Maurice Mentjens
Nederlandse ontwerpers vinden vooral Nederlandse ontwerpers tof, zegt ontwerper Maurice Mentjens, die zijn werk als on-Nederlands omschrijft.
“Het regionale lijkt me geen trend, dat is toch echt aan het verdwijnen.”
Het moet altijd couture zijn
“Kijk”, zegt Maurice Mentjens, “dit is wat we hier de afkickruimte noemen.” We lopen de voormalige bakkerij van zijn vader binnen waar de geuren van vers gebakken brood ons tegemoet komt. Een keer per week stookt pa Mentjens – om af te kicken – de oven op om broden en vlaaien te bakken. Laat het nou net vandaag zijn. Na de pensionering van senior heeft junior de bakkerij een tijdje gebruikt als werkplaats, in de tijd dat hij zijn ontwerpen nog zelf uitvoerde. Maar dat was niet vol te houden, met die houtbewerkingmachines en de arbowetgeving.
Net als zijn vader zit ook Maurice Mentjens af en toe nog in de werkplaats. Niet om af te kicken, maar om een maquette te maken. Vandaag staat er een schaalmodel in mdf van een Amsterdams herenhuis. Mentjens: “Het pand zou worden heringericht als architectenbureau. Een toffe opdracht, maar gecanceld. De crisis, hé…”
Of hij er veel last van heeft, van de crisis? Mentjens: “Als je ziet hoe de recessie heeft huisgehouden onder architectenbureaus, mag ik niet klagen. Zolang ik bezig ben is dit eerste opdracht die niet doorgaat.”
Afgelopen jaar rondde hij projecten af in Amsterdam (filmbedrijf Post Panic), Arnhem (kledingzaak Ami-e-toi), Haarlem (restaurant van het Frans Halsmuseum) en Maastricht (bestuurskamer kasteel Vaeshartelt). Tegelijkertijd naderen de deadlines voor de entree annex bezoekerscentrum in de Roermondse bibliotheek en expositie over zijn werk in het Maastrichtse Centre Céramique. Hij deed het vaker, exposities inrichten, “maar voor jezelf iets ontwerpen valt niet mee.”
Maurice Mentjens (Sittard,1964) groeide op in het landelijke Holtum, niet ver van de Grensmaas, de natuurlijke grens tussen Nederlands en Belgisch Limburg. Hij is vaak onderweg, kent vakgenoten over de hele wereld, maar is tegelijkertijd erg honkvast. In de voormalige bakkerij van zijn vader richtte hij in de jaren negentig zijn eerste werkplaats in. Want inmiddels hebben zijn vier medewerkers de voormalige slaapkamers van het ouderlijk huis in bezit genomen als werkruimte. Letterlijk boven de keuken van Ma Mentjens. “Misschien dat ik ooit verhuis naar Maastricht”, zegt hij. Dan, met een brede grijns: “Maar waarschijnlijk is het niet. Hier is het een stuk goedkoper.”
Beschouw je het grensgebied als je natuurlijke omgeving?
“Ik ben altijd veel in België uitgegaan. En voor exposities rijd ik eerder naar Hasselt, Gent, Brussel en Antwerpen dan naar de Randstad. De grens is voor mij geen thema. Maar als ik naar mijn klanten kijk, is het een ander verhaal. Dan bestaat die grens wel degelijk. Mijn opdrachtgevers zitten in Nederland, vooral in de Randstad. Niet in België.”
Pratend over overeenkomsten in mentaliteit bij Vlamingen en Limburgers valt het onvermijdelijke B-woord. Bourgondisch. Een containerbegrip van bijna mythische proporties, ver af geraakt van de werkelijkheid, vindt Mentjens. De spreekwoordelijke Bourgondische vrijgevigheid en gastvrijheid in het Limburgse land, met goed eten en drinken en smaakvolle kleding, ach, das war einmal. “Dertig jaar geleden ging ik met zo’n tienertoer-treinkaart naar de Randstad. Eten, kleding, auto’s, het was er allemaal minder dan hier. Maar die tijden zijn voorbij. Laten we stoppen met de geroep over hoe Bourgondisch we hier zijn, we maken ons er onsterfelijk belachelijk mee. In de Randstad zijn ze veel guller. Door de nieuwe rijken en de snelle vogels, die zijn meer dan hier bereid hun geld uit te geven. Aan eten en kleding, maar ook aan architectuur en interieur.”
