Marcel Broodthaers, een van de meest invloedrijke naoorlogse kunstenaars, overleed in 1976 na een verkeerd behandelde geelzucht. Sindsdien ontfermt zijn weduwe Maria Gilissen zich over zijn nalatenschap. “Mon Dieu, elle n’a pas de mémoire.”

Hoe is het nog in Maastricht, vraagt ze. Nooit heeft ze er gewoond, ruim een halve eeuw is ze nu weg uit Zuid-Limburg. Toch is Maastricht voor Maria Gilissen-Broodthaers nog steeds “mijn stad”.

Hoe het nog is in Maastricht?

Dat de stad in 2018 geen Culturele Hoofdstad van Europa wordt, lijkt me een redelijk onschuldige mededeling. Niet dus. “Was Maastricht kandidaat? Wie is het geworden? Leeuwarden? Non! Non! Non! Ce n’est pas vrai! Incroyable. Ongelooflijk. Wie zit daar achter?”

Ze zal het de komende uren regelmatig herhalen. “Incroyable.” Uiteindelijk volgt haar conclusie. “Het is een teken dat Zuid-Limburg niet bij Nederland hoort. Voilà!”

Maria Gilissen, 75 inmiddels, schenkt een muntthee voor haar bezoek. Aan tafel voegt ze er een zakje Mate aan toe, een cafeïne-houdende thee waar Zuid-Amerikaanse bergbewoners zich high aan drinken, higher dan de Andes.

Er komen koekjes op tafel. Ze zijn gemaakt van zaagmeel, zegt ze, dat is goed voor de spijsvertering. Zou kunnen. Ze zijn in elk geval erg droog. Tussendoor verontschuldigt ze zich dat ze af en toe moet zoeken naar de juiste woorden. Maria Gilissen is vaak verhuisd in haar leven, haar taal is een mengelmoes van Frans, Duits, Engels en Nederlands. En, voor de gelegenheid, Limburgs dialect. “Natúúrlijk spreek ik dat nog, ik kom uit Cadier en Keer”, zegt ze met nadruk, halverwege de zin omschakelend naar het dialect.

Dan, terwijl ik aan mijn thee nip, ontfermt ze zich over mijn A4tjes met uitgetikte vragen. Vriendelijk maar trefzeker haalt ze ze naar zich toe en begint te lezen. Haar ogen glijden mee met de pen die ze onder de regels houdt. Af en toe stopt de pen, streept ze iets door, of schrijft ergens iets bij. Op één na, over de kinderen van Broodthaers uit eerdere relaties, zullen de vragen allemaal aan bod komen. In een door haar bepaalde volgorde.

Zoals zoveel kunstenaarsvrouwen die achterblijven met een oeuvre, heeft ze de naam van ‘moeilijke weduwe’. Of ze zich daarin herkent? Nee, ze is niet moeilijk, vindt ze. Wel – ze zoekt naar het juiste woord – exigent. Frans voor veeleisend.

Dan informeert ze naar het welzijn van Jan Dibbets. “Broodthaers had zijn werk heel graag. Echt poëtisch vond hij dat, zoals het Roodborstje…” Dan, fel: “Vertel hem dat hij het très bien vond. Ook Dibbets hebben ze het niet gemakkelijk gemaakt. Wie? De kunstwereld natuurlijk. Waarom niet?” Ze gooit haar rechterhand in de lucht. “Omdat hij een eigen mening heeft, en geen blad voor de mond neemt. Een eigen mening, dat wordt mensen altijd kwalijk genomen.”

Maria Gilissen-Broodthaers is een kleine, beweeglijke vrouw. Op grijze sokken, in een onopvallend blauw ensemble, eyeliner boven de ogen, loopt ze over het visgraatparket. Sinds tien jaar woont ze in een oud herenhuis op de rand van Sint Gillis, de geboortegrond van haar man. Van beneden klinkt Chopin, van boven gerommel en geschreeuw. “Die mensen hebben problemen”, zegt ze.

Ze gaat naar beneden, naar de sous sol waar ze haar slaapvertrek heeft, haalt het schijfje met Chopin op en stopt het in de cd-speler. Ze geeft me het boek Broodthaers in Zuid-Limburg. Een fotoboek uit 1987. “Het is vast uitverkocht”, zegt ze.

