Als Limburgse jongen van 17 keek Huub Beurskens op naar Amsterdam. Dáár gebeurde het. Inmiddels woont hij er zelf ruim dertig jaar, een periode waarin de stad onherkenbaar is veranderd. En niet ten goede, constateert Beurskens, beeldend kunstenaar en schrijver van proza, poëzie en essays. “Men verwacht van nieuwkomers respect voor het nationale cultuurgoed, terwijl men hun geen andere indruk geeft dan dat men er zelf allerminst tevreden mee is.”

Maar waar woont hij nu?
‘Op artistiek gebied is Amsterdam nog slechts een minimaal traject, omgeven door rommel en gestommel’

Als twee kleine kinderen repten we ons verrukt en gulzig van de ene zaal naar de andere. “Hier!” “Moet je kijken!” “En dit!” “Nee, dit!” “Maar dan hier…!”
Binnen tien minuten waren we door alle zalen gestormd. Mijn toenmalige academievriend en ik. Speciaal met de trein van Tilburg naar Amsterdam gereisd voor de Kienholz-expositie in het Stedelijk Museum. 1970. Na de complete overrompeling en onderdompeling kon het beginnen, het tot in de details bekijken van onder meer The Beanery, The State Hospital, Back Seat Dodge, The Illegal Operation.
Dat de expositie te zien was in het Stedelijk, betekende op zich al veel. Als kunststudenten waren we ons bewust van de cultuurhistorische impact van het gebouw, van die institutie aan de Paulus Potterstraat, van de kwaliteit van de collectie, waarvan topstukken zoals die van Cézanne, Kandinsky, Mondriaan, Malevich, Matisse, Wouters, Van Velde en Kitaj vrijwel altijd te zien waren. We hielden van de gelede centrale trap die er fysiek toe bijdroeg dat je verwachtingsvolle hart nog sneller ging kloppen. We kenden de internationale reputatie van de vorige directeur. Een roemrijk verleden dat volop doorleefde.
Achteraf gezien lag het meeste ervan trouwens niet eens ver achter ons, al ervoeren we dat indertijd anders. Jongens waren we toen het pas zestien jaar geleden was dat Lucebert de toegang tot het Stedelijk werd ontzegd omdat hij in keizerkleren zijn poëzieprijs in ontvangst kwam nemen.
Dat Amsterdam vijf jaar later mijn eigen woonplaats zou worden en ik dus bijna dagelijks als ik dat wilde het Stedelijk Museum evenals het Rijksmuseum zou kunnen bezoeken, daarvan had ik geen vermoeden. Inmiddels woon ik meer dan een kwart eeuw op luttele passen van waar Nescio’s Titaantjes “heele zomernachten” tegen het hek “te leunen en honderd uit te boomen” stonden, evenals vlakbij het huis van Willem Witsen bij wie de Tachtigers over de vloer kwamen. Aan het park verderop had Mondriaan het atelier waar hij zijn ‘bomen’ schilderde. En op wandelafstand staat het huis van Rembrandt. Dagelijks varen er tientallen toeristenboten door het water van de Zwanenburgwal. Al vanaf dat ik in Amsterdam woon, ken ik de volgende anekdote: “And over there is the house where Rembrandt lived”, zegt de gids in de rondvaartboot. “And where does he live now?”, vraagt een Amerikaanse toerist.
Sinds ik in Amsterdam woon, geef ik er wekelijks drie dagen les op een middelbare school, in kunst- en cultuurvakken die meedoen voor het eindexamen. Was dat in mijn tijd maar al zo geweest! En had ik als cultureel geïnteresseerde en artistiek getalenteerde scholier maar zelf in Amsterdam gewoond! Dat laatste heb ik vaak gedacht, vanuit de herinnering aan hoe ik als Limburgse jongen van zeventien Amsterdam zag als de plek waar het gebeurde. Je wilde de cultuur van die stad omvatten terwijl je er zelf door werd omvat.
Amsterdammers, zeker zij die zich als ‘rasecht’ beschouwen, vinden gauw dat alles buiten Mokum iets van en voor boeren is. Dat is natuurlijk onterecht. Maar het wordt stuitend zo gauw Amsterdam in feite onderdoet voor andere steden in Nederland en voor plekken elders op de wereld. Wie momenteel in Amsterdam woont of de stad bezoekt, kan niet anders concluderen dan dat de stad aandoet als een armzalige puinhoop. De stad ligt op de schop. Het Centraal Station, schepping van Pierre Cuypers uit Roermond, staat al jaren in de steigers. De ruimten voor, achter, ten westen en ten oosten van het station zijn bouwputten vol geïmproviseerde, aldoor nieuwe tijdelijke doorgangen en omleidingen. Het gebied van en om de Leeuwarderweg, aan de overkant van het IJ, ligt volkomen met zichzelf overhoop. Terug in het centrum wordt het Rokin gedomineerd door opnieuw bouwputten en kranen. De Vijzelstraat is dankzij de aanleg van de nieuwe metrolijn de straat geworden waar je heen moet om er bij aandrang tot zelfmoord wegens depressie de laatste twijfels te laten wegnemen.

