Plekken der herinnering

123 joodse kinderen uit voornamelijk Amsterdam vonden tijdens de Duitse bezetting een schuiladres in en rond het Noord-Limburgse Tienray. Op een tiental na ontsnapten ze aan de holocaust. “Het was een echt jodenkind, donker, bij de hand, een echte sodemieter.”

“Op een middag – we zaten aan tafel – stond Fien van der Linden van de hoedenwinkel aan de deur,” vertelt Anny van Bindsbergen-Beterams (85) uit Venray. “Ik heb een kind dat vanavond nog onder de voeten uit moet”, zei Fien. “Laat maar komen”, zei Anny’s vader zonder dralen. Zijn reactie verbaasde haar. Het was najaar 1943 en haar broer was ondergedoken om niet in Duitsland te hoeven werken. Die avond werd Zilli bij hun afgeleverd. Anny: “Vanaf dat moment hoorde ze bij ons. Een jaar lang. Achteraf denk je: hoe was dit allemaal mogelijk?”

Je zou een speelfilm kunnen maken over de 123 joodse kinderen die in Tienray en de dorpen eromheen tijdens de Tweede Wereldoorlog van een nieuwe identiteit werden voorzien en bij pleeggezinnen werden ondergebracht. In 1942 kwamen de transporten naar doorgangskamp Westerbork en later kamp Vught op gang. Vanuit Amsterdam werden met vrachtwagen, tram of bus drie keer per week opgepakte joden afgevoerd vanuit Amsterdam. Hun kinderen werden opgevangen in de crèche tegenover de ‘Hollandse Schouwburg’, het voorportaal van waaruit tussen de 15.000 en 18.000 joden (van de 104.000 die uiteindelijk werden vermoord) werden gedeporteerd. Verzetsstrijders maakten leep gebruik van de keren dat twee trams elkaar tussen schouwburg en crèche passeerden. Zo konden ze kinderen ongezien ‘ontvoeren’ naar een veiliger plek elders in Nederland. Van de 350 kinderen die uit de crèche (en zelfs uit Westerbork) werden gehaald, vonden er 123 vanaf mei 1943 een onderkomen in Tienray en omgeving.

De Duitsers werd verteld dat ze afkomstig waren uit het gebombardeerde Rotterdam waar de persoonsgegevens van de burgerlijke stand in vlammen waren op gegaan. In Tienray kregen ze een nieuwe identiteit. Sommige kinderen leerden delen uit het stratenplan van Rotterdam uit hun hoofd en werden bekend gemaakt met de katholieke beginselen om niet bij de eerste de beste vraag door de mand te vallen. Ook Zilli Bak, geboren in 1937, kreeg een nieuwe naam: Thea Maarschalkerweerd. “Diezelfde avond nog werd ze bij ons gebracht op de Merseloseweg nummer acht”, zegt Anny van Bindsbergen-Beterams. Haar vader Sjang Beterams was postbode. “Toen hij ’s avonds thuis kwam in zijn zwarte uniform schrok ze zo dat ze meteen achter de fauteuil kroop. Ze dacht dat ze haar kwamen halen.”

Het verzet in de regio werd gecoördineerd door kraamverzorgster Hanna van de Voort en de student Nico Dohmen uit Kampen. Van de Voort zou in 1956 overlijden tijdens een hartoperatie. Ze werd postuum geëerd: met een plein in Tienray, met een boom in de Laan der Rechtvaardigen in Jeruzalem en de Israëlische verzetsonderscheiding Yad Vashem, die ook Nico Dohmen ten deel viel. Het duo begon in 1943 een verzetsgroep die ze bestierden vanuit Hanna’s ouderlijk huis aan de Stationsstraat, nu Spoorstraat in Tienray.

Nieuwe onderduikers werden als bestellingen doorgegeven via de telefooncentrale in hotel Wijnhoven aan de Kloosterstraat: jongens waren pakken surrogaat koffie, meisjes surrogaat thee. Als er teveel thee of koffie werd afgeleverd, zorgde de kapelaan voor een oplossing.

