Nooit was Jan Dibbets op het idee gekomen om glas-in-loodramen te ontwerpen. Totdat hij door de Franse cultuurminister Jack Lang gevraagd werd voor de kathedraal van Blois. Hij kreeg de smaak te pakken en voorzag de kerken van Wijlre en Ransdaal van nieuwe ramen, met opvallend weinig kleur. “Het blijft heel minimaal, en dat is de bedoeling.”
De pastoor zingt weer met plezier uit zijn brevier
“Ik kon toen niet achterblijven en heb enkele flessen Els en Bokma op het altaar van Sint Jozef gezet.”
“De beste plek is op het priesterkoor, op de middelste stoel. Ik ben benieuwd of u de symboliek ontdekt.” Met een raadselachtige glimlach trekt pastoor Frans Crutzen uit Ransdaal zich terug uit zijn parochiekerk. Het licht dat daar binnenvalt wordt sinds kort gefilterd door de glas-in-loodramen van Jan Dibbets. Naar de stellige overtuiging van de pastoor is dat het best gelukt op het priesterkoor, de plek waar hij zijn missen opdraagt.
Symboliek? Bij Dibbets, de minimalist die met zijn kunstige perspectiefcorrecties de platheid van schilderkunst en fotografie ter discussie stelt? Het antwoord (“Jazeker!”) komt van de kunstenaar zelf. Hij exposeert al jaren niet meer in Nederland, en van interviews houdt hij ook al niet. Het buitenland is hem liever dan Nederland, “waar je alleen kunt leven als je je mond houdt.” Toch reist hij graag af naar het Zuid-Limburgse heuvelland, waar zijn goede vriend Frans Crutzen hem trakteert op koffie en vlaai.
Nou en of lopen zijn ramen in de Ransdaalse kerk over van symboliek, zegt Dibbets wanneer we na de vlaai door de kerk lopen. Neem nou kleurgebruik en compositie van de ramen boven het priesterkoor. Geel is de kleur van God, paars weerspiegelt het lijden, rood is de kleur van de liefde. Horizontale en verticale vlakken verwijzen naar de band tussen de gelovigen en God, en de gelovigen onderling. Dibbets is niet gelovig. “Ik ben katholiek opgevoed, maar geloof niet dat je het daarvan moet hebben. Maar bij een gebrek aan beschaving kan het geloof wel wat betekenen.”
Het kunstenaarschap van Jan Dibbets (Weert, 1941) kreeg een onverwachte wending toen hij eind jaren tachtig van de vorige eeuw door Jack Lang, de toenmalige Franse minister van cultuur, werd gevraagd glas-in-loodramen te ontwerpen voor de kathedraal van Blois. De bisschoppelijke ballotage – het zonder haperen bidden van het Onze Vader – doorstond hij probleemloos, waarna hij van 1990 tot 2000 aan het project werkte. Zijn aanvankelijke twijfels had hij overwonnen door een jaar lang Franse kerken te bezoeken en zich te verdiepen in de vroeg-christelijke symboliek.
In de jaren dat hij aan de ramen voor Blois werkte, kwam Dibbets in contact met pastoor Frans Crutzen, toen nog werkzaam in Wijlre. De pastoor wilde het parochiekerkje opknappen, onder meer door de bestaande glas-in-loodramen te vervangen. Hij was onder de indruk van de ontwerpen die Dibbets voor Blois had gemaakt, het licht van zijn ramen zou maar al te goed passen in het donkere kerkje van Wijlre. Ondanks tegenwerking van diverse kanten, zoals het bisdom, kreeg Crutzen het voor elkaar. De kerk werd opgeknapt, en Dibbets zorgde voor het glas-in-lood. Drie jaar lang stonden de betonmolens in de kerk, maar het was het meer dan waard, zegt Crutzen. “Door de nieuwe ramen was het licht bij elk weertype anders. Het was een grandioze sacrale ruimte geworden, ik zong weer met plezier mijn brevier.”
Maar veel parochianen voelden zich verblind door de helderheid van de nieuwe ramen. Dibbets: “Gekankerd dat ze hebben! Mijn God, wat is dat een vervelend stel mensen daar. Stank voor dank kregen we.” Behalve van de plaatselijke ‘kasteelheer’ en kunstverzamelaar Jo Eyck, die Crutzen op het spoor van Dibbets had gezet.
Eind van het liedje was dat de pastoor werd weggepromoveerd; de ontwerpen voor de ramen van het priesterkoor zijn nooit uitgevoerd. Dibbets: “Daar zitten nog steeds de oude ramen. Ze zijn spuuglelijk en laten geen licht door.” Pastoor Crutzen werd door de bisschop overgeplaatst naar het nietige Ransdaal. Hij wil niet veel kwijt over die pijnlijke periode, ook omdat de gedwongen verhuizing goed uitpakte. “Wat een oord van verbanning had moeten zijn, werd een oase van rust en hartelijkheid.” In Ransdaal kon Crutzen zich uitleven in zijn oorspronkelijke vak van archivaris (“je eerste liefde vergeet je niet”) en tegelijkertijd verder gaan waar hij in Wijlre mee had moeten stoppen: het opknappen van de parochiekerk. Het kostte niet veel moeite ook hier Dibbets aan zijn zijde te krijgen. “We maken hier af wat in Wijlre nooit is voltooid”, zegt Dibbets.