Maar zijn dergelijke vernielingen ter vernieuwing stad niet van alle tijden? Zijn de grote Parijse boulevards soms op organische wijze gegroeid? Vinden wij het niet juist mooi dat je al vanaf de Tiber de route naar de Sint Pieter en zijn Berniniplein voor je ziet, hoewel voor deze Spina uitgerekend onder het bewind van Mussolini complete woonblokken werden afgebroken? Het marmer van de prachtige cosmatenvloeren in veel kerken in Rome is onder meer afkomstig van de sloop van het Forum Romanum.
Het is dus van alle tijden, zoals het apocalyptische monster uit de zee en dat uit de aarde of hun equivalenten ook al sinds mensenheugenis bezig zijn met tevoorschijn komen. En ik moet erkennen dat ik hier en daar resultaten zie die de moeite waard zijn, zoals het nieuwe gebouw van de openbare bibliotheek aan de Oosterdokskade, ontworpen door Jo Coenen, en het feit dat het stadsarchief het voormalige bankgebouw De Bazel heeft betrokken.
Maar er is meer dat me verontrust aan en in het huidige Amsterdam. Een vwo-leerling doet er, als het meezit, zes jaar over om te kunnen gaan studeren. Zes zeer belangrijke, want sterk vormende onderwijsjaren, waarin uiteindelijk moet worden gekozen voor een waarschijnlijk levensbepalende studie. Welnu, de leerlingen aan wie ik momenteel in Amsterdam lesgeef missen, wellicht zonder dat zelf goed te beseffen, op het gebied van beeldende kunsten en aanverwante zaken de toegang tot bijna alles wat ik zelf dacht te missen als scholier die ver van Amsterdam woonde, veertig jaar geleden!
Het Rijksmuseum werd eind 2003 op de zuidvleugel na geheel gesloten wegens verbouwing. Inmiddels is het duidelijk dat deze verbouwing zeker tot 2013 zal duren. Uiteraard zijn De Nachtwacht en Het melkmeisje, net als een stel andere topstukken, nog te bezichtigen, maar binnen een uurtje ben je door de hele collectie heen. Er valt niets nieuws meer voor jezelf te ontdekken, want alle schilderijtjes of beelden waar meestal niemand naar staat te kijken, zijn of opgeslagen of uit logeren gegeven. Zonder het te laten merken schaam ik me tegenover jongeren en toeristen nu al jaren voor dat minimale traject dat is omgeven door rommel en gestommel.
Nog geen twaalf maanden na het Rijks sloot ook het Stedelijk zijn deuren. Om tijdelijk onderdak te vinden in het voormalige postgebouw bij het CS. Het gegeven dat dit onderkomen als tijdelijk is bedoeld, wordt intussen ook al weer jaren niet onder stoelen en banken gestoken: nog nooit zo’n onderkomen zooitje als museum voor moderne kunst in een grote stad gezien! Is het een wonder dat er alleen tweederangs exposities te zien zijn, zoals onlangs die van of over Warhol?
Vlakbij is het Scheepvaartmuseum, waar je in een mooi gebouw op een prima plek heel wat visuele informatie kunt vergaren over de onomstotelijke betekenis van de zeevaart voor de geschiedenis van Nederland. Het sloot anderhalf jaar terug eveneens zijn deuren. De heropening wordt midden 2010 verwacht.
Dan maar terug, het centrum van de stad in, naar het Paleis op de Dam, het voormalige Raadhuis. Je moet eromheen lopen en naar binnen gaan om het midden van de Hollandse 17de eeuw te begrijpen. Je moet de beelden op de timpanen zien, in de Burgerzaal opkijken naar Vrouwe Justitia, net als Joost van den Vondel over de vloer lopen met de plattegrond van de werelddelen waaraan Australië ontbreekt, kunnen zien waar je moest zijn voor handelszaken of je voorstellen wat vreemdelinge Elsje Christiaens van het fonkelnieuwe Stadhuis als laatste beelden in haar leven heeft gezien.
Elsje was in 1664 als achttienjarige vanuit Jutland naar Amsterdam gekomen om er werk te vinden. Toen dat na twee weken nog niet was gelukt, begon haar ‘slaapvrouw’ moeilijk te doen over de huur. Ze wilde Elsjes schamele bezittingen in beslag nemen en sloeg haar met een bezemsteel. Elsje verloor haar zelfbeheersing en sloeg van zich af met een bijl. Vergeefs probeerde ze vervolgens ook een einde aan haar eigen leven te maken door in het water van het Damrak te springen. Aangezien het recht zijn loop eiste, werd ze levend uit het water gevist, voorgeleid en veroordeeld. Pal voor het nieuwe stadhuis werd ze door de beul publiekelijk gewurgd.
‘Heb je dat gehoord?’ ‘Wat?’ vroeg Rembrandt aan zijn buurman aan de Rozengracht, waar hij, niet al te best bij kas, in 1656 een huurwoning had betrokken. Hij pakte zijn tekenspullen, bister, pen, penseel. Met een roeiboot liet hij zich over het IJ zetten om er op de Volewijk aangedaan op te kijken naar het lichaam van Elsje en er een tekening te maken van hoe ze hoog aan een paal vastgebonden hing, met de blikkerende bijl naast haar levenloze gezicht. Misselijkmakende meidagen waren het, daar in het midden van de Gouden Eeuw, aan de overzijde van het open havenfront. Uiteraard wil ik geen galgenveld terug aan de noordoever van het IJ. Maar ook het paleis, dat voormalige raadhuis op de Dam, is momenteel in restauratie.

