Kunstliefhebbers die deze zomer Berlijn willen aandoen, komen meer dan ooit aan hun trekken. Vooral door nieuwe initiatieven van galeriehouders is niet alleen het aanbod, maar ook de kwaliteit van de exposities fors gestegen. Jurriaan Benschop geeft de stand van zaken vanuit de Duitse hoofdstad.
Ieder zijn eigen museum
Privé-initiatieven vergroten kunstaanbod in Berlijn
Een van de laatste bouwputten in het hart van het oude Berlijn, aan de rand van het museumeiland, werd eind vorig jaar opgevuld met de Galeriebau van Heiner en Céline Bastian. Het verzamelaarsechtpaar wil er hedendaagse kunst tonen van internationale allure, met de eigen collectie als uitgangspunt. Wat de stad Berlijn zelf niet lukt, lijkt nu met privé-geld wel van de grond te komen.
In Berlijn wordt al jaren geklaagd over het gebrek aan tentoonstellingscapaciteit, zeker in verhouding tot het grote aantal kunstenaars die in de stad domicilie hebben gevonden. Ook belangrijke kunstenaars van buiten de stad zouden in Berlijn te weinig aan bod komen. Om de stad tot een internationaler podium voor hedendaagse kunst te maken ontstond tien jaar geleden ook de Berlin Biënnale, waarvan de huidige editie nog tot half juni loopt. Berlijn is vooral sterk als productiestad, veel minder als expositiestad, zo hoor je vaak. Gezien het grote aantal galeries en kleine onafhankelijke expositieruimtes mogen we deze klacht met een korrel zout nemen, maar dat de stad niet uitblinkt als het om grotere, internationale tentoonstellingen van hedendaagse kunst gaat, is een feit.
Hamburger Bahnhof geldt in Berlijn als het belangrijkste museum voor hedendaagse kunst. In dit museum was Heiner Bastian tien jaar werkzaam. Hij had daar de zogeheten Marx-collectie onder zijn hoede, een omvangrijke collectie (oorspronkelijk privé-bezit van verzamelaar Erich Marx) met werken van onder meer Joseph Beuys, Andy Warhol en Cy Twombly. Maar Bastian (ooit begonnen als assistent van Beuys) was niet langer tevreden over het museumbeleid, hij vond dat de hedendaagse kunst te weinig aan bod kwam. Vorig jaar nam hij met veel tamtam zijn ontslag; niet toevallig werd in hetzelfde jaar zijn eigen museum geopend, waar hij van start ging met Void, een klein overzicht van Damien Hirst. De tentoonstelling die Bastian in het Hamburger Bahnhof niet voor elkaar kreeg, kon hij nu op kleine schaal in eigen huis realiseren. Als tweede tentoonstelling presenteert Bastian deze zomer werk van Anselm Kiefer.
Het echtpaar Bastian bespeelt zelf slechts een van de vier etages van het nieuwe gebouw tegenover het Museumsinsel. De bovenste verdieping verhuurt het aan Christiane zu Salm, een jonge verzamelaar uit München. En de eerste twee verdiepingen vormen het nieuwe onderkomen van galerie Contemporary Fine Arts (CFA). De verhuizing van CFA, die sterren als Daniel Richter en Peter Doig vertegenwoordigt, lijkt te passen in de Berlijnse trend van galeries om steeds grotere, museaal ogende ruimtes te betrekken. CFA toonde op de nieuwe locatie een tentoonstelling van Georg Baselitz waarin de schildervorst oud werk uit de jaren zestig had geconfronteerd met recente schilderijen. Hij had zich als het ware door zijn eigen werk laten inspireren. Dat klinkt narcistisch, maar het leidde tot een verrassende tentoonstelling met schilderijen van figuren die nu eens niet op hun kop waren gedraaid. En dat deed de werken goed.
Bastians Galeriebau ligt pal tegenover het museumeiland en zal daar kunnen delen in de grote belangstelling die musea als de Nationalgalerie genieten. Na een competitie kreeg de Britse architect David Chipperfield de opdracht het gebouw te ontwerpen. Hij deed dat met succes. De nieuwbouw ziet er strak en helder uit en voegt zich soepel in het historische straatbeeld, wat geen eenvoudige opgave geweest moet zijn op deze plek. Enige speelsheids in de gevel ontstaat doordat de grote raampartijen onregelmatig zijn geplaatst. En de meeste van die ramen geven, als je eenmaal binnen bent, een gelaagd uitzicht op de stad en haar geschiedenis. Het is niet een gebouw waarin je de stad vergeet, zoals in veel musea gebeurt, maar een gebouw waarin de stad zich ter overdenking aanbiedt. Misschien is dit nog wel de grootste troef; de wijze waarop kunst en geschiedenis elkaar hier aankijken.
Tegenover de Galeriebau wordt hard gewerkt aan de renovatie van het Neue Museum. Ook daar is David Chipperfield bouwheer. Verderop liggen de Lustgarten en het Alte Museum. Dan zijn er nog de resten van het Volkspalast te zien, het voormalige DDR-parlement dat nu wordt afgebroken, de koepel van de kolossale Dom en daarachter de televisietoren en de grijze hoogbouw rond de Alexanderplatz. Een bewogen stadsgeschiedenis wordt hier in een enkele blik uit het raam samengevat en doet zich voor als een pauze tussen het kijken naar kunstwerken. Dit geeft ook een gezonde druk op die werken: in relatie tot zoveel betekenisvolle geschiedenis moet de kunst wel iets in zijn mars hebben, wil ze overeind blijven.