De Theresiakerk in Ransdaal stamt uit 1933 en is een ontwerp van architect Frits Peutz. Het is een zogenaamde ‘schuurkerk’, met een opvallend groot zadeldak op een houten constructie. De bouw kostte 90.000 gulden (41.000 euro), niet op te brengen voor een parochie van 800 zielen. Maar gemeenschapszin en zelfwerkzaamheid zijn goed ontwikkeld in Ransdaal. De kerk werd opgetrokken met door de parochianen zelf gehouwen Crauberger Steen. De kerktoren werd, tot woede van Peutz, met vier meter ingekort. Uiteindelijk is de kerk betaald uit leningen en giften.
Na zijn aantreden in Ransdaal nam Crutzen de restauratie van het kerkdak ter hand met als belangrijk onderdeel het weghalen van de witte tempexplaten, waardoor de houten kerkzoldering weer zichtbaar werd. De klus werd geklaard door de parochianen. Crutzen: “Op een dag kwamen ze met een enorme ketel soep de kerk binnen. Ik vond dat ik niet kon achterblijven en heb toen enkele flessen Els en Bokma op het altaar van Sint Jozef gezet. Voor een keer moet dat kunnen. Jozef was per slot van rekening ook een handwerksman.”
Door de ingrepen aan het dak en het glas-in-lood heeft de Theresiakerk een ander aanzien gekregen. De helderheid van nieuwe ramen doen recht aan de soberheid van Peutz’ architectuur. Dibbets: ”Het is als bijou dat aan het geheel wordt toegevoegd.” Net als in Blois en Wijlre werkt Dibbets vanuit een grid van ruitjes waar gekleurde blokjes en rechthoeken in oplichten. Behalve de rozet in de toren zijn de afbeeldingen abstract en geometrisch. Maar daarmee niet betekenisloos. De in trio’s gegroepeerde ramen in de noord- en de zuidgevel vergelijkt hij met een fuga, een meerstemmig stuk waarin het hoofdthema in minimale variaties steeds wordt herhaald. Het glas-in-lood in het middenschip geeft een vergelijkbaar effect omdat de gekleurde blokjes op elk raam een andere plaats innemen. ”De ramen lijken hetzelfde, maar zijn het niet”, zegt Dibbets. Iets wat in technische zin ook geldt voor het uit acht lagen opgebouwde ‘kleurloze’ glas dat hij gebruikte. Op de zuidgevel van de kerk koos hij voor een groenige menging om het warme licht aan die kant wat af te koelen. De ramen in de noordgevel hebben een rode menging die het kille licht aan die zijde opwarmt. Het is een subtiel spel met licht dat met het blote oog bijna niet te vangen is.
De fascinatie voor licht stamt uit zijn jeugd, toen hij met zijn vader naar het Rijksmuseum ging. Eigenlijk om Rembrandt te zien, maar de kleine Dibbets kon zijn ogen niet afhouden van het werk van Pieter Jansz Saenredam, de eerste schilder die kerkinterieurs tot thema verhief. “Net als bij Vermeer gebeurt bij Saenredam iets met het licht. Bij Rembrandt natuurlijk ook, maar daar is het licht gedramatiseerd. Daar heeft het een psychologisch effect, daar val ik niet voor. Bij Vermeer en Saenredam is het licht kaal en hard.” Iets wat de modernist Dibbets veel beter bevalt, getuige zijn beroemde perspectiefcorrecties met foto’s en tekeningen, te zien in musea over de hele wereld, waarin hij ook de manipulatieve kant van het licht behandelt.
Het ruitjesgrid dat hij sinds Blois hanteert, lijkt in vergelijking met het traditionele veelvormige glas-in-lood een beperking. Niet voor Dibbets. “Je kunt zelfs een schaap maken zonder van die structuur af te wijken. Het blijft heel minimaal, en dat is de bedoeling.” Tot schaapjes heeft Dibbets zich in Ransdaal niet laten verleiden. “Het is ‘kill your darlings first’, hier nog meer dan in Blois.” In Wijlre en Ransdaal zijn Dibbets’ ramen allengs minimalistischer geworden, en sensitiever, met steeds minder figuren en kleuren. Het Zuid-Limburgse licht kan volgens hem niet tippen aan het licht in Blois, met de zilveren weerspiegeling van de Loire.
De klus in Ransdaal is nog niet ten einde. In het voorbijgaan, we lopen van de doopkapel naar de uitgang, brengt glazenier Ed Geraerts de kunstenaar een overzicht onder ogen met een inventarisatie. Er moeten nog 25 ramen worden ontworpen. Dibbets: “Hoeveel zeg je? Nóg eens 25?” Hij veinst verontwaardiging, dan plooit zich een brede grijns om zijn mond. “Als ik de spullen in mei maar in huis heb. Want dan vertrek ik naar Italië.”
Dibbets woont afwisselend in Italië en Nederland, sinds ‘Blois’ kan hij niet meer zonder die afwisseling. Zijn vrees voor een terugval na de Franse megaklus werd bewaarheid. “Ik kwam in een zwart gat terecht. Tien jaar ben ik met Blois bezig geweest, ik was bijna vergeten hoe ik kunst moest maken. Schizofreen werd ik ervan. Dat heb ik opgelost door in Italië alleen glas-in-lood te ontwerpen. Van het paard van de kunst spring ik dan op de fiets van het glas-in-lood, en omgekeerd.”
Terug in de pastorie hoort pastoor Crutzen nauwelijks op van de rekensom van de glazenier. De jaarlijkse inkomsten van de parochie bedragen 15.000 euro, afkomstig van collectes. Vraag hem dus niet waar hij het geld vandaan haalt voor al dat glas-in-lood. Maar het lukt elke keer weer. “Kwaliteit betaalt zichzelf”, luidt zijn credo, aangevuld met de oudtestamentische spreuk ’Deus Providebit’: God zal erin voorzien.