Met zijn afscheid van het Martamuseum in het Duitse Herford neemt Jan Hoet ook afscheid van het vak van museumdirecteur. Bewonderd is hij, en verguisd.
De tegenstand was altijd groot: in Gent, in Kassel, in Herford. “Mensen willen zekerheden, ze willen weten wat Jan Hoet bedoelt, maar die zekerheid kan ik niet geven.”
Boksen als metafoor voor kunst
Eigenlijk heeft Jan Hoet altijd moeten opboksen tegen onwil en onbegrip. Tegen de vooroordelen van Gentse politici, tegen de deelstaat Hessen en het stadsbestuur van Kassel tijdens de Documenta, en tegen de ‘meubelboeren’ van Herford die in het door Frank Gehry ontworpen museum een designmuseum wilden inrichten. Dat, zegt hij, “is toch onvoorstelbaar: een stoelenmuseum in Herford?” Pas na een kwart eeuw strijd, ook met de vuisten, ging een paar jaar voor zijn pensionering en afscheid van Gent, eindelijk zijn droom in vervulling: het SMAK, het Gentse Museum voor Actuele Kunst.
Ooit liet Jan Hoet (Leuven, 1936) in een huis-aan-huisblad een betaalde annonce zetten: museumdirecteur zoekt museum. Hij was jarenlang ‘directeur zonder museum’. Al die tijd bivakkeerde hij als een kraker in enkele zalen en achterkamertjes van het Museum voor Schone Kunsten omdat het Gentse stadsbestuur maar geen oplossing kon bedenken.
“Het is altijd een moeizame weg geweest”, zegt Hoet nu over die jaren waarin hij meer belaagd dan geprezen werd. “Hoe lang heeft het niet geduurd vooraleer we eindelijk een gebouw hadden, dat nu al voor de collectie veel te klein en benepen is. Toen ik werk kocht van Panamarenko, die kennelijk nu door politici op handen wordt gedragen, schreven de Vlaamse kranten felle stukken tegen mij. De burgemeester dreigde met mijn ontslag. Na mijn aankoop van Joseph Beuys kreeg ik drie jaar geen aankoopbudget meer. Toen ik in de jaren tachtig Chambres d’amis wilde maken, waar de kunstwerken in privé-woningen zouden worden tentoongesteld, reageerde de burgemeester fel: bent u nu werkelijk helemaal gek geworden? Ik kreeg uiteindelijk, na vijf jaar knokken, een schamele vijf miljoen Belgische frank. Veel te weinig voor zo’n evenement; uiteindelijk heb ik geld geleend bij mijn ouders. Voor elk project moest ik vechten tegen de vooroordelen van de Gentse politici vechten. Daarom ook ging ik in de politiek, werd verkozen als gemeenteraadslid, uiteraard voor een andere partij dan die van mijn tegenstrevers. Toen vroeg de nieuwe burgemeester of ik mijn mandaat zou opnemen? Dan moest ik uiteraard weg uit het museum. Toen zei ik: geef me mijn museum, en ik word geen raadslid en dus ook geen politieke opponent. Ik kreeg mijn zin.”
We hebben elkaar in de afgelopen jaren vele keren gesproken, voor kranten en voor de televisie, we hebben gedebatteerd, we waren het vaak eens, ook wel eens niet, en soms ging hij ook heftiger tekeer. Hoet zou verkommeren in een wereld waarin niemand hem een strobreed in de weg legt. “Rudi Fuchs heeft kunstenaars als vrienden. Dat kan ik niet. Met een vriend maak ik altijd ruzie.”
Ik spreek Jan Hoet voor Zuiderlucht in de bibliotheek van het Gentse museum en later in het Marta in Herford, waar hij zeven jaar directeur is geweest na zijn vertrek uit Gent. Zijn enthousiasme is nog steeds niet uitgeblust, zijn gedrevenheid en geestdrift zijn zoals altijd tomeloos. In zijn jonge jaren is Hoet bokser geweest. Hij heeft een onuitputtelijke wilskracht en een onstuimig temperament. Vroeger, in het museum, sloeg hij elke dag met zijn vuisten op een punchball. Hij heeft echte boksershanden, met stevige knokkels. Toen het Gentse museum zijn deuren opende, stond hij letterlijk in de ring met de tamelijk onbekende Amerikaanse kunstenaar Dennis Bellone, “ook een bokser, maar zeker twee keer zo jong als ik”. Er klonk toen luidruchtige muziek, het bier vloeide rijkelijk, de verzamelde Gentenaars scandeerden ‘voors’ en ‘tegens’. Dat doen ze al jaren: de ene keer Ja Hoet, en dan weer Neen.