Deze slecht of niet geregisseerde samenloop van omstandigheden in de hoofdstad van Nederland zou wel eens gevolgen kunnen hebben waar geen toverkruid van voorlichting, overleg, buurtwerk, discussieprogramma’s en inburgeringprojecten tegen opgewassen is. Uitgerekend in jaren die qua cultuur cruciaal lijken en dat voor jongeren ongetwijfeld zijn, niet alleen voor de assertieve blonde advocaatsdochter op het Barlaeusgymnasium, maar evenzeer voor de Turkse jongen op het vmbo in Noord of voor de Marokkaanse hangpuber in Slotervaart, juist nu zijn de beelden die de stad en in het bijzonder het oude hart ervan in cultureel opzicht van zichzelf biedt, die van een verprutst heden, een heden dat paradoxaal op de schop heet te moeten omwille van de toekomst voor een verleden. Dat is eens te meer bedenkelijk als je beseft dat het precies de belangrijke instituties voor een beeldcultuur zijn die nu jarenlang niet of slechts gedeeltelijk toegankelijk zijn en grote delen van hun collecties niet kunnen tonen, terwijl precies een zeer groot, toenemend deel van de Amsterdamse schooljeugd opgroeit in gezinnen en families met een sterk beeldvijandig geloof.
Niet dat ik denk dat de jeugd bij de musea, als deze volledig operationeel en toegankelijk waren, de deuren zouden platlopen! Het gaat mij om de presentie en presentatie. Om cachet. Waar het Amsterdam nu aan ontbreekt, is uitstraling, uitstraling van duur. “We zijn juist hard aan het werk, aan het graven, boren, timmeren, beton storten, bouwen aan de toekomst voor de herhuisvesting en stabilisering van precies traditie en duur!”, hoor ik roepen. Maar ‘duur’ kun je niet plannen, duur is net zomin iets van en voor de toekomst als van en voor het verleden. Duur manifesteert zich alleen in het heden en een verprutst heden kun je niet meer inhalen en goedmaken.
Ach, Amsterdam. Misschien is juist hier, in deze stad met zo’n rijk verleden, goed te zien wat er overal in Nederland plaatsvindt. Ook in mijn geboorteplaats Tegelen. Men is daar bijvoorbeeld in het Maasveld woningen gaan bouwen omdat het zo’n mooi gebied was: een van de talrijke desastreuze pogingen om een uitzicht te bezitten waarvan je alleen kunt genieten en waar je ‘duur’ kunt ervaren als je het juist níet bezet!
In 2001 werd de gemeentelijke zelfstandigheid van Tegelen opgeheven. Vanaf toen hoort de plaats bij de gemeente die sedert eeuwen als rivaliserend werd ervaren, Venlo. En precies toen ook werd, met het oog op de ‘ontsluiting van de toekomst’, begonnen met de aanleg van een autoweg die niet alleen een aanslag is op de strook natuurgebied langs de grens, maar die met zijn hoge dam visueel en dus letterlijk een barrière vormt tussen Tegelen en Venlo; waar je voorheen gewoon door en verder kon kijken en gaan, is dat alleen nog mogelijk via enkele onderdoorgangen. Het uitzicht is een halt toegeroepen met het oog op de toekomst.