Dan kijkt ze naar de recorder en de camera die ik bij me heb, en zegt: “Daar hebben we het aan de telefoon niet over gehad.” Ze wil geen opnames, geen foto’s. Wanneer ik een half uur later vraag om te fotograferen, zegt ze: “Straks. Ik was pas om twee uur in bed vannacht.” Ze was naar een voorstelling van een Broodthaers-film, zoals ze eind maart ook naar Maastricht komt waar zijn allegorische film La Pluie (Projet pour un texte) wordt getoond. Ze volgt zijn werk als een schaduw.

Toch is het niet zo dat ze al 38 jaar, na de dag van zijn dood, als een arend boven zijn legaat wiekt. Wel heeft Broodthaers, ze noemt hem bij achternaam, haar indertijd aangewezen als bewindvoerder. Het was geen opdracht, verbetert ze me, maar een aanwijzing. En ze parafraseert, in het Frans, op dicteersnelheid, welke woorden hij daarbij gebruikte: dat zijn vrouw Maria Gilissen, samen met ‘verlichte’ liefhebbers, mag oordelen over zijn artistieke erfenis.

Ze waakt over de rechten, en documenteert het oeuvre in boeken. Zo’n 120 zijn het er inmiddels. Inclusief de boeken met foto’s die ze zelf maakte, van Broodthaers, van zijn tijdgenoten, van de wereld waarin hij zich bewoog. Vanzelfsprekend was het niet, dat ze er haar leven aan zou wijden. “Eerst waren er assistenten die de research deden. Ik was onwetend, was al blij dat het er was. Tot er steeds vaker vreemde dingen gebeurden, met de werken, en de copyrights. Het voelde al alsof ik niets meer over Broodthaers had te zeggen. Fysiek en mentaal stond ik met de rug tegen de muur. Dan kun je twee dingen doen: verdwijnen, of reageren. Ik heb koos het laatste. En dan gaat men je een moeilijk weduwe vinden.”

Nu er toch bezoek uit Maastricht is, wil ze weten hoe het met het Bonnefanten is. Het museum heeft diverse werken in collectie van Broodthaers, met wie ze vijftien jaar samen was. Zoals L’entrée de la exposition, een installatie met palmen, klapstoeltjes, foto’s, tableaus en panelen. De vorige Bonnefantendirecteur, Alexander van Grevenstein, permitteerde zich de nodige vrijheden met het werk. In 2011 posteerde hij de palmen tussen schilderijen van Gauguin, Picasso, Van Rysselberghe en Ensor. Moet kunnen, vond hij, Broodthaers was immers een conceptuele kunstenaar, bij wie het idee belangrijker is dan de uitvoering.

De weduwe is een andere mening toegedaan. Er is maar één manier waarop het werk moet worden gepresenteerd, de Broodthaers-manier. “Maar ze hebben niet willen luisteren. Niet naar mij, niet naar mensen die de oorspronkelijke opstelling hebben gezien, niet naar de foto’s van toen. Zeg tegen die nieuwe directeur dat het werk nooit goed getoond is geworden. Wilt u dat doen?”

Maria Gilissen werd in 1938 geboren in Cadier en Keer, tien kilometer van Maastricht. Het land tussen Maas en Rijn beschouwt ze als haar geboortegrond, meer precies de driehoek Aken-Luik-Maastricht. Toch kwam ze er weinig, in die steden. In de jaren veertig en vijftig is de actieradius van een meisje uit Keer niet groot. Af en toe komt ze in Maastricht, “als bakvis, zoals de Hollanders dat zeggen.” Gewoond heeft ze er nooit. Heel even bezoekt ze er de avondopleiding van de middelbare kunstnijverheidsschool, voorloper van de kunstacademie. Haar moeder, met wie ze een problematische verhouding had, haalt haar terug.

Op 21 maart 1961 gaat ze naar Brussel om een vriendin te bezoeken. Hoe ze heette, die vriendin, ze heeft het zich nog vaak afgevraagd, ze weet het niet meer. Ze komen terecht in café Le petit Lenin, genoemd naar de Russische revolutionair die er ooit zijn ideeën kwam spuien. Op enig moment komt Marcel Broodthaers voorbij, onderweg van een concert in Bozar naar huis. Niet dat ze hem herkent, hij was onbekend, arm als een kerkrat, droeg geleende kleren. Het zijn anderen die haar op hem attent maken. Na veel vijven en zessen komt hij naar binnen. Ze is danig onder de indruk, Marcel Broodthaers was een knappe, imposante man met een hypnotiserende charme.

