Digitaal vergaderen, dat wilde Ineke Hans al langer. Gelukkig doet de rest van de wereld daar sinds dit jaar ook aan mee. Toch zocht JOEP VOSSEBELD de ontwerpster liever fysiek op in haar studio in Arnhem. ‘We moeten anders nadenken over hoe we omgaan met onze gewoontes. Dat klinkt heel prekerig, maar als ontwerper heb ik daar een rol in.’
Werken doen we veelal zittend. Net als ontbijten, lunchen en avondeten. Onderweg, in auto, trein of vliegtuig, zitten we. Op de plek van bestemming begeven we ons zo snel mogelijk naar de volgende zitgelegenheid. Een vrije dag? Blij dat we een terras vinden met een vrije zitplaats.
Het zitten, kortom, is een nauwelijks te onderschatten activiteit. Er zijn maar weinig voorwerpen waarmee we zo’n intense en langdurige relatie hebben als de stoel – in al zijn verschijningsvormen.
De Arnhemse studio van meubelontwerpster en industrieel vormgeefster Ineke Hans kent een grote variatie aan stoelen. Alleen al op de begane grond tel ik 36 verschillende modellen, prototypes, en ontwerpen die ze met collega’s ruilde. Vijf totaal verschillende bureaustoelen met allemaal een oranje zitting. Een armzalige kruk met scheve poten, en een houten keukenstoel met een wollen draad die bij wijze van zitting door de spijlen is gevlochten. Een klapstoel met een hernia en een felgeel kinderstoeltje.
Ineke Hans (Zelhem, 1966) ontwierp talloze stoelen sinds het begin van haar carrière, en werkte met vele vormen, materialen en producenten. Toch stelt ze zich de laatste jaren steeds meer vragen bij haar vakgebied. Dat ligt niet aan de stoel, of bij uitbreiding de meubels. Want ‘meubels ontwerpen, dat is gewoon leuk!’ Het komt vooral door de hoeveelheid: hoeveel stoelen, tafels en kasten kan deze wereld nog dragen?
‘Er is elke week wel ergens ter wereld een grote meubelbeurs, maar als ik aan jou vraag, “hoe vaak in je leven koop jij een nieuwe tafel?”, dan is dat waarschijnlijk maar één keer. Dat staat niet in verhouding met de hoeveelheid ‘nieuwe’ tafels die elk jaar weer wordt gepresenteerd op beurzen, de hoeveelheid prima tweedehands tafels die er circuleren en dan nog de klassieke ontwerpen van de Eamesen en die Bauhaus-spulletjes. Er is van alles voorhanden, maar eigenlijk zitten we wel vol. Het systeem met al die designbeurzen, dat moet echt vet op de schop, daar moeten we gewoon mee ophouden. Ik ben nu in september nog één keer op de beurs in Milaan geweest, omdat ik gewoon heel nieuwsgierig was.’
Omdat de beurs vorig jaar niet door kon gaan?
‘Precies, we hebben daardoor een jaar kunnen proeven hoe het is als de taxi’s in Milaan niet vol zitten en de hotels niet worden benut. En dat is echt waardeloos en daarbij vallen slachtoffers, maar die slachtoffers gaan in de toekomst sowieso vallen, want die wereld is ook wel zo’n beetje failliet langzamerhand. Ik dacht, nu is er een moment dat de beurs in Milaan, die de toonaangevende beurs in de wereld wil zijn, gaat zeggen: “Wat als we de beurs, om te beginnen, maar één keer in de twee jaar doen?” Dat is nog maar een hele kleine stap, maar zelfs dat gaat niet gebeuren. We hebben ingewikkelde economische systemen, waardoor alles steeds maar in kleine stapjes verandert. We moeten anders nadenken over hoe we omgaan met onze gewoontes. Dat klinkt heel prekerig, maar als ontwerper heb ik daar een rol in vind ik.’
Voor Ineke Hans houdt die rol in dat ze steeds meer bezig is met de processen rondom meubelontwerp, in plaats van met het ontwerpen van de meubels zelf. Hoe produceer je iets op een duurzame manier en wat gebeurt er met voorwerpen op het moment dat ze worden afgedankt?
Afgelopen jaar ontwikkelde Hans, samen met het bedrijf Circuform, de eerste Nederlandse statiegeldstoel. ‘De stoel is gemaakt uit recyclebare kunststof, afkomstig uit visnetten, kantoormeubilair, tie-wraps, afwasborstels en dat soort dingen. Dat is altijd heel leuk om te zeggen, maar wat je allemaal achter de schermen moet regelen om te zorgen dat deze stoel nogmaals gerecycled kan worden, is nogal ingewikkeld. Je kan niet zomaar uit alle kunststoffen weer een stoel maken. Je moet die afvalstroom controleren, of zorgen dat je de stoel weer terugkrijgt als die niet meer nodig is. In principe is het een stoel die heel lang mee kan, maar het komt vaak voor dat meubels maar kort gebruikt worden, een paar jaar of zo. We hebben statiegeld stations door heel Nederland kunnen regelen, waar je bij inlevering de materiaalwaarde van de kunststof terugkrijgt. De stoel wordt dan nagekeken en opnieuw verkocht. Als de stoel beschadigd is, gaat ie door de shredder en dan wordt er een nieuwe van gemaakt.’
