Tijdens zijn zaterdagochtendquarantaine ontdekt WIDO SMEETS een nest koolmezen. Op de cd-speler ligt een plaat van Jacob & the Everests.

Er zit een nest mezen in mijn jasmijn. Het is een uitgelezen plek om kwaadwillenden op afstand te houden, de jasmijn is voller en groener dan ooit – zoals de bloemen talrijker, witter en geuriger zijn – en daarmee een ideaal oord om je te verschuilen.

Hoe ik weet dat het koolmezen zijn als ze zich verborgen houden? Pa koolmees is druk met foerageren, hij doet dat zoals trotse vaders dat doen: met veel omhaal. In zijn geval iets te ruime bochten bij het aanvliegen, en met gekwetter dat best een toontje lager mag. Behalve het ritueel van de waarschuwing lijkt het me vooral ijdelheid. Misschien zit hij op de uitkijk, en roept hij ma koolmees, die ook eten is halen. Ze had onderhand wel terug mogen zijn.

Dat ik de trotse vader op de lijst onder het dak herken als koolmees komt niet door het concert des levens dat hij zingt, maar door Koos van Zomeren. In zijn klassieker Alle vogels stelt hij vast dat koolmezen niet kwetteren, maar schelden. (Ik lees dat boek al jaren, uit gemengde frustratie. Waarom heeft niemand mij vroeger geleerd over de vogels? Over de dieren? Over de natuur?)

Waarom vliegt een vogel met de hemel als schuilplaats een huis binnen?

Ik ben me in de koolmees gaan verdiepen toen er een bij me binnenvloog, in vleermuisachtige patronen door de kamer schoot en daarna, moe van zichzelf, postvatte op de rail van een gordijn. Nadat ik deuren en ramen had geopend vloog hij zich na een weidse glijvlucht te pletter tegen het bovenlicht van de terrasdeur.

In de palm van mijn hand droeg ik hem naar buiten, niet veel zwaarder dan een prop papier. Volgens Van Zomeren weegt een koolmees twintig gram, dus dat hoef ik al niet te checken. Het is een wonder dat dit vliegende blaasbalgje er zoveel geluid uitperst. Buiten leg ik mijn dode mees op tafel voor een beknopte ornithologische studie. Over zijn gele bef zit een grid van ijzig dunne draadjes, de ogen zijn dofzwart.

Waarom vliegt een vogel met de hemel als schuilplaats een huis binnen? Is het bravoure? Is ie op zoek naar zijn lief? Vliegt ie maar wat en heeft hij, net als de mens, een onstuitbare drang naar onbekende oorden – met alle risico’s van dien?

Deze levensvragen komen bij me op bij het lezen van de weekendkranten, mijn zaterdagse retraite naar de papieren krant, als het kan in de tuin. Ik lees over de burgemeester van Amsterdam, het rancuneuze Nederland van vóór corona is weer helemaal terug. Vanuit het huis klinkt muziek.

Vandaag is het Jacob & the Everests. De plaat heet Elegant Beasts. Vijf nummers staan erop, in eigen beheer opgenomen. Hup, spelen (liefst geen noot te veel) en zingen (stemmig), en dan weer achter de boeken.
Jacob & the Everests is een band uit Delft. Jacob zelf, zanger, gitarist en schrijver van al dat moois, heet eigenlijk Pim Jacobs, komt uit Venlo en woont in Kopenhagen waar hij komende week afstudeert. Bultechnisch weet hij dan alles over windenergie  – als ik het tenminste goed begrepen heb.

Uit de summiere tekst op het cd-hoesje van Elegant Beasts maak ik op dat er ook een Mees in het spel is. Mees met een hoofdletter. Ze hoort bij Jacob en deed het artwork, even sober en ingehouden als de muziek. Buitenkant een foto van bergen, binnen een tekening van bergen. In de verte vliegen twee vogels uit het beeld.

Terwijl de plaat in de replay gaat, merk ik dat het buiten stil is. Het foerageren, het schelden en het heen en weer vliegen, allemaal voorbij. Luisteren ze naar de muziek? Zitten ze aan de lunch? Of hebben pa en ma mees het  kroost eruitgezet: hup, spelen!

WIDO SMEETS