Deze zomer wordt op een andere plek in Berlin-Mitte een tweede privémuseum geopend. Reclameman Christian Boros uit Wuppertal kocht een oorlogsbunker in de Reinhardtstrasse waar hij zijn verzameling hedendaagse kunst in onderbrengt. Een enorme, betonnen kolos, die herinnert aan de nazi-tijd. Boros verwierf het pand vier jaar geleden en liet het vervolgens door Jens Casper van het Berlijnse bureau Realarchitektur verbouwen om het geschikt te maken voor zijn verzameling. Geen eenvoudige klus. De 120 ruimtes moesten worden teruggebracht tot 80. Met een diamantboor werden muren en plafonds verwijderd, het bouwafval moest vervolgens klein gemaakt worden voor het naar buiten kon. Bovenop de bunker liet de eigenaar een penthouse bouwen waar hij en zijn familie kunnen wonen. De collectie zal een dag per week toegankelijk zijn voor het publiek.
Toen Christian Boros in 1990, op zijn dertigste, kunst begon te verzamelen was hij nog een jonge hond in de Duitse verzamelaarscène. Inmiddels telt zijn verzameling zo’n vijfhonderd werken van een kleine zestig kunstenaars, onder hen veel bekende Duitse namen uit de hedendaagse kunst, zoals Wolfgang Tillmans, Anselm Reyle, Manfred Pernice, Tobias Rehberger, John Bock en Michel Majerus. In zijn behoefte om de verzameling openbaar te maken, toont Boros zich ambivalent en dat roept de vraag op wat precies zijn motieven zijn. Naamsbekendheid, opwaardering van zijn verzameling of iets bijdragen aan het kunstklimaat in Berlijn? Wellicht is het een combinatie. “Het liefst zou ik de juiste honderd mensen de sleutel geven”, liet de verzamelaar in een interview weten, maar wie dan de juiste mensen zouden zijn werd daarbij niet duidelijk. Besloten is nu tot een opzet waarin een ieder zich kan aanmelden voor een rondleiding in het weekeinde. Eenzelfde opzet als bij de Sammlung Hoffman, elders in Berlijn-Mitte, in de Sophienstrasse.
De keuze voor de bunker is opmerkelijk. Het gebouw is indrukwekkend, dreigend en op een bepaalde (typisch Berlijnse) manier, ook mooi te noemen. Of het voor de kunst ook een goed onderkomen zal zijn, zo is er geen daglicht, zal moeten blijken zodra de deuren worden geopend. Het gewicht van de geschiedenis zou hier ook té zwaar kunnen drukken. Waar de geschiedenis bij Bastian een uitzicht is, gaat het hier om zeer bepalende, letterlijk uitzichtloze ruimte die ook benauwend kan uitpakken. Een blik vooraf wilde de verzamelaar helaas niet gunnen, wel enkele foto’s die een indruk geven van wat er binnenkort te zien zal zijn.
De betonnen kolos werd in 1942 gebouwd onder leiding van Albert Speer en was bedoeld om mensen van het nabijgelegen station Friedrichstrasse onderdak te bieden bij luchtaanvallen. Ook omwonenden en de bezoekers van het Deutsche Theater konden er schuilen. Het gebouw bood plaats aan 2.000 mensen. Na de oorlog werd het door de Russen eerst als gevangenis gebruikt en vervolgens als textielpakhuis. In de DDR-tijd werd het een opslagplaats voor zuidvruchten. De temperatuur binnen was vrijwel constant en daarmee zeer geschikt om fruit te bewaren; de bevolking noemde het de bananenbunker. Na de Wende werd het een partylocatie voor techno- en fetisjfeesten. Het zou de hardste en ruigste technoclub van Duitsland zijn geweest, maar op zeker moment moest die zijn deuren sluiten. De bunker staat nu op de monumentenlijst. Dit betekent dat bij de verbouwing de oorspronkelijke functie van het gebouw zichtbaar moest blijven. Precies dat vindt Boros ook goed. “Ik heb twee kinderen en als die door Berlijn lopen moeten ze weten dat er hier oorlog is geweest, en dat zoiets nooit meer mag gebeuren.” Hij is blij dat via de kunst de bunker nu juist een plek van vrijheid zal belichamen.
Voor Berlijn kan het goed zijn, deze twee nieuwe ruimtes voor hedendaagse kunst, gevestigd in gebouwen die op zich al de moeite waard zijn. Ze kunnen een welkome aanvulling vormen op het aanbod hedendaagse kunst, maar dat zal afhangen van de koers die de verzamelaars gaan varen. Ook omdat het ‘vrije jongens’ zijn, hun slagkracht is groter dan die van menig openbaar instituut. Ze hoeven geen verantwoord collectiebeleid te voeren, zoals een museum dat doet. Ze kunnen doen en laten wat ze willen, dat is hun kracht maar ook hun gevaar. De toekomst zal leren of de collecties vooral ter meerdere glorie van hun eigenaar gaan functioneren, of dat ze de zo gewilde verbreding geven aan het kunstaanbod in Berlijn.