Veerle Windels, onze nieuwe moderedactrice, zit dit voorjaar vooraan bij de fashion weeks. Waar het niet alleen over nieuwe trends ging, maar ook over storytelling en levensdromen. Op maat gesneden voor modejournalisten en bloggers, maar verder? De droom haalt zelden de kassa, voor heel wat jong modetalent dreigt de nachtmerrie. Mode is nu eenmaal duur, zeker als het in kleine oplages én dichtbij én ethisch geproduceerd wordt.

Een glimlach. En best wel wat oh’s en ah’s. Dat is wat Karl Lagerfeld, creatief directeur van Chanel, zowat het volledige publiek van zijn show ontlokte, luttele seconden nadat ze de locatie van het defilé betraden. Ditmaal was Karls setting een shopping center. Een heuse supermarkt, ingericht in Le Grand Palais in Parijs. Alle koopwaar in de winkel werd ontworpen voor die luttele vijftien minuten waarin zowat de voltallige modescène in Parijs, naar verluidt 2700 bezoekers, was komen kijken waar het Karl dit keer om te doen was.

Shopping dus, en de bijhorende gedachte dat mode business is waar heel wat geld in rondgaat. Maar ook verzuchting, en ‘zin hebben in’… want dat hadden we allemaal, toen we oog in oog stonden met repen chocolade van het merk Coco Choco (verwijzend naar het koosnaampje van Gabrielle Chanel) en Jambon Cambon (wat refereert aan de straat waar La Chanel jaren woonde en waar nu nog steeds het hoofdkwartier van het luxehuis gevestigd is).

Lagerfelds modellen waren jonge meisjes, maar ook vrouwen en een verloren gelopen koppel. De kleren die ze droegen, konden alle leeftijden aan en er was één rode draad: zowel tailleur als legging met trui werden gecombineerd met sneakers. Lagerfeld omringt zich graag met ‘la jeunesse’. Een goeie manier om als zeventiger niet de indruk te wekken dat je oud wordt. Tegelijk een uppercut aan wie zegt dat Chanel oud wordt met zijn publiek. Tja, die klanten uit het oude Europa zijn misschien iets ouder, maar die uit de VS en Azië zijn dat niet, en daar moet een creatief directeur op inzetten, wil hij zelf de teugels van zo’n luxehuis in handen houden.

Zin hebben in. Het is een bijgedachte die modejournalisten wel vaker hebben bij het bekijken van tientallen modeshows en het bij het bezoeken van evenveel showrooms. Want laten we wel wezen: heel wat jongere modelabels (vaak van ex-modestudenten die zich wagen aan een internationale carrière) worden getoond in kleine galerietjes in Le Marais. De ontwerpers in kwestie hopen op een publiek dat tijdens de modeweek langs komt, commentaar geeft (de journalist) of koopt (de boetiekhouder). Alexandra Verschueren, Isumi Van Hongo, Kim Stumpf, Glenn Martens, de zussen Capara: allemaal hopen ze op een plekje onder de zon. Het kost hen om de zes maanden erg veel centen om een collectie op poten te zetten maar die dan nog in Parijs tonen, heeft dikwijls nog veel meer voeten in de aarde. Kleine labels nemen vaak de wijk naar kleine ruimtes en het galeriecircuit van Parijs pikt daar aardig op in. Zo’n collectie mag dan tegelijk interessant en artistiek welomlijnd zijn, ze verkocht krijgen is andere koek. Dat is nu eenmaal eigen aan het spel van de mode, gisteren en vandaag. Nieuwe namen moeten opboksen tegen bekende namen, en tegen de hypes van het moment.

