Tussen de oneindige reeks kookboeken in de winkels prijkt sinds kort een écht origineel boek over eten: Verlichte kost van Rik Peters. Hij onderzocht hoe de grote filosofen over eten dachten. “Vlees eten was in tijd de standaard. Waarom zou je de standaard willen verdedigen?”

Zijn vuurdoop als schrijver was tijdens de gigantische boekenbeurs van Antwerpen, eind oktober. Rik Peters had er zijn eerste signeersessie. “Het was een heel bijzonder gevoel. Ik werk voor een uitgeverij, dus normaal gesproken kom ik om er te werken. En nu zat ik voor het eerst aan de andere kant van de signeertafel. Niet dat het meteen storm liep. Er liep iemand rond in een Nijntje-pak, die had het een stuk drukker.”

Het oer-idee van zijn boek Verlichte kost was zeer persoonlijk. Peters kreeg steeds meer problemen met het eten van vlees. Hij stopte er mee, en voelde zich vervolgens inderdaad beter. Maar waarom preciés? “Dat kon ik niet goed plaatsen. En ik wilde dat verklaren.”

Een belangrijk deel van het antwoord vond hij in het werk van de Australische filosoof Peter Singer, die vooral in Animal Liberation baanbrekende ideeën formuleerde over dierenrechten. Het vermogen van dieren tot lijden zou de maatstaf moeten zijn voor de manier waarop we ze behandelen, niet hun intelligentie. Tot woede van zijn tegenstanders wees Singer er op dat sommige apensoorten intelligenter zijn dan sommige mensen. De consequentie van de traditionele manier van denken zou dan moeten zijn dat je proeven niet op dieren doet, maar op verstandelijk zwaar gehandicapte mensen. Wanneer een dier kan lijden, stelde Singer, is er geen enkele geldige reden daar geen rekening mee te houden.

Peters: “Ik zie veel mensen worstelen met hun ideeën en gedrag met betrekking tot eten. Iedereen lijkt zoekende. Zelf heb ik antwoorden gevonden in de filosofie, dat wilde ik andere mensen laten zien.”

Dus ging Rik Peters (Elsloo, 1987) lezen. Veel lezen. Heel veel lezen. “Er bleek maar één manier om te zoeken naar de gedachten van oude filosofen over eten: heel veel van ze lezen, en dan hopen dat ik op dat ene citaat stuitte dat over voedsel ging.” Lachend: “Godzijdank heb ik een grote voorliefde voor filosofie en werd ik gaandeweg verliefd op dit project. Anders was het me niet gelukt. ”

Meer dan eens kwam het voor dat Peters in zo’n boek al bij het notenapparaat was beland zonder er maar één idee over eten te hebben aangetroffen. “Het hoofdwerk van Schopenhauer bedraagt meer dan duizend pagina’s. Daarin staat geen enkele passage over voeding. Iemand als Descartes: niéts noemenswaardigs. Best frustrerend was dat soms.”

Hij was streng voor zichzelf: alleen passages die werkelijk over voedsel ging, mochten mee in de selectie. “Descartes twijfelde bijvoorbeeld overál over. Dan is het gemakkelijk om het bruggetje zelf te maken: ‘net als wij nu over voedsel’. Maar dat vond ik flauw. Bovendien, Descartes betwijfelde zelfs of hij wel werkelijk een lichaam had. Zijn enige houvast was zijn denken: ‘Ik denk, dus ik ben’. Als je het bestaan van je eigen lichaam betwijfelt, is het logisch dat je niet bezig bent met je biefstuk.”

Uiteindelijk hield Peters een “beste karige” hoeveelheid voedsel-gerelateerde passages over. Vooral omdat hij nog twee criteria hanteerde: het moesten vooral oude filosofen zijn (Singer is de enige uitzondering, vanwege zijn enorme belang: “Hij is werkelijk cruciaal”), en hun gedachten moesten relevantie hebben voor de huidige tijd. “Er zijn filosofen geweest die hun streven naar soberheid zo ver doortrokken dat ze feitelijk uitkwamen bij een ideaal van leven op water en brood. Historisch interessant, maar daar zou je nu niemand meer voor warm voor krijgen.”

Bij al die filosofen las hij slechts één hartstochtelijk pleidooi voor het eten van vlees, dat was van Friedrich Nietzsche. Het was, zoals gebruikelijk bij Nietzsche, meeslepend opgeschreven. “Het gaat hem om het meevoeren van de lezer in zijn woede. Bij Nietzsche is het argument nooit zo belangrijk, ook in dit geval niet. Maar ik vind het wel opvallend dat hij zich genoodzaakt voelde om het eten van vlees te verdedigen. Vlees eten was in tijd de standaard. Waarom zou je de standaard willen verdedigen?”

Precies dat is volgens Peters de reden dat “de filosofie van het vegetarisme aanmerkelijk beter is ontwikkeld”: die ging juist tegen de standaard in.