Alom en aldoor worden het heden en de concrete individuele, fysieke aanwezigheid daarin veronachtzaamd en overgeslagen ten behoeve van een voortdurende, hijgerige belofte van een ‘straks’. Tegelijkertijd wordt er, vanuit het gevoel dat het paard van Troje al onomkeerbaar binnen de muren is gehaald, koortsachtig, haast panisch gewerkt om niet achterop te raken en de cultuur voor de toekomst veilig te stellen. In allerijl stelt men in de eigen vesting een batterij naar binnen gerichte canons op. Men verwacht van nieuwkomers respect voor het nationale cultuurgoed, terwijl men hun geen andere indruk geeft dan dat men er zelf allerminst tevreden mee is, dat men aan de toekomst meer waarde hecht dan aan het heden en verleden en onophoudelijk naar voren vlucht. Het heden is dakloos wanneer er een huis voor de toekomst van zijn verleden in aanbouw is.
Als Amsterdammer kom je zo goed als nooit op het idee om een rondvaart te maken. Maar zo gauw je dat bedenkt, wordt het tijd om jezelf te trakteren. Ik loop een afvaartsteiger op. Het dak van de Toon Hermans is geopend. De boot voert me via de grachten naar het IJ. Over de driehonderdvierenveertigste sterfdag van Elsje Christiaens zwijgt de microfoonstem van de gids, net als over de verbouwing van het station en de aanleg van de noordzuidlijn onder het water dat we bevaren. De Toon Hermans draait het Oosterdok in. Rechts op de hoek zien we het voormalige postgebouw, al jarenlang het tijdelijk onderkomen van het Stedelijk. Even verderop Coenens nieuwe Openbare Bibliotheek. Aan bakboordzijde het nagebouwde VOC-schip, dat hier voor Renzo Piano’s groene NEMO ligt gedurende de periode dat het Scheepvaartmuseum wordt verbouwd. We bereiken de Oudeschans. De Montelbaanstoren. Twijfel begint te knagen. Ik vind Amsterdam nog steeds een van de mooiste en intiemste steden die ik ken. Zeker op een prachtige meidag. Dan naderen we de Sint Anthoniesluis en de brug tussen de Sint Anthoniebreestraat en de Jodenbreestraat. Ik ben kinderlijk opgewonden. En ja, hoor: “And over there is the house where Rembrandt lived.” Nee, ik mag, ik kan me nu niet inhouden: “Maar waar woont hij nu?”
Even is het zo goed als donker. Dan zijn we op het water van de Zwanenburgwal. “Hé, Limburger! Wat doe jij daar?” roept iemand van de kant. “Jij woont toch hier?” De gids kijkt verstoord. Het is niet alleen de voorjaarszon die me doet kleuren.

Bouwput Rijksmuseum. foto´s Huub Beurskens
Bouwput Stedelijk Museum.

Bouwput Scheepvaartmuseum.
Huub Beurskens (1950, Tegelen/Amsterdam) is schrijver en beeldend kunstenaar.

Dit artikel is een verkorte weergave van een voordracht die Huub Beurskens hield tijdens de Dag van het Essay in Maastricht, georganiseerd door Bindels & Van Melick en het Huis voor de Kunsten. De daar voorgedragen essays worden, voorzien van intermezzo’s door schrijver/journalist Paul van der Steen, gebundeld in het boek `Uit het isolement 1968-2008´ dat volgende maand uitkomt. www.hvdkunsten.nl/literatuur