De boksring is voor Hoet een metafoor voor de kunsten. Je laat je op sleeptouw nemen, je bent de speelbal van je tegenstander en van het publiek. “Je neemt risico’s, je vecht. Het is ontwijken en toeslaan, net als in de ring. Boksen heeft net als kunst te maken met ruimtegevoel, en ritme. Waarom heeft een boksring de afmetingen die hij heeft? Als hij groter zou zijn, zou je kunnen gaan lopen. Als hij kleiner zou zijn, zou je niet goed meer kunnen vechten. Een vuistkamp heeft een ongelooflijke zuiverheid. Het heeft veel te maken met karakter, met concentratie, met reflexen. Weet je dat Edy de Wilde van het Stedelijk Museum en ook Pontus Hulten, eerste directeur van het Parijse Centre Pompidou, nog hebben gebokst? En ook kunstenaars, zoals de dadaïstische dichter Arthur Cravan, Jörg Immendorff, Armando. Boksen is een performance.” Op de vijfde Kasselse Documenta stond Joseph Beuys tussen de touwen tijdens zijn Boxkampf für direkte Demokratie, “dat was een adembenemende en spectaculaire happening”. Daarom ook zoekt Hoet altijd sparringpartners, “mensen die het met mij oneens zijn.”
Toch is hij milder geworden. Is hij dan minder oprecht? “Soms hang ik de relativiteit en de mildheid als een deken, als een soort beschutting, rond mijn woorden. Maar dat wil niet zeggen dat een mens die ouder wordt dan ook minder oprecht is. Tactisch, ja dat misschien wel.”
Al jarenlang krabbelt Hoet, die ooit schilderde en tekende, notities en tekeningetjes in zijn notitieboekjes. De Vlaamse journalist Laurens De Keyzer mocht een keuze maken uit die aantekeningen voor zijn boek In de wereld van Jan Hoet. Het zijn vaak terloopse, aandoenlijke maar ook ontroerende notities, waarin hij met zijn twijfels in het reine probeert te komen. Hij vertelt over het ziekenhuis, waar hij wekelijks drie keer aan een kunstnier ligt, over zijn hersenbloeding, over de dood ook. “Als ik dood ben, wil ik de overblijvers graag rond mijn kist verzameld zien. In een kerk, in elk geval in een kerk, al was het maar om esthetische redenen. Maar ook om het ritueel, en omdat ik gelovig ben. Geen intieme dienst dus, absoluut niet. Hoe meer volk hoe liever.”
Voor Hoet gaat het in de kunst om het risico, niet om zekerheden. Zo heeft hij ook in Gent en Herford verzameld. “Als ik één mechanisme kan vernoemen dat me helpt bij de selectie, dan is het de twijfel.” Het komt uit zijn buik, uit zijn darmen, al klinkt dat onwetenschappelijk. “Echte kunst is altijd raadselachtigheid, ze valt nooit te definiëren. Als we onszelf tot op het bot zouden kunnen doorgronden, zou er dan niet te veel mysterie verloren gaan? Mysterie is goed, want mysterie maakt ons nieuwsgierig, laat ons verlangen. Leven is verlangen. Kunst zonder mysterie is hooguit schone schijn.”
Zijn intuïtie en instinct roepen altijd weerstand op. Wie wind zaait, weet Hoet, zal storm oogsten. De ene keer ben je het met hem eens, wanneer je vond dat het terecht rond en rood was. De andere keer maakt Hoet het geel en vierkant, en zet hij je oordelen weer op losse schroeven.
“In mijn laatste expositie in Herford toon ik iets van mijn biografie. Loss of Control betekent dat je de strakke grenzen om je heen provoceert, dat je beelden formuleert om met obsessies, verdringingen en taboes om te kunnen gaan. Daarom koos ik ook het scabreuze werk van Félicien Rops, die de schone schijn van de burgerij op de korrel nam en ongegeneerd in hun slaapkamers binnendrong. En ik eindig in Herford met datgene waarmee ik hier ooit begon: met het werk van de Noorse kunstenaar Bjarne Melgaard, die net zulke satanische taferelen maakt als Rops in de negentiende eeuw.” Toen Hoet tekeningen over ritueel geweld toonde op zijn eerste presentatie werd de tentoonstelling op last van de procureur-generaal een maand lang gesloten. Hoet: “Herford heeft zulke provocaties erg nodig.”
Ooit noemde het Duitse weekblad Die Zeit hem een ‘Kopfreisende’. Zijn hoofd is een tol. “Kunst heeft een inwendige logica, geen uitwendige. Door het versluierende discours dat in de kunst is gaan overheersen, is men alles kunst gaan noemen, en dus wordt aan alles gerefereerd, wordt alles geassocieerd of sociologisch verklaard. De waarden die de mentaliteit, de wereld en de mens veranderen, daar gaat het over.” Redenen heeft hij nooit, “de redenen komen altijd pas later, pas wanneer ik iets gevonden heb, weet ik wat ik heb gezocht.”
In zijn notities voert Hoet inspector Morse ten tonele. “Als Lewis aan hem vraagt: ‘Hoe weet u dat zo zeker, sir?’, antwoordt Morse: ‘Intuïtie, Lewis, intuïtie’.” Bij Hoet komt daar ook nog “een flinke dosis lef bij en dat heeft dan weer te maken met mijn levensdrift, denk ik, met mijn instinctief levensoptimisme. Mensen willen zekerheden, ze willen weten wat Jan Hoet bedoelt, maar die zekerheid kan ik niet geven.”
Het is zoals Hugo Claus ooit over hem rijmde:
“Jan Hoet peinst er het zijne van,
en verandert zijn peinzen naar gelang.”
Loss of Control, afscheidsexpositie Jan Hoet, Marta, Herford, tot 25 januari 2009. www.marta-herford.de