Joke van Leeuwen

Haar werk is grappig, eigenzinnig en absurdistisch, maar Joke van Leeuwen heeft ook een zware kant. Met humor probeert de ze boel luchtig te houden. “Een criticus schreef: er staan twee vrouwen op het podium en tóch is het leuk voor mannen.”
Jongens, waarom zo benauwd?

Het is de vrijdag voor de uitreiking van de AKO-literatuurprijs 2009, waarvoor Joke van Leeuwen genomineerd is met Alles Nieuw, een door haarzelf geïllustreerde roman over de verschillende verwachtingen van een jonge kunstenares en haar bejaarde onderbuurvrouw. Volgens Volkskrant-criticus Arjan Peters behoort Van Leeuwen sowieso al tot de afvallers, want, zo schreef hij, “de jury prijst haar omdat ze zoveel verhalen en thema’s omtovert tot één hechte roman, wat gewoon haar werk is”. Van Leeuwen grinnikt: “Ja ja, zo van: dat moét ze doen. Als romanschrijfster.” Zelf vindt ze het feit dat ze genomineerd is “wel prettig”, want daarmee wordt weer eens duidelijk dat mensen haar niet in een hokje moeten stoppen: “Dat ik alleen voor kinderen schrijf of zo.”

Vooroordelen. Auteur, illustrator en performer Joke van Leeuwen – nog even stadsdichter van Antwerpen – is eraan gewend. “Ik heb altijd verschillende disciplines gecombineerd voor kinderen én volwassenen, maar het duurt blijkbaar een tijdje voordat men dat accepteert.” Als kind tekende ze al veel en na de kunstacademie zou ze schilder “of zoiets” worden. Maar al dat “sombere gedoe” bleek niks voor haar. Ze begon verhalen te schrijven en raakte verzeild in het cabaretcircuit, destijds gedomineerd door vrouwen van de tweede feministische golf. Van Leeuwen: “Een verbaasde criticus schreef toen: er staan twee vrouwen op het podium en tóch is het leuk voor mannen.” Grote bekendheid kreeg ze echter met kinderboeken als Deesje, Iep! en Waarom een buitenboordmotor eenzaam is, geschreven én getekend in die typische Van Leeuwen-stijl: verwonderd, scherpzinnig en licht absurdistisch. Voor volwassenen of kinderen, tekenen of schrijven, op het podium of achter de schrijftafel… Van Leeuwen ziet het probleem niet. “Het komt toch allemaal uit dezelfde mens?”
Het is stil en schemerig in de voorkamer van haar Antwerpse woning, een authentiek pand vlakbij ’t Zuid. Van Leeuwen (Den Haag, 1952) praat met zachte stem en gebruikt niet meer woorden dan nodig. “Als je iets in één zin kunt uitdrukken, waarom dan een hele pagina gebruiken?” Het gesprek heeft dezelfde bedachtzaamheid die ook in haar werk te bespeuren is, maar dan zonder de speelse lichtheid en de humor waar ze om bekend staat. Met een voorzichtig lachje: “Nou ja, ik zit nu gewoon vraagjes te beantwoorden.” Dan serieus: “Ik héb ook een zware kant, maar ik probeer altijd een lichte blik te vinden voor het zware. Met humor en zelfspot houd ik de boel in evenwicht, en dat is iets anders dan leeg of oppervlakkig. Ik noem het liever ‘nadenkende lichtheid’, een term van Italo Calvino.”
Deze levensvisie kreeg ze van thuis mee, een protestants gezin met zes kinderen. Vader Van Leeuwen was theoloog, maar “absoluut niet zo eentje als die in Knielen op een bed violen.” Integendeel. Haar vader relativeerde het geloof door een speelse en vrolijke benadering. Van Leeuwen, inmiddels niet meer gelovig: “Religie hoeft niet onderdrukkend te zijn, maar kan perspectief bieden of dingen die belangrijk zijn een naam geven.”

