De in Antwerpen wonende Italiaanse koopman Lodovico Guicciardini werd bekend zijn zijn Descrittione di tutti i Paesi Bassi (1567), een zedenschets van de toenmalige Nederlanden en hun bewoners. MOHAMED OUAAMARI kruipt in zijn huid en laat hem met verbazing kijken naar het hier en nu. ‘Het volk is egoïstischer geworden, niemand kijkt elkander nog in de ogen.’
Gij moet Mohamed zijn. Ik ben Lodovico, aangenaam. Lodovico Guicciardini. Laat mij u de hand schudden en u iets te drinken aanbieden. Ober! Bedankt om naar hier te komen, het verbaast mij dat gij hebt toegezegd om mij te ontmoeten. Het is dan ook een bizarre historie. Ongehoord!
Daar is de ober, wat moet gij drinken? Bier? Wijn? Koffie? Thee? Ober! Koffie voor meneer. Voor mij niets meer, ik heb genoeg gedronken. In niets teveel is mijn lijfspreuk.
Nogmaals dank om naar deze kroeg te komen. Ik kom hier vaak. De kroeg is één van de weinige plekken waar ik niet het gevoel krijg ergens als een vreemd wezen te verkeren. De hele wereld is onherkenbaar veranderd, maar het eenvoudige principe achter een kroeg is onveranderd gebleven. Een waard, een vat, glazen flessen Italiaanse en Franse wijnen, houten tafels en stoelen, zatte vrouwen en mannen van alle standen. Oudewijvenpraat en diepzinnige gedachten aan de toog. In de kroeg is de geschiedenis blijven stilstaan, terwijl daarbuiten niets hetzelfde is gebleven.
‘In de kroeg is de geschiedenis blijven stilstaan, terwijl daarbuiten niets hetzelfde is gebleven’
Wat ik van u wil? Dat gij luistert naar mijn verhaal. Een geschiedenis die begon toen ik voet zette op Antwerpse grond. Ja echt, ik ben 500 jaar oud! Gij zegt dat ge mij gelooft, maar ik geloof u niet. Gij kijkt met een blik net zoals men kijkt naar een dronkaard die een stuk in zijn kloten heeft gezopen. Maar ik zie ook dat gij nieuwsgierig zijt, dat is een goede start voor dit gesprek. En gevaarlijk! Want wie te nieuwsgierig is, dreigt zich te verslikken in het vergif dat kennis kan zijn. Ik heb van nieuwsgierigheid mijn levenswerk gemaakt. Maar mijn nieuwsgierigheid heeft geleid tot wat ik vandaag ben. Een vreemdeling in een tijd die de mijne niet is.
Luister goed! Ik was in mijn tijd een gewaardeerde schrijver. Een gerespecteerd man! Ik kwam naar Antwerpen als koopman in het familiebedrijf, maar ik verknoeide elke onderneming precies alsof den duvel zich er persoonlijk mee bemoeide. Maar schrijven dat kon ik. Ik reisde jaren door de Nederlanden en liet mij leiden door mijn brandende nieuwsgierigheid. Ik stak al mijn tijd en middelen in mijn Descrittione. Naar mijn bescheiden mening een meesterwerk, maar rijk ben ik er nooit van geworden. Ik denk dat ik toch nog een glas bier neem. Ober!
Het was mijn vriend en drukker Willem Silvius die mij introduceerde bij een mysterieuze magiër. Hij zocht iemand die gek genoeg was om tegen royale betaling een levenselixer uit te testen. Een vies, bitter drankje met een geelgroene schijn dat al mijn kwalen zou genezen en sterker, mij de eeuwige jeugd zou schenken. Ik geloofde er de ballen van, maar ik had het geld echt nodig en was nieuwsgierig of er toch iets van waar kon zijn. Weken gingen voorbij zonder enig effect, mijn dagen waren geteld. Ik werd begraven in de OLV Kathedraal.
Op een dag stortte bij werkzaamheden een deel van de kathedraal in waardoor mijn graf zich opende. Ik werd blootgesteld aan de koude Scheldelucht die achtereenvolgens mijn neus, lippen, mond, keel en longen prikkelde en mijn lichaam wakker schudde alsof een bliksemschicht mij vol raakte in een open veld. Daar stond ik dan. Naakt en herboren. In hetzelfde lichaam als toen ik naar Antwerpen kwam in 1541. Helemaal alleen in een nieuwe wereld zonder familie of vrienden.
* * * * *
Gij wilt zeker weten wat er gebeurde na mijn wedergeboorte. Wel, net zoals ik gestorven ben, ontwaakte ik uit mijn dood. Arm en zonder dak boven mijn hoofd. Ik stond voor de ingang van de kathedraal. Ik herkende de stad niet meer! Niet in uitzicht, niet in geur. Geen geur van mest, nat graan. Geen walmen van vuil en stilstaand water. Er hangt een duffe karakterloze geur over de stad die zwaar aanvoelt. Twee zaken vielen me op. De kathedraal ziet er nog steeds kreupel uit met maar één toren. Was het geld weer op? Ik dacht: Wij zijn toch geen gierige pinnen zoals die vervloekte calvinisten en lutheranen? Zo’n half afgewerkte kathedraal is een bespottelijk zicht en een belediging aan God onze Vader verdomme. Sorry ik wind mij op, maar het is toch waar?
