Een van de meest ambitieuze projecten van het Sphinxkwartier is de restauratie van de voormalige cokesfabriek. Ontwerper Valentin Loellmann vormt het complex om tot atelier. Zonder subsidies en in een razend tempo, constateert LEON VERDONSCHOT. ‘Ik denk dat het gebouw zelf ook heel blij is.’
‘Ik was een beetje moe van het stempel van meubeldesigner, ik wilde een écht werk maken, waarmee ik bedoel: een publieke ruimte, waar het om energie en uitstraling gaat. Tien jaar geleden ben ik hier in Maastricht afgestudeerd, ik had het idee dat ik nu de stap kan nemen om aan een publiek gebouw te werken.
Dit is mijn eerste échte werk, zo zie ik het. In eerste instantie begon het als het idee om een botanische tuin te bouwen, waar de tuin alleen maar een onderdeel is van een publieke ruimte, om de energie te versterken. Daarvoor had ik de noordelijke delen van Landbouwbelang op het oog. Ik vond dat een bijzondere locatie, omdat het vanuit het noorden de ingang van de stad is. Precies wat ik voor ogen had: een plek waar je niet per se ín hoeft te gaan, een plek die energie uitstraalt, die je ook voelt als je er gewoon langsloopt.
Dat bleek ingewikkeld, ook omdat Landbouwbelang een politiek gevoelig onderwerp is en omdat ik het binnen een jaar wilde realiseren. Ik doe zoiets omdat ik het ín het moment wil doen, een ander moment kan er weer een ander idee zijn.
Ik ben geen projectontwikkelaar, ik ben een kunstenaar. Ik kan een beslissing, ook een beslissing over een half miljoen euro, binnen een minuut nemen, als mijn gevoel klopt. De gemeente begreep me eerst niet, maar later wel, en toen kwamen ze met de gasfabriek. Ik had daar geen zin in, want het is een rijksmonument en dan moet je je aan allerlei regels houden. Ze zeiden: neem anders gewoon de sleutel mee en kijk er eens rond. Dat heb ik gedaan, en toen dacht ik: zo slecht is het niet, het is alleen ingewikkelder. Het is een gebouw met historie, op een ontwikkelterrein, heel ruw, een terrein dat nog tijd nodig heeft, maar het heeft ook kansen.
Na een week zei ik: ik probeer het gewoon. Ik zei dat de wethouder maar moest langskomen in mijn atelier, en als hij daarna weer naar buiten zou gaan met het idee dat ik het kan, dan ging het door. Als hij naar buiten zou gaan met het idee dat ik het niét kan, dan niet. Het werd het tweede. Ik heb de intentieovereenkomst getekend in juli, heb het gekocht in december, en ben begonnen in november, dus vóór ik het kocht. De gemeente werd een beetje overprikkeld door dat tempo, geloof ik, maar dat is voor mij de enige manier: het is een soort rugzak waar ik dingen uit moet gooien, dus ik moet voortgang zien, anders loop ik vast.
Ik sta hier in met enig risico, maar aan de andere kant ook niet: ik ben een simpel persoon, ik zou ook in een caravan kunnen wonen. Ik heb veel geld verdiend met mijn werk, maar de inkomsten van die verzamelaars uit de elite gebruik ik alleen om mijn kunst te kunnen maken. Toen ik met dit plan bij de bank kwam, was hun conclusie dat het geen zin heeft, maar voor mij hoéft het in financieel opzicht ook geen zin te hebben. Het enige risico voor iedereen, ook voor de gemeente, is dat ik faal. Dat het niet lukt hier te maken wat me voor ogen staat, dat er iets gebeurt wat mijn motivatie doet verdwijnen. Ik vind het knap, ook van de Rijksdienst Cultureel Erfgoed, dat ze bereid zijn dat risico te nemen op basis van één bezoek aan mijn atelier, en dat ze niet alleen varen op zekerheid.
Vanaf het begin heb ik gezegd dat ik zonder subsidies ga werken, zodat ik van niemand afhankelijk ben. Bovendien: alle gebouwen die met subsidies zijn gebouwd, zien er hetzelfde uit. En ik wil iets maken dat juist uniek is. In de hele wereld. Dit gebouw zal overal in de wereld bekend worden. Ik ben niet bezig met het neerzetten van een topgebouw in Maastricht, ik ben bezig met een gebouw dat in de hele wereld aandacht krijg, zoals al mijn werk, en dat is voor Maastricht dan mooi meegenomen.
‘Alle gebouwen die met subsidies zijn gebouwd, zien er hetzelfde uit.’
Dit gebied, met alle plannen ervoor, maakt kans de plek van het nieuwe Maastricht te worden. Maastricht leek vroeger wel een dorp, en dat is echt aan het veranderen. Dat kleine is mooi, maar er komen nieuwe generaties die daar niet zoveel meer mee hebben, die de stad openbreken.
We zijn nu ruim een half jaar verder, en we hebben flink doorgebouwd. Ik ben veel jonger dan dit gebouw, ik respecteer het gebouw, heb geen enkele behoefte het aan te pakken op een manier die er niet bij past. Ik denk dat het gebouw zelf ook heel blij is. Ik heb voor een vermogen aan bomen besteld in Italië voor de tuin, maar er moet eerst gesaneerd worden, want de grond blijkt verontreinigd. Het zijn prachtige bomen, die helemaal meegaan in het contrast van de vorm, het rood van het gebouw, de weerspiegeling daarvan in de waterpartij.
Een langgekoesterde wens van mij is om kunst te maken die ook mensen aanspreekt die niets met kunst hebben. Ik heb een hekel aan kunstinstanties die zich boven water houden met belasting
geld, maar zich beter voelen dan hun buren, die dat geld opbrengen. Dadelijk kun je gewoon gaan winkelen in de stad, bij het stoplicht stilstaan, naar links kijken, het gebouw zien, ernaar kijken of een foto ervan maken, en die energie meenemen. Een plek met een uitstraling die iets doet met iedereen die erlangs komt. En geen zorgen, ik heb alleen goede bedoelingen met die mensen.’
LEON VERDONSCHOT