Het zijn de jaren zestig als haar vader hoogleraar wordt aan de Protestantse Theologische Faculteit in Brussel, reden voor een verhuizing van een protestants Nederlands dorpje naar de katholieke Belgische wereldstad. Joke van Leeuwen is dan dertien. Met beheerste stemverheffing: “Nee, dat ging helemaal niet vanzelf! Er zijn heel wat tranen gelaten… Tijdens mijn eerste schooldag in Brussel werd in de gang geroepen: ‘Ge moogt gaan, maar ge moogt niet lopen.’ Dat was natuurlijk verwarrend. En zo waren er meer dingen. Brussel was toen nog vooral Frans en zelfs mijn docenten waren onzeker over hun Nederlands. Soms vroegen ze om mijn hulp… behoorlijk gênant voor mij als ‘betweterige Hollander’. Nee, alles waarvan ik dacht dat het gewoon was, was dat niet, maar uiteindelijk heeft die verhuizing mijn leven en mijn taalgevoel verrijkt. Vooral het besef dat je eigen blik zo relatief is, heeft me geholpen bij mijn schrijven.”
De cultuurschok is voorbij en tegenwoordig noemt Van Leeuwen zichzelf een ‘Nederbelg’, haar geijkte antwoord op de veelgestelde vraag of ze nu Nederlands of Vlaams is. Terloops laat ze de term vallen, alsof het een erkende nationaliteit betreft, en geroutineerd vervolgt ze haar verhaal: “Zo voel ik me gewoon. In mijn jonge jaren ben ik in Nederland gevormd en vanaf mijn puberteit in België en het is vervelend als men daar de nadruk op blijft leggen. Ik ben van twee culturen, ik ben Antwerpenaar en volledig geïntegreerd.” Voor haar verhuizing naar Antwerpen, woonde Van Leeuwen nog even in in Maastricht – “een mooie stad, hoor” – en tegenstelling tot veel andere Randstedelingen voelde ze zich er prima thuis. Ze glimlacht: “Limburgers noemen ze niet voor niets reserve-Belgen.” Toch bleef ze er maar kort. “Maastrichtenaren leken nogal gericht op de ‘autochtone’ kunstenaars en schrijvers. In Antwerpen kon ik makkelijker een plek vinden in het culturele leven dan in Maastricht.”
Dat eeuwige onderscheid tussen Vlaanderen en Nederland, vermoeiend vindt ze het. “Kennelijk is men nog altijd etnocentrisch ingesteld, want bij het rijtje Vlamingen in de toplijst van de AKO-prijs word ik niet genoemd… Daarvoor ben ik blijkbaar niet Vlaams genoeg. Dan denk ik: jongens, waarom zo benauwd? Dit is toch het Nederlands taalgebied!” Collega-dichter Dirk van Bastelaere deed er afgelopen jaar nog een schepje bovenop met zijn bloemlezing Hotel New Flandres. Hij spreekt daarin over Nederland en Vlaanderen als twee losse literaire systemen die ver uit elkaar liggen. Grijnzend: “Oh ja, zei hij niet dat literair Nederland even ver van Vlaanderen verwijderd is als India? Dat is erg beperkt gedacht… Sowieso denk ik vaak: wat maken ze zich allemaal druk in poëzieland. Dan moet het weer zus, dan weer zo. Hoe marginaler de kunstuiting, hoe harder men gaat roepen lijkt het wel.” Zachtjes voegt ze toe: “Laat iedereen toch schrijven zoals ‘ie gebekt is.” Dan, bijna onhoorbaar: “Heel benauwd allemaal.”
Eind 2007 werd Joke van Leeuwen gebeld door Antwerpen Boekenstad. Of ze stadsdichter wilde worden. Dat leek haar wel een “spannende job.” “Ja, hier wijzen ze gewoon iemand aan. Heel slim.” Ze doelt op het circus rond de verkiezingen van de Nederlandse Dichter des Vaderlands, waarvoor ze ook in de race zat. “Dan belden er tv-programma’s: of ik ‘s middags een gedicht kon maken en dat ’s avonds ‘even’ kon komen voordragen. Alsof ze wilden testen hoe snel ik een gedicht kan maken. Sorry, maar in dat soort examens heb ik geen zin.”