Het werken aan zo’n systeem betekent ook dat je minder in de werkplaats actief bent en steeds meer met de industrie samenwerkt.
‘Ik ben afgestudeerd in Arnhem en Londen met heel vrij werk, maar ik ben altijd heel geïnteresseerd geweest om met industriële productie in de weer te zijn. We hebben allemaal de mond vol van duurzaamheid , maar als je grote stappen wilt maken dan moet je dat industrieel doen. We kunnen wel heel gecharmeerd zijn van al die kleine designoplages uit de werkplaats, maar dat is voor de meeste mensen gewoonweg niet betaalbaar. En dan kan je wel zeggen: “plastic, moeten we dat nog wel willen?”, maar kunststof is gewoon een heel fijn materiaal voor sommige dingen. Mits het gerecycled wordt, dàt is het probleem.’

Ineke Hans: ‘Eigenlijk hoef je deze statiegeld-stoel helemaal niet te recyclen, want stiekem gaat die best vijftig jaar mee.’ foto John van Hamond
Gebeurt dat recyclen dan zo weinig?
‘In 1997 maakte ik al tafels van gerecycled kunststof. “Plastic voor buiten, wat handig!” zeiden mensen toen. Tegenwoordig zeggen ze over dezelfde tafel :“Gerecycled kunststof, wat ontzettend duurzaam van je!” Maar het is een mix van kunststof die niet meer verder te recyclen is. De tafel is gerecycled, maar niet meer recyclebaar. Dat is de hele ellende. Objecten worden één keer gerecycled, twee keer is al heel bijzonder en bij drie keer of meer dan kun je al echt de vlag uit hangen. Eigenlijk hoef je deze statiegeld-stoel helemaal niet te recyclen, want stiekem gaat die best vijftig jaar mee. Maar het is een manier om grip te krijgen op dat hele wegwerpproces, op de vraag hoe je iets ontwerpt dat vaker te recyclen is.’
Maar het moet natuurlijk wel een goede stoel zijn.
‘Uiteraard, als mensen er niet lekker op kunnen zitten dan zou het maken van dat ding helemaal zinloos zijn. Een meubel zit direct aan je lijf, zoiets moet passen als een jas. Maar de context van dat meubel, het proces ervoor en erna is minsten zo interessant. De maatschappij waar zo’n ding in terechtkomt, daar heb ik ook mee te dealen en dat interesseert me de laatste jaren meer en meer. Je probeert de wereld waarin je leeft mee te nemen in je ontwerpen.’
Je probeert een verbinding te maken tussen productiesystemen en de behoeftes uit de maatschappij.
‘Dat zou je zo kunnen zeggen. Door Capital C, een co-werkplek in Amsterdam werd ik gevraagd om een vergaderruimte in te richten. Veel mensen en bedrijven hebben geen kantoor meer, maar soms moeten ze toch ergens samen komen. Ik probeer dan na te denken over: “Hoe werken we tegenwoordig?”. Dat is heel anders dan vroeger, dus dan heb ik helemaal geen zin in een vergaderruimte, met alweer een grote tafel, met alweer tien stoelen er om heen. In die ruimte staan nu tien stoelen, met allemaal een klein klapbaar tafelblad op de armleuning. Het idee komt van een foto van Roald Dahl, die zijn boeken schreef in een piepklein huisje in de tuin. Daar stond een oude leunstoel die met tape aan elkaar hing. Op de leuningen legde hij dan een grote plank om op te schrijven. Zó moest hij werken, anders lukte het niet. Wij werken tegenwoordig ook op de meest krankzinnige manieren, met een laptop die balanceert op de hoek van de tafel, of staand aan een telefoon die vasthangt aan de oplader.’
Is ‘hoe we werken’ dan een verantwoordelijkheid van een ontwerper?
‘Tijdens mijn studietijd was ik in een fabriek waar ze metalen archiefkastjes maken, van die ladenblokken. Daar stond een grote forse kerel naast een manshoge stapel staalplaten van elk een halve millimeter dik. Een gigantische hoeveelheid dus. De hele dag moest hij platen in de machine leggen, buigen en dan weer de volgende pakken. Ik dacht: “Als ontwerper ben ik dus medeverantwoordelijk voor wat die man de hele dag moet doen.” Vanuit mijn wereldbeeld leek me dat best zielig, al die eentonigheid. Bleek die man helemaal gelukkig! Hij deed zijn werk gewoon als werk, want ’s avonds coachte hij het jeugdteam voetbal, de avond daarna had hij de kaartclub en zo had hij elke avond in de week een druk programma. Dus hij had daar aan die machine heerlijk de tijd om weer tot zichzelf te komen. Dat ‘zielig’ was dus vooral een aanname van mij. Die onverwachte dingen maken het nadenken over ontwerp en productie zo ontzettend interessant. En leuk vooral.’