‘Zo’n half afgewerkte kathedraal is een bespottelijk zicht en een belediging aan God onze Vader verdomme’
Ik ging u zeggen wat mij nog opviel. Kent gij het beeldwerk van het kind en de hond voor de poort van de kathedraal? Hoe zegt ge? Nello & Patrasche? Ik vond het een ontroerend werk. Het kind dat vredig ligt te slapen onder een deken van zware straatstenen. Met zijn hoofd in de vacht van een hond die net zo onbewogen aan het rusten is in de koude buitenlucht. Ik werd tot tranen bewogen, ook al kende ik het droeve verhaal niet.
Wat ik deed na mijn ontwaking? Ik begon te dwalen door de straten. Ik gaf mijn ogen de kost, er was te veel om waar te nemen. Een compleet nieuwe wereld! Alle straten zijn verhard met vlakke kasseien. En auto’s, heel veel auto’s die in lange rijen op straat rusten tot hun eigenaar hen weer komt halen. Want zo zag ik die dingen voor het eerst, als koetsen voortgetrokken door onzichtbare paarden. Ongezien, mijn beste. Net als elektriciteit. Lantaarns met uitdoofbare lichten die ‘s nachts een warme oranje gloed over de stad werpen. Geen hoek of steeg in de uitgebreide stad die nog in duisternis waadt.
Plots hoorde ik iemand mij roepen. Het was een man met een onverzorgd uiterlijk die vooruit sjokte. Hij had een lange en volle rosse baard en rook naar bedorven bier. Met zijn linkerhand trok hij een karretje achter zich aan met al zijn bezittingen. Een hond liep kwispelend achter hem aan. ‘Alles goed makker?’, vroeg hij mij. Ik begreep het Nederlands dat hij sprak, het klonk enkel iets anders dan vroeger. Hij grabbelde in zijn kar en haalde er wat kleren uit die hij mij toe stopte. Zijn hond blafte speels alsof hij zijn baasje aanmoedigde.
Ik trok zijn kleren aan die te groot waren en ging dan met mijn rug tegen een muur zitten. De man bood mij van dat goedkoop bier aan in zo’n klein metalen vat dat in de hand past. Ik weigerde. Ik wilde helder van geest blijven. In mijn tijd dronken ze in de Lage Landen overdadig veel bier. Dat is duidelijk niet veranderd. Sterker nog, vandaag zijn de Lage Landen de grootste uitvoerders van bier! Tot in het verre Oosten worden er elke dag miljoenen liters Belgisch en Hollands bier door dorstige kelen gejaagd.
* * * * *
De eerste dagen van mijn leven in deze nieuwe tijd bracht ik door op straat als een zwerver. De Antwerpenaar keek niet naar mij om. Als het kon, wandelden ze los door mij heen, terwijl ze op hun telefoon zaten te tokkelen. Ik heb er tegenwoordig zelf een, maar kan er nog steeds niet mee werken. En wil ik dat wel? Ik zie dat mensen verknocht zijn geraakt aan die kleine lichtbakken. Ik zie koppels in de kroeg stilzwijgend naast elkaar zonder een woord uit te wisselen. Ge zou niet liever willen dan die kleine machines in een vlaag van razernij tegen de grond te smijten en ze tot een gesprek met de ander te dwingen! Het volk is egoïstischer geworden, niemand kijkt elkander nog in de ogen.

Stadsgezicht op Antwerpen anno nu vanuit Museum aan de Stroom.
Het leven op straat is merkwaardig. Het is een gevaarlijke wereld vol miserie. Ik ontmoette in die dagen een landloper die zijn halve leven op straat leefde en daar merkwaardig genoeg met heel veel genoegen zelf voor koos. Een vrije ziel die door de straten van Antwerpen zwierf en van de straatstenen zijn meubilair maakte. Hij vertelde mij hoe een relatiebreuk, geldproblemen en de bijhorende administratieve ketens hem de straat op dreven. Waar brieven vol slecht nieuws hem niet bereikten. Hij zei: ‘Het stadsbestuur probeert mij te helpen, maar ze begrijpen maar niet dat de grootste hulp die ik kan krijgen, is dat ik met rust gelaten word. Er wordt gezegd dat we in een vrij land leven, maar ze doen niets anders dan mij weer binnen vier muren te jagen waar problemen mij vinden.’