Liever houdt ze zich bij datgene waar het echt om draait, goede poëzie en mooie verhalen die uit urgentie ontstaan. Ze legt een link met de opening van de Kinderboekenweek. “In Vlaanderen gaat dat evenement nog daadwerkelijk over boeken, maar in Nederland…” Vol afgrijzen: “Daar is het een vreselijk spektakel waar nauwelijks een boek te bekennen is. En dat lawaai… die kinderen worden helemaal opgefokt.” Ze heeft haar voorkeur voor het Vlaamse al een paar keer laten doorschemeren. “Hier heeft men meer gevoel voor het lyrische en het absurde, maar ook de omgangsvormen zijn warmer. Nederland daarentegen is verhard en vervlakt.” Het onderscheid tussen Nederland en Vlaanderen kan dus toch niet worden uitgevlakt… Licht geïrriteerd: “Natuurlijk zijn er verschillen. Dat heeft veel te maken met de geschiedenis. Jarenlang voelde Nederland zich superieur, maar dat is veranderd. Vlaanderen is sinds de jaren zestig tot bloei gekomen. Er heeft zich hier een erg interessant cultureel klimaat ontwikkeld.”
Het stadsdichterschap zit er bijna op voor Van Leeuwen. Twee jaar lang was Antwerpen haar podium en her en der prijkten ‘Joke van Leeuwens’ op muren, tunnels en gevels, zoals achter het Centraal Station waar een handgeschreven gedicht met tekeningetjes te zien is: “Mijn handschrift en die krabbeltjes erbij tonen iets menselijks in zo’n strakke omgeving. Dat vind ik mooi.” Ze nam de stad en haar bewoners als uitgangspunt, wilde zien wat er gaande was. “Je gaat tenslotte niet ins Blaue hinein stadsgedichten zitten maken”. En dus liep ze een tijdje mee in een achterstandswijk “in zo’n flat waar heel de wereld woont”, bemoeide ze zich met het referendum over de Lange Wapper, de megabrug die Antwerpen van het fileprobleem moest verlossen, en maakte ze een gedicht bij het overlijden van Wannes van de Velde, de Antwerpse dichter/zanger. De ene keer lukte een gedicht beter dan de andere. “Je moet overal wóórden voor vinden en dan ook nog vaak snel.”
Over een maandje zit haar stadsdichterlijke taak erop. “Een succes?” Nadenkend staart ze voor zich uit. “Hm.. dat vind ik zo’n glad woord.” Ik geloof wel dat het voor mezelf een goede periode is geweest. En ach, wat men er dan van vindt, doet er niet zo veel meer toe. De een zal het geslaagd vinden en een ander zal zeggen: nou, ik heb er weinig van gemerkt of: wie is dat eigenlijk, Joke van Leeuwen?” Bevestiging van buitenaf heeft ze niet meer zo nodig. Nee, ze weet zelf wel wanneer haar werk goed is en dat niet iedereen haar kent… och ja. “Je blijft gewoon doorgaan. Als je de hele tijd amechtig gaat zitten nadenken of men nog wel weet wie je bent, lijkt me ook een beetje ongezond.” Dan, op een duidelijke afsluitende toon: “ Maar allez, je werk is toch je winkeltje.”

Na dit interview werd bekend dat AKO-literatuurprijs 2009 naar Erwin Mortier ging. Van Leeuwen: “Met Godenslaap is hij over de rand gegaan. Te veel woorden. Bosnische schrijvers met wie ik kennismaakte, bezigden na hun oorlog de meest eenvoudige taal. Alsof ze ieder woord opnieuw moesten uitvinden. Dat ben ik nooit vergeten.”