Zitten daar ook je opdrachtgevers?
“Zakelijk wel. Met particulieren werk ik liever niet. Collega’s als Marcel Wanders en Concrete trouwens ook niet. Je raakt verzeild in ellenlange trajecten, en uiteindelijk zijn het de ideeën van de opdrachtgever die overblijven.”
Het zal te maken hebben met Mentjens’ eigenzinnigheid en zijn opleiding als autonoom ontwerper, maar particulieren zijn hem ook te trendgevoelig. “Trends probeer ik zo veel mogelijk te vermijden, dat is iets voor stylisten en decorateurs. Mooie materialen en kleuren zijn niet zo mijn ding.” Neem de retro-trend in de auto-industrie. Het alsmaar teruggrijpen op oude succesmodellen is niks voor hem. Hij maakt de vergelijking met de 19e eeuwse neogotiek, ook zo’n romantisering van het verleden. Hoewel hij voor het nationale boegbeeld van die stijl, architect Pierre Cuypers, inmiddels wel respect heeft. “Op bepaalde terreinen was Cuypers ook een voorloper. Ik las laatst ergens dat hij de laatste middeleeuwer was, en tegelijkertijd de eerste projectontwikkelaar.”
Terugkijken, vooruitblikken, Mentjens wil met zijn ontwerpen vooral verhalen vertellen. Zoals in de DSM-bestuurskamer in Heerlen, waar hij zich liet inspireren door het heden en verleden van de chemische industrie, maar ook door de innovatieve middeleeuwse schilder Jan van Eyck. Hij won er in 2007 de Nederlandse Designprijs mee. Het was de derde op rij, de jaren ervoor werd hij onderscheiden met tassenwinkel Stash en restaurant Witloof. “Het liefst doe ik winkels. Daar kan ik met een eigen concept aan de slag gaan. De inrichting van de modezaak van Kiki Niesten in 2007 was een te gekke opdracht. Restaurants zijn ook oké, maar daar zit je altijd vast aan tafels, stoelen, lampjes: een bepaald idee van gezelligheid. Dan kom je toch vaak uit bij hoe de eigenaar daar tegenaan kijkt.”
Wat is een typisch Maurice Mentjens-ontwerp?
“Mijn ontwerpen zijn altijd opdrachtgebonden. Ik houd van strak, maar probeer door materiaalgebruik en licht te voorkomen dat het koud en kil wordt. Noem het neo-modernistisch, met postmoderne invloeden. In winkels als Stash en Kymyka kun je zien wat ik bedoel. Ik probeer daar een eigen wereld te creëren – zoals een kunstenaar dat doet met een installatie. Ik maak een ontwerp nooit zuiver om de vorm, het heeft altijd te maken met de omgeving. In een winkel zijn dat de producten, of het nu smart drugs zijn of blitse jurkjes. Bij een ontwerp als dat voor DSM is het de stad en zijn omgeving.
Mijn concepten zijn niet gebaseerd op pure functionaliteit. Er ligt altijd een verhaal aan ten grondslag. Voor het ontwerp van het restaurant bij het Frans Hals Museum ben ik regelmatig naar Haarlem gereisd. Om te praten met mensen, de schilderijen van Hals te bekijken, over diens werk te lezen.”
