Sleur is de vreselijkste straf die Ton Koene kan bedenken. Daarom trekt hij al bijna een kwart eeuw naar de gevaarlijkste hoeken van de wereld. Eerst als hulpverlener, nu als prijswinnend (World Press Photo, Zilveren Camera) fotograaf. Sinds twee jaar woont en werkt hij in Afghanistan. “In de Randstad vind ik de mensen echt botte plurken.”

De cursisten van een Duits politietrainingscentrum in Kunduz waren wat lacherig. Fotograaf Ton Koene legde uit dat ze gezien hun toekomstige taak beter wat serieuzer konden kijken. Dat deden ze. Een voor een poseerden de agenten in de dop voor hem terwijl hun collega’s een zwarte omslagdoek omhooghielden als achtergrond. Zo maakte Koene in tien minuten had de portretserie waarmee hij begin dit jaar een tweede prijs won zou bij World Press Photo. “Langer mocht ik ze niet lenen, die agenten. Bovendien hadden ze honger.”

De portretten van de cursisten zijn kenmerkend voor Koenes stijl van fotograferen. Hij kruipt zo dicht op de huid van zijn onderwerpen dat het verhaal erachter zichtbaar wordt of op zijn minst te vermoeden valt. Absurditeit is nooit zomaar absurditeit. Als Koene vastlegt hoe een vrouw heel aandachtig een nieuwe boerka uitzoekt in een winkel vol schijnbaar uitwisselbare boerka’s, is het een exotisch tafereel. Tegelijkertijd lijkt het verschil met onze modezaken en gedrag daar niet eens zo heel groot.

Een selectie van het werk dat Ton Koene (Maastricht, 1963) in Afghanistan maakte, is gebundeld in zijn fotoboek Afghanistan. Ongecensureerd. Sinds 2010 woont hij er, met partner Natalie Righton die er werkt als correspondent voor de Volkskrant. Hij fotografeert als freelancer voor dezelfde krant.

Ze maakten noodgedwongen ‘embedded’ reportages over het Nederlandse leger, onder toezicht van Defensie dus. Het heeft niet hun voorkeur. Koene: “Defensie beïnvloedt, indoctrineert en manipuleert. Bovendien: als je gaat interviewen en fotograferen met drie zwaar bewapende militairen achter je, die ook nog eens dezelfde taal spreken als jij, dan kun je wel zeggen dat je een onafhankelijke journalist bent, maar word je onherroepelijk over één kam geschoren.”

Righton en Koene leven tussen de Afghanen, en gaan meestal zelfstandig op pad. Zelfs in het relatief veilige Kabul is dat ongebruikelijk. “Expats die werken voor non-gouvernementele organisaties rijden hooguit in gepantserde fourwheeldrives van hun zwaar bewaakte huis naar hun zwaar bewaakte kantoor. Wij kleden ons als Afghanen en rijden in een oude Toyota.”

Het vergt wel voortdurend scherp blijven, strikt je eigen veiligheidsregels naleven, nooit ergens lang blijven en je voortdurend informeren over de plaatselijke situatie. “Afghanistan is een schurkenland, een rovershol, met een heel complexe en voortdurend schuivende machtsverdeling. Je kunt gemakkelijk het slachtoffer worden van kidnapping, een moordpartij of een bermbom.”

Koene is gewend aan omgaan met gevaar. Hij weet al bijna een kwart eeuw niet anders. Nederland is nog altijd een beetje thuis, maar vooral ook een tussenstop tussen verblijven in andere delen van de wereld. Bij Koene, geboren in Maastricht en opgegroeid in Eijsden, begon het tijdens de puberteit te kriebelen. “Ik was klaar met het dorp. Ik wilde weg uit dit kutland, de wereld zien. Rond mijn twintigste ben ik gaan solliciteren in de wereld van de ontwikkelingssamenwerking. Daar wilden ze me niet hebben. Begrijpelijk, want ik had geen enkele ervaring in het buitenland.”

Daarna ging hij reizen. Hij deed tropenervaring op bij een project in de Filipijnen en kon in 1989 aan de slag bij Artsen Zonder Grenzen. “Ze hadden een soort manusje van alles nodig voor een vluchtelingenkamp in Oeganda. Ik moest voedsel mee distribueren, maar ook waterpompen en generatoren onderhouden. Dat kon ik allemaal, mede dankzij het werk dat ik vanaf mijn twaalfde na schooltijd op de boerderij had gedaan.”

Het werk paste bij hem. “Vanuit ontwikkelingshulporganisaties wordt neergekeken op noodhulp. De mensen die daarin actief zijn, vinden ze maar cowboys die alleen maar het ruwe werk aan kunnen. Andersom zien veel noodhulpverleners de mensen in de ontwikkelingssamenwerking als geitenwollensokkendragers die vooral zichzelf bezighouden, met projecten waarvan het resultaat moeilijk meetbaar is. Zelf ben ik blij dat ik nooit ben aangenomen bij de ontwikkelingssamenwerkingsorganisatie waar ik als jonge vent solliciteerde. Ik heb niet het geduld voor dat werken voor de lange termijn. En eigenlijk geloof ik ook niet echt dat het impact heeft. Artsen Zonder Grenzen paste wel bij me: korte lijnen, praktisch geen bullshit.”

Koene groeide snel door naar hogere functies. Hij werd landencoördinator en kwam terecht in zo’n beetje alle landen waar het de afgelopen jaren hommeles was: van Darfur (Soedan) en Liberia tot Tsjetsjenië en Afghanistan. “Ik moest het project overzien, maar ook praten met regeringen en rebellen. Medische en financiële zaken hield ik wel in de gaten, maar liet ik voor een belangrijk deel over aan de mensen die daarvoor opgeleid waren. Ik specialiseerde me al gauw in veiligheid. Dat slokte zeker vijftig procent van de tijd op.”