Ze worden een stel, trouwen en krijgen een dochter, Marie-Puck. De eerste jaren zijn zwaar. Als kunstenaar is Broodthaers zoekende, van huis uit dichter zoekt hij een toekomst in de beeldende kunst. Om aan geld te komen, schrijft hij kritieken en maakt hij reportages voor kranten, in tekst en beeld. Vaak kan dat niet, dan ligt de camera bij de lommerd, als onderpand voor een lening. Intussen leert hij Maria fotograferen. “Ik was Maria uit Cadier en Keer. Ik had niet gestudeerd en had geen werk.” Ze maakt reportages, en daarna portretten. De meeste foto’s zijn inmiddels in boeken bijeengebracht.

Het huwelijk is voor Maria een ontsnappingsroute. Ze wil weg uit haar geboortedorp, waar forensen uit Maastricht nieuwe wijken bewonen en boerenzonen in de fabriek gaan werken. “Het was te veel om te verdragen. Anders was ik misschien niet weggegaan.”

In Brussel traint ze zichzelf om haar jeugd te vergeten, vooral haar dominante moeder. “Het was mijn manier om me te verdedigen”, zegt ze. Het lukt wonderwel. “Mon Dieu, elle n’a pas de mémoire”, roept Broodthaers een keer uit, “mijn God, ze heeft geen geheugen.”

Gedurende de jaren zestig gaan ze regelmatig naar Cadier en Keer. Op een boerderij is altijd eten, en bij terugkeer krijgen ze wat mee voor thuis in Brussel. Broodthaers voelt zich senang in Zuid-Limburg. Hij fotografeert veel, processies, optochten en het landelijk leven, op door Maria’s broer gekochte fotorolletjes. “Zo werden zijn kinderen gefotografeerd, anders had hij het misschien niet gedaan”, zegt ze. Haar moeder steekt hen op zijn tijd honderd gulden toe. Haar zus vindt het maar niks. “Die twee voeren de hele dag niks uit”, zei ze. “Dat ze gaan werken!”

Tijdens de bezoekjes aan Cadier en Keer wordt het conflict met haar moeder bijgelegd. Met dank aan Broodthaers, die goed met haar overweg kan. “Hij heeft me met haar verzoend. Door me mee te nemen naar mijn geboortegrond, door het dorp en de omgeving te fotograferen, heeft hij me mijn herinnering teruggegeven.” Nog steeds keert ze elk jaar terug naar haar geboortedorp, als het daar kermis is, twee weken na Pinksteren. Met haar broer loopt ze dan mee in de processie. Het is als een rit met de tijdmachine die haar verzoent met haar verleden. Broodthaers’ Zuid-Limburgse fotoreportages werden in 1987 aangekocht door het Bonnefanten, ze staan in het dikke boek dat Maria Gilissen me bij het eerste kopje thee in handen drukte.

Begin jaren zeventig begint Broodthaers met zijn assemblages, foto’s en films furore te maken. Vooral buiten België. Hij verhuist met Maria en Marie-Puck naar Düsseldorf, dan naar Londen. Gaandeweg herkent hij het verraderlijke mechanisme dat hem de kunstwereld binnenzuigt, de leugens, het bedrog. Terwijl zijn productie ongekend hoog is, neemt hij zich voor het kunstenaarsbestaan eraan te geven.

Zover komt het niet. Hij wordt geveld door een combinatie van uitputting en een slecht behandelde geelzucht. Op zijn 52e verjaardag sterft hij in Keulen. “Met kennis van de informatie die we na zijn dood hebben opgedaan, had hij niet hoeven sterven”, zegt Maria Gilissen. “Hij is behandeld volgens de regels van de gangbare geneeskunde. Terwijl elke ziekte haar oorsprong vindt in het geestelijke.” Ze klopt omstandig op haar hoofd. “Onwetendheid is de enige zonde.”

