In het cafégedeelte van Gedeelde Weelde hangen foto’s aan de wand van het fraaie, hoge, industriële pand nu en vroeger, en daarbij tekstjes met uitleg. Over de opening, in februari 2019, van de eerste coöperatieve winkel van Maastricht. Over de zoektocht naar een geschikte locatie, en de meest geschikte: dit Eifelgebouw, een gerenoveerd Rijksmonument. Over het veelal hergebruikte materiaal, van de lampen tot het servies, dat hier een tweede leven krijgt, of door de leden van de coöperatie zelf is gemaakt – tot en met de prijsbordjes van de groenteafdeling.
Als er iets zou zijn dat Esther Cremers, een van de drijvende krachten achter de winkel, in de toekomst nog zou willen uitbreiden, is het precies dit: de bezoekers nóg meer betrekken in het verhaal van Gedeelde Weelde.
Esther zit aan tafeltje in het café (op een stoel met een kussen uit Berg en Terblijt) op de tweede dag dat het café weer op is sinds de coronacrisis. Tot haar opluchting: ‘Het café is toch een beetje de ziel van de winkel. Het werkt aanstekelijk: mensen die wat komen drinken, winkelen daarna vaak ook, en andersom. Het idee dat Gedeelde Weelde ook een community is, voel je veel levendiger als het café open is. Zoals je ook aan dit pand voelt dat het een pand is met een verhaal, waar generaties lang arbeiders hebben gewerkt.’
Wat de klanten van Gedeelde Weelde met elkaar gemeen hebben is ‘een bepaalde manier van nadenken over de voedselketen. Ze willen gewoon goéd eten, en liever appels van een lokale boer dan appels waarvan ze niet eens weten waar ze vandaan komen.’ Tot haar vreugde worden ook steeds meer studenten lid van de coöperatie. ‘Die zijn heel gedreven, vooral als het op zero waste aankomt. Heel mooi om te zien.’

Esther Cremers is een van de drijvende krachten achter Gedeelde Weelde. Foto Harry Heuts
Voor Esther, die zelf een eigen bedrijf in biologische soepen heeft en in horeca en winkels heeft gewerkt ‘komt hier alles samen wat ik leuk en belangrijk vind’. Dat voelde ze eigenlijk al in de aanloop naar de opening in 2019: ‘We vergaderden toen elke week, én klusten elke week. Dat was een erg mooie periode: al die mensen die kwamen meehelpen en meedenken, niet voor een materiële vergoeding, maar omdat ze erin geloofden.’
Honderden leden die allemaal meedenken en samen beslissen: het klinkt ook als een aaneenschakeling van Poolse landdagen. Esther, glimlachend: ‘Het kost tijd, zeker. Ik zou het geen nadeel willen noemen, maar een bijkomstigheid: hier kunnen we rustig nadenken over zaken die in een andere organisatie misschien worden afgeraffeld. En natuurlijk frustreert dat wel eens, maar de kern van een coöperatie is nu eenmaal dat je sámen beslist. Het dwingt je anders te denken en te communiceren, je bent een onderdeel van een groter geheel.’
LEON VERDONSCHOT