Veilig leven en werken in risicogebied betekent volgens Koene vooral het naleven van vastgesteld veiligheidsbeleid. Dat hoeft niet in steen gebeiteld te zijn. “Maar je moet afwijken van regels achteraf wel kunnen verantwoorden. Van het afwijken al helemaal geen patroon maken.”

Op het laatst begeleidde hij Artsen Zonder Grenzen-projecten vanuit Amsterdam. “Waarschijnlijk had ik nog wel door kunnen stromen naar hogere functies of er in elk geval kunnen blijven tot aan mijn pensioen. Maar ik begon me ook af te vragen: ‘Wat wil ik nu echt met mijn leven? Blijf ik dit doen of ontwikkel ik een andere passie?’ Het werd het laatste. Ik was al bezig met fotograferen, leverde ook foto’s aan ANP.” Nu moest het zijn beroep worden. “Ik wilde er van kunnen leven. Als dat niet zou lukken, betekende het dat ik niet goed genoeg was.”

Hij begon in 2006 en slaagde. Als vanzelf trok hij voor veel klussen opnieuw naar probleemgebieden. Zijn zeventien jaar ervaring bij Artsen Zonder Grenzen kwam van pas. “Ik voel me thuis in vluchtelingenkampen en sloppenwijken. Ik ga gemakkelijk om met alle soorten mensen, ook de moeilijke.”

Het fotografenvak leerde hij zichzelf. Zoals hij zich op dit moment bekwaamt in het filmen. Dat moet resulteren in een documentaire over zijn partner Nathalie Righton: hoe is het om als vrouw verslag te doen van de gebeurtenissen in Afghanistan? Koene vindt dat hij de afgelopen jaren als fotograaf vooral technisch heeft bijgeleerd. “En ik vertel makkelijker een verhaal met meerdere foto’s. Dat gevoel voor opbouw helpt nu ook bij het filmen.”

Over de toekomst van Afghanistan is Koene pessimistisch. “Het Westen heeft militairen gestuurd naar een land dat vechten als nationale hobby heeft. Een hopeloze missie. Het land laat zich niet innemen. Men had beter kunnen investeren in onderwijs en economie. Als het Westen zich straks terugtrekt, krijgt de Taliban waarschijnlijk de overhand. Voor de gewone Afghaan, die stabiliteit wil, is dat waarschijnlijk ook de meest leefbare uitkomst. De rest van de wereld moet dan maar via voorzichtige dialoog de scherpste kanten van dat regime proberen af te slijpen. Stukje bij beetje.”

In de huidige situatie is rechtstreeks contact met de Taliban voor Koene en Righton een van de weinige taboes. “Ze kunnen onze veiligheid niet garanderen. In ‘hun’ gebieden opereren ook bendes waarover zij niets te zeggen hebben.” Afghanistan is ook in andere opzichten gevaarlijk. “’s Avonds door Kabul lopen is ook onverstandig, omdat dan wilde honden tevoorschijn komen. Zij kunnen je aanvallen. Word je gebeten, dan kan dat dodelijk zijn. Verkeer is misschien wel het grootste risico. Ik rijd nooit zelf. Een buitenlander die een ongeluk veroorzaakt, kan gelyncht worden. Ik wil ook altijd veiligheidsgordels. Op weg van Kabul naar een ander deel van Afghanistan, zijn we al een keer flink over de kop geslagen. We hadden geen schrammetje. Een dag eerder had ik die auto teruggestuurd met de eis dat er eerst gordels in gemaakt werden. Afghanen wuiven dat weg, vinden dat onzin. Maar op het moment dat ik ze inhuur, ben ik de baas. Dan is die auto geen Afghanistan, maar Little Holland. Andere westerlingen vinden dat zo’n houding riekt naar neokolonialisme. Mijn tolerantie daarvoor is nul. Waarom zou je in Nederland altijd gordels dragen en in een land met echt levensgevaarlijk verkeer niet? Om politiek correct te zijn? Op de terugweg na het ongeluk vroeg ik de Afghanen of ze wat geleerd hadden. Dat bleek ijdele hoop. Niet de gordels maar Allah had hen gered.”

Het voortdurend op je qui-vive zijn in Afghanistan, werkt vermoeiend. “Er is nooit echt ontspanning. Na maximaal een paar maanden word je moe, raak je geïrriteerd. Dan moet je er even uit.” Bij terugkomst in Nederland zijn er dan andere dingen die Koene ergeren: “In de Randstad vind ik de mensen echt botte plurken. En er wordt hier flink geklaagd over luxe problemen. Als je ze tenminste vergelijkt met de problemen waar de overgrote meerderheid van de wereldbevolking voor staat. De meeste Nederlanders hebben net als ik een huis, een auto, eten, vrienden, een zorgverzekering. We zijn zo rijk. Ik ben door al mijn ervaringen elders hele simpele dingen in Nederland gaan waarderen. Alles is zo goed geregeld. Je kunt op straat een politieman aanspreken en die is te vertrouwen. Je kunt rustig op een terrasje zitten zonder ergens bang voor te hoeven zijn.”

Toch keert Koene steeds weer terug naar de meest problematische uithoeken van de wereld. “Het avontuur trekt. Laatst zat ik om acht uur ’s ochtends met zes zwaarbewapende Afghanen in de laadbak van een pick-uptruck. Toen dacht ik: in Nederland zitten mensen rond deze tijd met hun natte haartjes op de fiets richting kantoor. Dan liever die pick-up. Alles om sleur en routine te voorkomen. In Afghanistan is geen dag hetzelfde.”