Nóg een conclusie over filosofen en eten: “Hypocrisie is het toverwoord. Plato en Aristoteles stellen dat dichters niet mogen dichten over voedsel, want dat zet de jeugd alleen maar aan tot veel eten. Dat doen ze dan in een boek waarin een maaltijd die zes uur lang duurde wordt beschreven. Ook voor de grote denkers gold: gemakkelijker gezegd dan gedaan.”

Het centrale punt van Peters is een samenhang tussen voedingskeuzen en identiteit. “De keuzes die je maakt op het gebied van voedsel, zeggen iets over wie jij bent. Als jij alleen maar koffie met een fair trade-logo drinkt, zegt dat iets over je. Zo gauw je koffie drinkt, maak je die keuze, want er bestaat alleen maar koffie die fair trade is, en koffie die dat niet is. Dus je moét kiezen. Maar hoe doe je dat, en waar baseer je de moraal van die keuzes op?”

Dat het debat over voeding af en toe hysterische trekjes krijgt, en dat allerlei dieetgoeroes met grote stelligheid beweringen doen over voedsel is volgens Peters het resultaat van precies zijn conclusie dat grote denkers voedsel lang hebben veronachtzaamd. “Het is een theorie die ik niet kan bewijzen, maar ik denk dat het ontbreken van een traditie in het denken over eten ervoor heeft gezorgd dat we er nu bijna maniakaal mee bezig zijn. En voedselonderzoek ís ook lastig. Als je iets wil zeggen over bijvoorbeeld vegetarisme en gezondheid, zou je eigenlijk duizend mensen vlees moeten laten eten en duizend mensen niet, en dat vijftig jaar lang. Voor dat onderzoek vind je echt geen geldschieter. Dus is het onderzoek vaak veel magerder, en zijn de claims die erop gebaseerd worden vaak te groot.”

Kortom, de deskundigen schreeuwen te hoog van de toren. Zelf heeft Peters inmiddels de neiging om elk onderzoek te wantrouwen. “Er zijn veel nuttige onderzoeken. Maar de vraag die je steeds moet stellen: wie heeft dat betaald? Het blijft tricky business. Daarbij, en ik maak me er zelf ook schuldig aan: een slogan als ‘Drink iedere dag wijn en je wordt 112’ is nu eenmaal leuker dan de genuanceerde versie ervan. De stelligheid in discussies en beweringen over voedsel heeft vaak een zwak fundament. In mijn boek benadruk ik trouwens dat ik het ook allemaal niet zeker weet.”

Het meest overtuigend vond Peters uiteindelijk de utilitaristen, die stellen dat handelingen moeten leiden tot een zo groot mogelijk geluk, niet alleen voor jezelf maar ook voor anderen. Peter Singer is zo’n utilitarist. In die zin kwam Peters uit bij de man bij wie hij begon.

Singer staat ook bekend om zijn verstrekkende conclusies. Mensen zijn niet alleen verantwoordelijk voor ellende die ze veroorzaken, stelt hij, maar ook voor ellende die ze hadden kunnen voorkomen. Wie die laatste definitie maar ver genoeg oprekt, en dat doet Singer graag, komt uit bij een leven vol soberheid, óf bij een leven met een enorm schuldgevoel. Peters, die niet de indruk wekt zich zonder plezier door het leven te ploeteren, zegt: “Intuïtief gaat Singer té ver. Maar aanwijzen in zijn teksten waar hij dan werkelijk een denkfout maak, kan ik ook weer niet.”

Peters’ boek ademt een prettige openheid, het is, zegt hij, wat hij tijdens zijn zoektocht beoogde. Met als theoretische consequentie dat als bijvoorbeeld Nietzsche hem wél zou hebben overtuigd van de noodzaak van vlees eten, hij zijn keuze voor vegetarisme weer zou hebben teruggeschroefd. “Dat meen ik. Als ik denk dat een redenering klopt, probeer ik die in de praktijk te volgen. Mijn redenering in deze is die van Singer: dieren hebben het vermogen tot lijden, dus daar moet je rekening mee houden. Maar stel dat iemand had bewezen dat dieren helemaal niet kunnen lijden, ja: dan was ik gewoon weer kroketten gaan eten.”

Kroketten. Is dat het eerste vlees waar hij dan aan denkt? “Als ik terugdenk aan mijn vleesconsumptie, staan die inderdaad bovenaan. Dus kroketten zijn mijn standaard voorbeeld geworden van vlees dat ik niet meer eet.”

Rik Peters studeerde journalistiek in Tilburg en Nederlands in Amsterdam, nu woont hij in Geleen. Hoe bevalt hem dat als vegetariër? Lachend: “De vegetariër is in Zuid-Limburg überhaupt niet helemaal op zijn plek, denk ik. In een restaurant komt het erop neer dat je als vegetariër meestal onderaan de kaart moet kijken. Laat ik het positief stellen: in Zuid-Limburg heb je als vegetariër nooit last van keuzestress.”

Rik Peters, Verlichte kost. Filosofen van toen over het eten van nu. Uitgeverij Houtekiet, 19,90 euro

Foto: Jonathan Vos