beetje werken, vond Claus zelf.’
En als u zelf toch een poging doet?
‘Dan zie ik voortdurend twee kanten. Hij was ambitieus en tegelijkertijd heel relativerend. De hoogmoed zelve, maar ook de man die zichzelf omschreef als “het vodje dat daar vliegt”. Het enigma Claus.’
Als jonge schrijver wist hij zich verbazingwekkend snel te manifesteren.
‘Hoe hij dat klaarspeelde, was voor mij een van de grootste raadsels. Als jongen uit een cultuurarme, katholieke familie met hooguit wat heiligenlevens op de boekenplank. Daarbovenop een jeugdige onderdompeling in Vlaams nationalisme en nationaalsocialisme.
Het geheim was om als autodidact héél veel te lezen. Dat hielp ook om zijn zwarte verleden te verteren. En het hielp hem om binnen te komen bij De Vijftigers en de schilders van Cobra.’
En naast al die vergaarde kennis meteen de mooiste vrouw.
‘Actrice Elly Overzier verhoogde inderdaad zijn aantrekkingskracht. Ze vormden een oogverblindend koppel. Zij nam hem ook op sleeptouw naar Parijs en Rome. Maar uiteindelijk keerde hij terug naar Vlaanderen, waar hij een haat-liefdeverhouding mee had. Het was waarschijnlijk de redding van zijn schrijverschap. Hij wilde zijn moedertaal horen, zijn voedingsbodem. De fundamentele stem van Claus was Vlaams.’
‘De dag dat hij te horen kreeg dat het schrijven vanwege voortschrijdende Alzheimer niet meer zou lukken, was de dag dat hij besliste: “Nu is het gedaan”.
Kon hij snel werken?
‘Zeker. Kijk naar een groot werk als Het verdriet van België. De eerste ideeën daarvoor ontstonden al eind jaren zestig. In de jaren zeventig had hij met Sylvia Kristel echt te veel aan de hand. Daarna keerde hij terug in Vlaanderen en wilde hij eraan beginnen, maar tussendoor verstouwt hij nog indrukwekkend veel: een toneelstukje hier, tv-werk daar. Dus komt het erop neer dat hij de grootste brok van dat boek in een half jaar heeft geschreven. Dat moet dag en nacht werken zijn geweest.’
Herschreef hij veel?
‘Soms. Maar zijn manuscripten in het Antwerpse Letterenhuis zien er vrij mooi uit. Bijna alsof ze gekalligrafeerd zijn. Hij weigerde te typen. Voor Het verdriet van België zette De Bezige Bij vier tikkers aan het werk. Het manuscript kwam op 31 december 1982 binnen. Eind januari 1983 waren ze al aan het drukken.’
Waarom werd Claus prominenter als schrijver dan als beeldend kunstenaar?
‘Hij trok zijn staart wat in door de kunstenaars in wier nabijheid hij al vroeg verkeerde: Karel Appel, Corneille en zijn levenslange vriend Pierre Alechinsky. Hij zei het ook letterlijk: “Ik was geïntimideerd.” Als schrijver had hij ook meer flair. Hij had het woord en boekte daar vrijwel meteen merkbaar succes mee. Dat was bij zijn eerste tentoonstellingen minder het geval. Daar werd hij vaak opzijgezet als kliederaar. Om het ook te maken als beeldend kunstenaar had Claus nog meer netwerker moeten zijn dan hij al was in de literaire wereld. Dat veld kende hij. Met schilderijen moet je veel meer bezig zijn met de zelfuitverkoop dan met boeken. Ik denk dat hij daar geen zin in had.’
Toneel en film vergen toch ook dat je jezelf uitvent? Daar lukte het hem beter.
‘In 1969 en aan het begin van de jaren zeventig was Claus de nummer een op het gebied van toneel. Hij zou weleens de meest gespeelde auteur van de twintigste eeuw kunnen zijn. Hij kreeg de Stadsschouwburg in Amsterdam destijds zo’n beetje in de schoot geworpen. Verder hoefde hij niet zoveel zelf te regelen. Aan zijn verlanglijstjes, zijn dreamteams wat betreft regie, decorbouw en acteurs werd voldaan. Verbazingwekkend in vergelijking met vandaag zijn ook de oplages van zijn toneeluitgaven. Dat werden pockets en daar werden er duizenden van verkocht.’