Was hij een man met een groot hart, Broodthaers? Marie Gilissen veert op. “Mais oui! Een grote oui!” Hoe zich dat uitte? “Kijkt u naar zijn werk!”, zegt ze. Ze noemt Décor. A Conquest by Marcel Broodthaers, een assemblage uit 1975 met kanonnen op kunstgras, twee rijen geweren en een gestreept tuinzitje met parasol. “Het werk werd een keer opgebouwd in museum Hamburger Bahnhof in Berlijn. De conservator was een verlegen jongen. Staande tussen die geweren en kanonnen zei hij tegen me: ‘Ik durf het bijna niet te zeggen, maar ik heb het gevoel dat alles hier met liefde te maken heeft.’ Ik ben in zijn armen gevallen en heb gezegd: ‘Schaam je niet, jongen, ik heb hetzelfde.’ Broodthaers was zó ver op het gebied van de liefde, van de universele liefde, de liefde die je overal, op elk niveau, kunt voelen.”

Het gesprek loopt ten einde. Maria Gilissen geeft me de vragen terug, de Marokkaanse bediende serveert pannenkoek met honing en boter. En vooruit, toch nog maar een glas thee.

Bij het afscheid pakt ze een vierkante blocknoot, schrijft wat op, en vraagt: “Ken je een vroeg gestorven kunstenaar, een schilder uit Wijlre? Hij heette Sjang.” Ze weet geen achternaam. Het moet eind jaren vijftig zijn geweest, kort voor ze naar Brussel vertrok.

Ze duwt me het velletje papier in de hand. Of ik eens kan informeren.

Er staat:

Sjang.

+_ 1959.

Maastricht.

Wilré.

Dan is het blaadje vol.

La Pluie (Projet pour un texte) en andere kortfilms van Marcel Broodthaers. Met introductie door Maria Gilissen-Broodthaers. Op 21 maart om 20.00 uur in Lumière Cinema in Maastricht. www.lumiere.nl

Moules, Oeufs, Frites. Kortfilms van Marcel Broodthaers met parallelprogramma. Van 13 maart t/m 27 april in De Ridder, Maastricht. www.theridder.nl

Magiër van het beeld

Marcel Broodthaers (1924-1976) , zoon van een Brusselse kelner uit Sint Gillis, had kort na de oorlog enig succes als dichter. Nadat hij in 1964 de laatste vijftig exemplaren van zijn dichtbundel Pense-Bêtes in gips had gegoten, werd hij beeldend kunstenaar. Lange tijd leefde hij in miserie, tot hij begin jaren zeventig naam ging maken met zijn Le Musée d’Art Moderne, Département des Aigles, een uitdijende uitstalling van objecten en attributen.

De oorsprong van dit nepmuseum was een debat over de verhouding tussen kunst en maatschappij dat hij in 1968, “na die golf van contestatie die was opgestoken”, in zijn woning aan de Boomkwekerijstraat zou voeren met collega-kunstenaars. Bij gebrek aan stoelen belde hij een transportfirma op om hem kisten te brengen waarin kunstwerken werden vervoerd. Hij zette ze als objecten in de ruimte en hing wat prentbriefkaarten aan de muur. Verder was er een stadstuin, en een schildpad. “Zo is dat Museum ontstaan”, zei hij in 1969 tegen Ludo Bekkers, “niet uit een concept, maar uit een omstandigheid. Het concept heeft zich daar later pas op gegrift.”

Broodthaers’ museum groeide en groeide, en ging op tournee. Vooral in Duitsland werd hij beschouwd als een magiër van het beeld. De voltooide versie van Le Musée stond in 1972 op Documenta V in Kassel, samengesteld door de legendarische curator Harald Szeemann. Het museum weerspiegelt Broodthaers’ oeuvre, is er tegelijkertijd een kritiek op, zoals het ook een kritiek op het museum en het kunstenaarschap is. “Het Musée d’Art Moderne, Departement des Aigles is gewoon leugen en bedriegerij”, zei hij er zelf over. “Het fictieve museum probeert het authentieke, officiële museum te plunderen, om aan zijn leugen meer kracht en waarschijnlijkheid te geven.”

Terwijl de avant-garde haar eerste triomfen vierde, stierf Marcel Broodthaers op 52-jarige leeftijd in Keulen, na een verwaarloosde geelzucht. Freddy de Vree, nog zo’n culturele anarchist, noteerde: “Hij zou die dag jarig zijn. Slapend lag hij te sterven; althans hij deed alsof hij sliep, drukte zijn vrouw Maria de hand en verdween uit het leven.”