De hypes heten dit keer Louis Vuitton, Dior en Yves Saint Laurent, Céline en Victoria Beckham, Marc Jacobs, Kenzo en Fausto Puglisi. Namen of merken waar vooral de journalisten op kicken. In het geval van Vuitton heeft het alles met de nieuwe creatief directeur te maken: Nicolas Ghesquière (ex-Balenciaga) moest tijdens zijn eerste show voor het bekendste luxehuis van Parijs bewijzen dat hij zijn architecturale look ook een Vuitton-inslag kon geven. Hij slaagde in zijn opzet door het heel anders aan te pakken dan voorganger Marc Jacobs: geen groots spektakel, maar een ingetogen show waar de kleren (en alleen de kleren) de aandacht opeisten. Luxe ten top gedreven was dit, met aandacht voor leder en andere dure materialen, een rigide snit en een uitgesproken meisjessilhouet – met een piepklein maatje, auch. Nu Marc Jacobs terugplooit op zijn eigen lijnen (de tweede lijn heet nu MBMJ in plaats van voluit), roept hij de hulp in van twee Britse stylisten: Luella Bartley en Kathy Hillier namen de collectie voor hun rekening. De Amerikaanse modepers vond de switch bizar maar applaudisseerde wel.

Ook voor Kenzo waren de tickets fel gegeerd. Het ontwerpende modeduo Carol Lim en Humberto Leon liet zien dat ze meer aankunnen dan een serie sweaters en haalden, net als MSGM, die de meeste fans telt onder de aanwezige bloggers (daarover straks meer). Fausto Puglisi is een nieuwkomer die tijdens de modeweek van Milaan opdook en meteen door de pers in de armen gesloten is. In Milaan komen nauwelijks jonge designers aan bod, maar áls er eentje de meet haalt, krijgt hij al bravo’s toegeworpen nog voor hij iets bewezen heeft. Deze Puglisi heeft trouwens wél wat in zijn mars: een zin voor romantiek bijvoorbeeld én een aardige snit.

Verder: vergeet wat u weet van Victoria Beckham, want als ontwerpster is ze top. Bij het begin van haar nieuwe carrière haalde iedereen de wenkbrauwen op, maar intussen is het applaus gemeend: ze heeft bewezen dat ze een stijl kan neerzetten. In dit geval architecturaal en sterk, voor de vrouw die haar mannetje staat. Net als zij dus. Ook Yves Saint Laurent is weer hip, zeker door het aantreden van Hedi Slimane, die in Los Angeles resideert en het aloude luxehuis uit Parijs een nieuw elan gaf door een forse portie punk toe te voegen aan een stedelijke nonchalance, die Saint Laurent zelf lang geleden ook wel had. Dior idemdito, wat alles te maken heeft met artistiek directeur Raf Simons. Van Céline kan veel gezegd worden, maar wat Kiki Niesten uit de gelijknamige modeboetiek van Maastricht ons daarover toefluisterde in Milaan, is misschien wel het belangrijkste: “Geen enkel label verkoopt als Céline. Voor hun tassen werken wij zelfs met wachtlijsten. Wij willen meer kopen, maar mogen niet.”

Tot zover de hypes, al dan niet perfect vertaald naar de kassa. Maar hoe zit het nou met die levensvragen en dat vrouwenbeeld?

Wat opvalt is dat veel designers voor ‘the real thing’ kiezen en kleren maken voor vrouwen die rennen, van de schoolpoort naar kantoor en terug. Voor een wintergarderobe krijgen we best wel veel dikke truien te zien, net als warme mantels en platte stapschoenen – en geloof me, dat is ooit anders geweest. Toch krijgt de realiteitszin een vleug romantiek mee. Heel wat ontwerpers zetten een soort sprookjeswereld neer: van het bos van Dolce & Gabbana (zelfs uiltjes op de bloesjes) tot de prinsessen bij Valentino – zag ik nu echt een kroontje op dat hoofd?.

De mode van morgen balanceert dus tussen een verstandige realiteitszin en een droom die nooit ophoudt. Dat soort storytelling is welkom voor de resem journalisten en bloggers die in steeds grotere getale naar de modeweken afzakken – al dan niet met kennis van zaken en een Instagram-account. Helaas blijkt de droom niet altijd de kassa te halen en dreigt voor heel wat jong modetalent de nachtmerrie. Ook dat is te verklaren: mode is duur, zeker als het in kleine oplages en dicht bij én ethisch geproduceerd wordt. Bovendien grijpen de big spenders nog steeds het liefst naar bekende merken. Dus floreren labels als Chanel, Saint Laurent en Dior. Ze zijn herkenbaar. En ze geven de drager de nodige credit. Mode is business, Lagerfeld weet het ook al langer.