Later wordt dat toneelsucces minder. Waarom?
‘Hij bleef een beetje hangen in zijn meest succesvolle tijd. Hij zweerde bij teksttheater op een moment dat de toneelwereld nieuwe, andere vormen omarmde.’
Zette het succes van Het verdriet van België zijn werk als romancier niet ook een stuk centraler?
‘Ja, dat speelde ook een rol. Alleen al van dat boek gingen tussen de vierhonderdduizend en de half miljoen exemplaren over de toonbank. Claus ging ook niet met pensioen, hè? Tussen zijn 70ste en zijn 75ste heeft hij nog belangrijke dingen geschreven. Met De geruchten won hij in 1997 de Librisprijs.’
Toch bleef hij een gevoel van miskenning houden.
‘Zijn bibliografie kreeg niet voor niets de titel Voor twaalf lezers en een snurkende recensent. Het bleef bij hem knagen: stelde het nu werkelijk zo veel voor die grote Claus te zijn, die door iedereen bewierookt werd? Het was ook nooit genoeg. Een karakterologisch trekje van hem. Zoals zijn vriend, de acteur Hugo van den Berghe, zei: “Als je met Hugo ging eten, dan keek hij naar je bord en zei: Jouw biefstuk is groter dan de mijne”. ’
Had hij nog beter gekund als hij minder werk had afgeleverd en meer de tijd had genomen?
‘Ik denk dat hij behoorlijk zijn best heeft gedaan om een oeuvre neer te zetten. Het is overtuigend genoeg om niet om meer te vragen. Misschien is die versplintering wel een makkelijke stok geworden om hem te slaan: niet naar de hoogte- maar naar de dieptepunten wijzen. Het is ook, en dat is misschien wel het pijnlijkst, een stok geweest voor de Zweedse Academie om hem geen Nobelprijs te geven. Er werd weleens gegniffeld over Claus als ‘onze’ kandidaat voor die prijs, maar hij zat er minstens twee keer heel dicht bij. Als er discussie was binnen de Zweedse academie dan was het over de vraag of zo’n playboy, ooit de partner van Sylvia Kristel, een winnaar kon zijn. Maar dan ging het ook over zijn oeuvre dat een centrum miste, te verbrokkeld was.’
‘Hij had een prettig aardse opvatting van het schrijverschap. Bij hem geen gelul over de zwaarte van het schrijven’
Waar kwam die niet aflatende productie vandaan?
‘Claus had twee grote ambities: tot op het bot gaan als schrijver en tot op het bot gaan als levenskunstenaar. Die combinatie wringt soms – en kost ook geld. Soms nam hij een opdracht alleen maar aan om de telefoonrekeningen te kunnen betalen. Misschien was het ook de overdachte overtuiging: Ik ben de man van hoog en laag, van het hele pallet. Claus had een prettig aardse opvatting van het schrijverschap. Bij hem geen gelul over de zwaarte van het schrijven.’
Wat zat achter zijn enorme drang om steeds opnieuw te willen verhalen?
‘Zijn ultieme gedrevenheid bleek toch: kunstenaar willen zijn. Dat was hoe hij in het leven wilde staan. Dat voel je ook op die momenten waar het privéleven en het schrijversleven elkaar kruisten. Wie permitteerde het zich om met een lief met wie het rommelde, Kitty Courbois in dit geval, voor weken mee te gaan naar de Dordogne? Puur lijden. Maar hij deed het toch, om alles te kunnen noteren in een opschrijfboekje en nadien uit te werken in Het jaar van de kreeft. In zijn tijd met Sylvia Kristel was er dezelfde gedrevenheid. Toen de relatie begon te flodderen bleef hij in de buurt ‘om de verpietering gade te slaan’. Om het op te kunnen schrijven. De dag dat hij te horen kreeg dat het schrijven vanwege voortschrijdende Alzheimer niet meer zou lukken, was meteen de dag dat hij besliste: “Nu is het gedaan.” Hij wilde niet blijven omdat anderen dat misschien nog gezellig vonden. Zijn lifeline was weggevallen.’
Mark Schaevers – De levens van Claus. Amsterdam, De Bezige Bij, 2024.