Na een recordjaar nam Oscar Wibaut afscheid als directeur van Toneelgroep Maastricht. WIDO SMEETS sprak met hem over theaters, toneelgezelschappen en de toekomst van de sector. “Bij regionale producties zie je dat mensen weer het gevoel hebben: dat is voor mij gemaakt, daar hoor ik bij”.
“Ik heb deze schouwburg gebouwd zien worden. Midden jaren zestig, ik zat toen op de lagere school, iets verderop. De eerste directeur was Ben Ullings, altijd gekleed in een donkergroen, smoking-achtig pak met een groene bies en een grote vlinderstrik. Dat wilde ik, in mijn herinnering althans, zelf ook worden.”
We eten een broodje kroket in Smaaktheater Dertien, het theaterrestaurant van het Parktheater in Eindhoven, niet ver weg van de buurt waar Oscar Wibaut (Eindhoven, 1956) opgroeide. Hij was al vroeg kind aan huis in het theater, de eerste keer toen hij met de lagere school naar een voorstelling van het Scapino Ballet ging. “Ik denk dat we zo een keer of vier, vijf naar theater zijn geweest. Kunstzinnige vorming op scholen was toen goed geregeld, in de loop van de tijd zijn we dat kwijtgeraakt. Toch zijn dat basics: het is de leeftijd waarop de meeste mensen kennismaken met theater en musea.”
Half januari zat hij nog in een zaal met 10- en 11-jarigen in het filmfestival in Rotterdam. “Ze kregen vijf aan elkaar geprate korte films te zien. Het is zó leuk om dat enthousiasme te zien, op die leeftijd.”
Waar is het misgegaan?
“Tegenwoordig moeten er langlopende leerlijnen worden ontwikkeld. Allemaal tot uw dienst, maar het gaat om de basis: kinderen op jonge leeftijd kennis laten maken met theater, museum en film. Het is er nog wel, maar alleen bij grote gezelschappen. Toneelgroep Maastricht maakt Theater in de klas: een acteur of actrice maken samen met leerlingen een voorstelling, ín de klas. Binnen een uur is het voorbij, inclusief opbouwen en afbreken en een gesprek over het stuk. Scholen hebben geen budget, er is geen tijd om naar buiten te gaan. Ja, de hogere klassen van de gymnasia, die gaan nog wel eens naar een schouwburg, naar een stuk van Shakespeare dat ze in de klas hebben behandeld.”
Na een studie Frans kwam Wibaut terecht bij het Holland Festival, aansluitend werkte hij 28 jaar bij de Koninklijke Schouwburg in Den Haag, van 2000 tot 2015 als directeur. Daarna was hij drie jaar directeur van Toneelgroep Maastricht. Sinds januari is hij, zoals hij het zelf noemt, ambteloos burger.
Bij zijn aantreden in Maastricht lag er naar zijn zeggen geen specifieke opdracht. Al gauw bleek die er toch te zijn: de wegbereiding naar een nieuw bestuursmodel waarin artistiek leiders Servé Hermans en Michel Sluysmans verantwoordelijk zouden worden voor alles. Wibauts functie zou worden geschrapt. “Michel en Servé waren daarover al in gesprek met de raad van toezicht, dat wist ik niet toen ik kwam. Maar het was me vrij snel duidelijk dat mijn verblijf in Maastricht eindig zou zijn en dat het mijn taak zou worden om de organisatie en die twee jongens daarop voor te bereiden. Ze zijn nu met zijn tweeën artistiek leider en algemeen directeur. Hoe mooi is dat.”
Vanwaar dat nieuwe model?
“Het bestaande bestuursmodel, vond ook ik, was niet het meest geschikte voor TgM. Het is belangrijk dat de artistieke leiding ook in de directie zit. In feite is hier de overgang gemaakt van een eenhoofdig naar tweehoofdig bestuursmodel.”
Er zijn ook andere modellen denkbaar.
“Bij de meeste gezelschappen maakt de artistiek leider ook deel uit van de directie, al dan niet als algemeen directeur. In Rotterdam en bij Het Zuidelijk Toneel is het anders. Theater Rotterdam fungeert als een soort holding voor een aantal kleinere gezelschappen, HZT werkt met een intendant. Het zijn modellen die niet goed uit de verf komen, voor zo’n gezelschap is het moeilijk om een herkenbaar profiel op te bouwen. In een wereld waar niet veel mensen zitten te wachten op toneel, is herkenbaarheid cruciaal. Ook omdat je afhankelijk bent van regelmatig wisselende politieke inzichten. Het is dat je als leiding dat artistieke profiel ook zelf belichaamt. Dat de leiding regisseert.”