Voordat een van zijn assistenten een 3D-rendering (een digitale animatie die de kijker door het interieur leidt) maakt, werkt Mentjens zijn concepten uit in schetsen. Daarmee gaat hij naar de klant. Elke keer is het anders. “Voor de winkel van Kiki Niesten kreeg ik op vrijdag de opdracht, en had ik op zondag twaalf tekeningen klaar. Het Frans Halsmuseum was van een andere orde. De ruimtes die ik aantrof waren om te huilen zo lelijk. In zo’n restaurant ben je gebonden aan allerlei beperkingen, een winkel ontwerpen is veel conceptueler.” In het eindresultaat komen ze weer bijeen. “Ik wil maatwerk leveren, maar geen maatpak. Het moet couture zijn, net als bij een jurk.”
Je bent opgeleid als productontwerper. Hoe ben je bij het interieurontwerp uitgekomen?
“Dat was in 1995, toen ik werd gevraagd om een smartshop van Sirius te ontwerpen. Het was love on first sight. In twee jaar heb ik toen vier Sirius-winkels ontworpen. Daarna kwam kledingzaak Bizzare in Maastricht. In die jaren heb ik niet alleen ontworpen, maar ook uitgevoerd. Veel geëxperimenteerd, en veel geleerd over techniek en materiaalgebruik. Nu we met grotere opdrachtgevers werken, worden bij de uitvoering interieurbouwers ingeschakeld. En daar zitten supergoeie vaklieden.”
Door de crisis zou er een ontwikkeling zijn naar low tech en local. Oude kachels, potjes gekneed uit lokale klei.
“Low tech, regionalisme, het is natuurlijk niet nieuw allemaal. Michele de Lucchi was er al twintig jaar geleden mee bezig, en Droog Design op hun manier ook.
Op de academie heb ik uiteraard regionale invloeden opgedaan, maar ik beschouw mijn werk niet als regionaal. Wel als on-Nederlands. Mijn helden zijn Sottsass, Arad, Newson, Kuramata, Gehry en Ando. Met Dutch Design heb ik me nooit beziggehouden, beeldende kunst vind ik veel interessanter dan design. Er zit meer kwaliteit en diversiteit, en de sector is niet zo vercommercialiseerd. Net als in de architectuur vinden in de vormgeving Nederlanders vooral Nederlanders tof. In het buitenland is zoveel te zien, men is er niet in geïnteresseerd.
Dutch Design wordt in Nederland overschat. Er zijn heel goeie dingen ontworpen zoals de Knotted Chair van Marcel Wanders en de bijeengebonden ladenkasten van Tejo Remy. Het zijn iconen van Dutch Design, meer zijn er maar enkele tientallen van verkocht.”
Het door jou ontworpen restaurant Witloof mogen we toch beschouwen als een regionaal concept.
“ Witloof is een typisch Vlaams concept, met regionale kenmerken. Maar het regionale lijkt me geen trend, dat is toch echt aan het verdwijnen. Jongeren zien er tegenwoordig overal hetzelfde uit, luisteren naar dezelfde muziek. De harmonie, de processie, dat is toch echt passé. Door het duurzaamheiddebat gaan we wel de kwaliteiten in de eigen omgeving beter waarderen. We hoeven geen jacarandahout uit Brazilië, we hebben immers ons eigen… (lachend) …inderdaad, bronsgroen eikenhout. Langzaam komen we tot bezinning. Ook in de keuken gaan we meer locale producten gebruiken. Een ondernemer die niet duurzaam produceert, wordt over een jaar of vijf bekeken zoals vijftig jaar geleden een SS’er.”
Hoe ziet je eigen interieur er uit?
“Hoe bedoel je? Ik woon nergens, ik werk. En tussendoor zit ik bij mijn vriendin in Maastricht. Hier, in mijn kantoor, is de tafel van mezelf, en de kast. De rest is van andere ontwerpers. En de vloerbedekking is uitgekozen door mijn moeder.”
Maurice Mentjens, Objects and Spaces. Van 20/12/ 09 t/m 13/ 2/10 in Centre Céramique, Maastricht.
“Trends probeer ik zo veel mogelijk te vermijden, dat is iets voor stylisten en decorateurs.” Foto Perry Schrijvers