Het was geen schoon zicht, het leven als een clochard, neem dat van mij aan. Maar leven op straat heeft mij kennis doen maken met het nieuwe Antwerpen. De stationswijk is vandaag wat vroeger de haven was. Wat een drukte! Wat een bedrijvigheid! En wat is reizen zo eenvoudig geworden. Mensen van alle kleuren en gezindten komen en gaan met treinen die heel Europa doorkruisen. Een reis naar Firenze duurt slechts dertien uur! En met het vliegtuig nog geen twee uur! Een wonder! Ik weet nog steeds niet hoe de mens erin slaagde die grote gevaarten de lucht in te krijgen. De eeuwenoude droom om te vliegen als mens is waargemaakt, maar niemand kijkt ervan op. Vreemd! Dit is een tijd waar iedereen de wonderen van techniek vanzelfsprekend neemt terwijl ik nog steeds twijfel of dit geen koortsdroom is en ik straks weer ontwaak in de zestiende eeuw. Nee, de technologie gaat zo snel, dat mensen vergeten verwonderd te zijn. Er is gewoon geen tijd voor. Het leven raast voorbij, het volk loopt er achteraan zonder om te kijken.
Ik ging regelmatig naar een tehuis voor daklozen dat niet gaf om welke documenten ge wel of niet hebt. Daar kon ik baden en scheren. Enkele nachten rusten in een bed met zachte kussens en donzen dekens. ’s Avonds een warme maaltijd die mijn hongerige maag vult. Er zijn nog mensen met een goed hart die zorgen voor anderen. Toch denk ik dat er nooit een tijd heeft bestaan, waar mensen zoveel met zichzelf bezig zijn geweest.
* * * * *
Zijt gij een moslim? Leest gij de Alcoran? Ik kende volk dat naar Afrika trok om zich onder te dompelen in de Arabische taal zodat ze beter wisten wat er in dat boek van jullie stond en om tegen te argumenteren met het hoge woord van Jezus. Vandaag moet ik met pijn in mijn hart vaststellen hoe het ware woord van God amper gepredikt wordt en het volk zijn rug heeft gekeerd naar God de Vader. In Antwerpen wordt elke heilige aanbeden en aangeroepen behalve diegene die waakt over en zorgt voor deze stad.
In mijn Antwerpen had je ketters die hun eigen opvattingen hadden over God, maar zolang dit in stilte gebeurde, had je niets te vrezen. Zolang dat volk maar niet overdreef met hun optochten en processies, werd hun geloof oogluikend getolereerd. In de velden van Borgerhout en Wilrijk, ver voorbij de stadsmuren, gingen tienduizenden luisteren naar de hagenpreken die het volk ophitsten tegen de kerk en zijn dienaars. Dwalende predikers met hun sissende slangentongen misleidden vele argeloze Antwerpenaren. Hun radicalisering en extremisme dreef dat volk tot waanzin en blinde razernij en goddeloze ontering van onze geliefde kathedraal. Het was het begin van het einde van de vrede in mijn Antwerpen.
Vandaag heerst er vrede in de stad, ondanks de aanwezigheid van vele godsdiensten. Ik hoorde dat de laatste keer dat deze stad getroffen werd door oorlog, het vooral de Joden waren die het moesten ontgelden. Een hele gemeenschap werd in het station op treinen gezet richting het oosten, waar ze vernietigd werd alsof het ging om een kudde dieren die getroffen zijn door de pest. Ook in onze tijd werden Joden vervolgd, al konden zij zich bekeren tot het Christendom en dan werd hun leven gespaard. Ze werden conversos genoemd. Zo had je er enkelen die vanuit de Iberische landen naar Antwerpen kwamen voor handel. Ik heb weet van enkelen die hun joodse religie nooit hebben opgegeven en die in het geheim beleefden.

De Spaanse Furie woedt op de Grote Markt van Antwerpen, begin november 1576.
Toen ik door de straten van Antwerpen zwierf, merkte ik hoe Joden hun religie nu in alle openheid belijden. Zij pronken met hun eigen synagogen. Zij hebben een kenmerkende zedige klederdracht bestaande uit zwarte mantels en cirkelvormige pelshoeden die doen denken aan een vogelnest. Ze hebben eigen winkels met Hebreeuwse opschriften waar ze uitsluitend joodse waren verhandelen. En hun kinderen fietsen vrolijk en zonder angst voor enig gevaar door de straten.
En ook jullie moslims hebben hele wijken buiten de vroegere stadsmuur waar onleesbare Arabische geschriften de ramen versieren. Op vrijdag stromen de moskeeën, op het eerste gezicht woonhuizen zonder pracht en praal, vol met gelovigen van alle afkomsten. En de lange autostoeten bij jullie huwelijksfeesten lijken soms op een bezetting van de stad!
En de kerken? Die staan leeg en hier en daar worden ze gesloten. En in degene waar nog gebeden wordt tot God de vader, komen nog enkelingen. Grijsaards die met moeite een stap vooruit gezet krijgen. En soms wat volk uit Afrika, Polen of gevluchte minderheden uit Arabië.
Ach, zolang we elkaars kop niet inslaan is het goed zeker?
Komt een Italiaan naar de Nederlanden. Van 3.12 t/m 6/3 in Museum Plantin-Moretus in Antwerpen. Op de tentoonstelling is ook de rest van de tekst van Mohamed Ouaamari te lezen. museumplantinmoretus.be