Van Het Zuidelijk Toneel (in 2018 goed voor naar schatting 50.000 bezoekers) heeft Wibaut het altijd jammer gevonden dat het in 2010 van Eindhoven naar Tilburg verhuisde. Waarom? “Het Parktheater is vanaf het begin een echte toneelschouwburg waar het gezelschap een roemruchte traditie opgebouwd. Globe, zoals het toen heette, was een van de beste gezelschappen van Nederland. Later ook een van de meest controversiële, met Gerardjan Rijnders. Later heeft Ivo van Hove hier een belangrijke periode in zijn ontwikkeling doorgemaakt.
Op dit moment ervaar ik HZT, net als het publiek denk ik, als te verbrokkeld. Terwijl ze mooie dingen doen, zoals de filosofenreeks. Ik heb er een uitstekende King Lear gezien, en ook Liefdesverklaring (voor altijd) was goed, ik was er met mijn moeder. Maar van zo’n goed gesubsidieerd gezelschap verwacht je ook dat ze de grote zaal bespelen.”
Het gezelschap waarvan Wibaut nu afscheid heeft genomen, Toneelgroep Maastricht, heeft net het beste jaar van zijn bestaan achter de rug. Met vier producties, La Superba en King Lear in de grote zaal en Emma en Zwart water op locatie, trok TgM een recordaantal van 75.000 bezoekers én de aandacht van andere gezelschappen.
Hoe bestendig je zo’n topjaar, hoe bouw je dat uit? In elk geval niet met de huidige organisatie, zegt Wibaut. “De producties van de afgelopen drie jaar zijn gemaakt met een te kleine organisatie. Ik maak me daar zorgen over. Zo lang zo’n club in een flow zit, blijft iedereen wel gezond. Maar er komt ook een tijd dat het een beetje tegenzit, dat is altijd zo. TgM is een kleine organisatie, het is heel bijzonder wat daar allemaal uit is gekomen.”
Net als bij de drie andere kleinere stadsgezelschappen is het budget te klein om de taken verantwoord te kunnen uitvoeren, vindt Wibaut. Zijn voorstel is om het verschil in rijkssubsidie tussen de grote en kleine stadsgezelschappen op te heffen, waardoor de ‘kleintjes’ van 1,6 naar 2,6 miljoen per jaar gaan.
Hoe zou dat extra miljoen moeten worden besteed?
“Allereerst om het apparaat op sterkte te brengen. Iedereen vindt het normaal zoals het nu is, maar het is niet normaal. Het zijn bijna allemaal jonge mensen. Het is slapen en werken. Er komt een moment dat ze in een andere fase terechtkomen, dan kan het ineens niet meer. Dat moet je voor zijn. Het andere deel zou ik investeren in het uitbreiden van de regionale benadering en de producties op locatie. Voor de worteling van het gezelschap, voor het ontwikkelen van een humuslaag, is dat van cruciaal belang. De Pinkpop-producties, stukken als Ich bau dir ein Schloss, over het mijnwerkersverleden, moeten mogelijk blijven. Ik weet wat theater aan impact kan hebben, maar wat er bij die producties is gebeurd, had ik nog nooit gezien. Alle mensen uit Spekholzerheide, waar het zich afspeelt, zijn geweest. De respons, ook op de website, is ongelooflijk. Dan zie je dat mensen bij toneel weer het gevoel hebben: dat is voor mij gemaakt, daar hoor ik bij. Servé en Michel maken een soort theater waar publiek voor is. Ik ben heel benieuwd waar ze uit gaan komen.
Ze zijn ook erg goed in fondsenwerving en coproductie. Ze weten andere partijen bij hun werk te betrekken. Emma, opgevoerd in een schoenfabriek in Brunssum, is helemaal extern gefinancierd. Daar is werkelijk alles gelukt. Servé is heel goed in het bedenken van modellen, zoals de coproductie met Theater aan het Vrijthof bij King Lear. Als oud-schouwburgdirecteur gaf ik hem weinig kans, toch is het hem gelukt. Die productie is er dankzij het theater gekomen. Dat schouwburgen mee gaan produceren is een nieuwe ontwikkeling in het vak.”
Een uur daarvoor, aan het begin van het gesprek, heeft Wibaut uitgebreid stil gestaan bij de nationale theatergeschiedenis. “Er is de afgelopen halve eeuw veel geëxperimenteerd, daar is veel publiek bij verloren gegaan. In de Koninklijke Schouwburg kwamen ooit 180.000 tot 200.000 bezoekers per jaar. Toen ik daar in 1987 ging werken, waren dat er nog 75.000. Die daling kwam vooral na de Actie Tomaat in 1969, toen het klassieke toneel met veel schervengerinkel onderuit werd gehaald. Qua publieksbereik geldt gesubsidieerd toneel, ook bij de schouwburgen, als een van de moeilijkste genres.”
Volgens Wibaut speelt ook de omvang en de vorm van de grote zalen die sinds de jaren zeventig zijn gebouwd daar een rol in. Ze zijn, samengevat, te groot en te vierkant. Als voorbeeld noemt hij het inmiddels gesloopte Nederlands Dans Theater in Den Haag, “zo geroemd omdat het zo’n democratische zaal was. Het was een voetbalveld met duizend stoelen! Op rij 10 had je al niet meer het gevoel dat je naar toneel zat te kijken.”
Theater, zegt Wibaut, gaat over energie en aandacht, over saamhorigheid, over emotie. “Als dat bij elkaar komt, gaat een zaal als één ademen. Ken je die ervaring? Mensen houden op met kuchen, ze worden stil en zijn geconcentreerd, alsof ze als één lichaam ademhalen. In een hoefijzervormige, intieme zaal als de Koninklijke Schouwburg gebeurt dat relatief snel, in een vierkante bak als het Theater aan het Vrijthof gebeurt het vrijwel nooit.
Een slechte theaterzaal zuigt acteurs leeg, van een goeie zaal krijgen ze energie. Die energie komt samengebald terug op het podium. In Den Haag heb ik meegemaakt dat acteurs in extase van het toneel kwamen, alsof ze de hele zaal aan touwtjes hadden gehad. Dat is de essentie van theater maken. Het is energetisch, bijna een mystiek fenomeen. Het publiek is daar onderdeel van.”
De toekomst van het toneel baart Wibaut grote zorgen. De bezuinigingen van Halbe Zijlstra hebben “desastreus” uitgepakt. Vooral bij de kleinere gezelschappen en het opkomend talent. “De jonge theatermakers die nu het vak instormen, ik benijd ze niet. Er is niks meer. Ook niet voor degenen die al een tijdje meedraaien. Makers als Lieke Benders zijn na tien jaar nog steeds bezig om hun jaarlijkse budget zeker te stellen. Dat is toch vreselijk. De organische opbouw van het bestel is kapotgeslagen.”
Er was te veel. Daar was iedereen het over eens.
“Klopt, maar nu is er in een aantal segmenten niks meer. Het gaat er niet om dat je iedereen moet kunnen subsidiëren, een goed bestel heeft ook deugdelijke mechanismen om iets te beëindigen, een balans tussen permanentie en tijdelijkheid. Er was ooit een commissie De Boer die wilde dat gezelschappen die afhankelijk zijn van één maker, ophouden te bestaan als die maker vertrekt of ermee ophoudt. Toneelgroep De Appel, als voorbeeld, had bij het vertrek van Erik Vos meteen opgeheven moeten worden. Het geld was dan beschikbaar gekomen voor een nieuwe club. Het is misschien industrieel gedacht, maar we moeten ons echt zorgen maken over hoe over tien of vijftien jaar de zalen vol komen. Wie maakt het? En wat maken ze?”
Oscar Wibaut
Oscar Wibaut (Eindhoven, 1956) speelde en regisseerde toneel toen hij in die stad op het Lyceum Augustinianum (1968-1974) zat. Hij studeerde Franse taal en letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam (1974-1984) en werkte daarna twee jaar als producent bij het Holland Festival. In 1987 werd hij hoofd programmering en marketing en plaatsvervangend directeur bij de Koninklijke Schouwburg onder Hans van Westreenen, die hij in 2000 opvolgde als directeur. In 2015 stapte hij na een intern conflict op, “het was genoeg, na bijna dertig jaar.” De afgelopen drie jaar was hij directeur van Toneelgroep Maastricht, waarvan het laatste, 2018, het succesvolste jaar was in de historie van het gezelschap.
Stadsgezelschappen
Nederland kent acht stedelijke toneelgezelschappen en één regionaal. Vier grote: Internationaal Theater Amsterdam, Het Nationale Theater (Den Haag), Noord Nederlands Toneel (Groningen) en Oostpool (Arnhem), en vier kleinere: Het Zuidelijk Toneel (Tilburg), Theater Rotterdam, Toneelgroep Maastricht en Theater Utrecht. En het Friestalige Tryater.
De grote gezelschappen krijgen jaarlijks 2,6 miljoen euro van het Rijk, aangevuld door provincie en stad. De kleinere ontvangen 1,6 miljoen van het rijk. Aangevuld met bijdragen van provincie en stad zit Het Zuidelijk Toneel op 2,5 miljoen en Toneelgroep Maastricht op circa twee miljoen euro per jaar.