“Aan de overkant van de straat woonden zogenaamde Rijks Duitsers”, blikt Anny terug. “Ze hadden daar een meisje dat ook Thea heette en die twee speelden vaak met elkaar. Je vraagt je af waarom mijn ouders dat goed vonden. Er kwamen daar ook regelmatig Duitse soldaten over de vloer. Zilli was een echt jodenkind, donker, bij de hand, een echte sodemieter. Ik sprak laatst een vriendin van toen die zich de bravoure van Zilli nog kon herinneren: “Die ging de aardappelen in de vioolkist halen.”Zilli draaide gewoon mee in het gezin. Annie Beterams: “Mijn broer Wim zat ondergedoken in Cuijk. Zilli en ik bezochten hem vaak per trein. Nooit heeft iemand iets over haar gevraagd.”

Op een dag kwam de hoedenverkoopster een lap lichtblauwe stof brengen waaruit een communiejurkje voor Zilli gemaakt kon worden. “Maar van een communie wilde mijn vader niets weten. Eerst moest de oorlog voorbij zijn, vond hij, dan kon ze zelf haar keuzes maken.”

Opmerkelijk genoeg is het verhaal over de ondergedoken kinderen decennialang blijven liggen. Harrie Raaijmakers, oud-directeur van de basisschool in Tienray en woonachtig aan het Hanna van de Voort-plein, spoorde na zijn pensionering in 1995 een kleine honderd kinderen op en schreef een boek over hen. “Naarmate mensen ouder worden, groeit de behoefte om terug te kijken en verhalen te vertellen.” Door zijn onderzoek kreeg Anny van Bindsbergen voor het eerst een idee van de omvang van de verzetsactie. In november 2010 ging de dertig minuten durende documentairefilm Mijn naam is Max in première van filmmaker Marijn Poels en zijn vader, oud-journalist René Poels. Ze maakten de film met de bedoeling om de getuigenissen en verhalen te bewaren voor het nageslacht. Bij de presentatie waren zo’n tweehonderd gasten, onder wie veel Tienraynaren die er destijds zomaar een broer of zus bij kregen.

Volgens Raaijmakers heeft vooral Nico Dohmen zich het vuur uit de sloffen gelopen om onderdak voor de kinderen te vinden. Als er ergens twijfel was, dan gold die vooral de joodse afkomst. Volgens de katholieke geloofsleer waren het immers de joden die Jezus aan het kruis hadden genageld. Maria van de Rijt van Geffen uit Tienray herinnert zicht in de film dat ze dat in 1944 haar nieuwe huisgenootje onder de neus wreef. Waarop deze boos met haar schoenen over de lakens banjerde die op de bleek waren gelegd.

Ex-journalist René Poels raakte onder de indruk van de verhalen. Hij ziet er zelfs een Noord-Limburgse versie van de oorlogsfilm Zwartboek in. Waarin de grote razzia op 1 augustus 1944 in Tienray als plot zou moeten fungeren. Een stuk of tien onderduikers en hun beschermengelen waren verraden en werden opgepakt en overgebracht naar Eindhoven. Ook Hanna van de Voort was erbij. De hoogblonde en blauwogige medicijnenstudente Mieke Mees, die de kinderen begeleidde naar hun onderduikadressen in de provincie, werd in allerijl naar Eindhoven gestuurd om Hanna te ontzetten. Harrie Raaijmakers: “Ik weet niet wat ze heeft moeten doen om de Duitse commandant te verleiden maar ze heeft haar bevrijd.” Voor vier kinderen kwam hulp te laat; ze werden ontmaskerd en op transport gezet. Ze kwamen niet meer terug. Bij andere razzia’s, in Oirlo bijvoorbeeld, werden eveneens kinderen opgepakt. Van de 123 joodse kinderen overleefden een tiental de oorlog niet.

Van angst bij haar ouders heeft Anny van Bindsbergen nooit iets gemerkt. Of het moest zijn toen zij zelf werd opgeroepen om bij Fuchs te gaan werken, een distributiecentrum voor textiel van de Duitsers bij Venray. Ze was vastbesloten dat te weigeren. Maar toen de Grüne Polizei aan de deur kwam, koos ze eieren voor haar geld omdat ze daarmee zowel haar ondergedoken broer Wim als Zilli in de problemen zou brengen. Ze heeft er enige tijd met plezier gewerkt. “De Duitsers waren vijanden, maar ik was jong. Als je jong bent, is alles heel anders.” Ook Harrie Raaijmakers schetst een genuanceerd beeld van de vijand. Hij hoorde veel verhalen over Duitse soldaten die een oogje dichtknepen, tips gaven (niet onder het hooi gaan liggen daar prikken ze met de bajonet in) en zelfs waarschuwden voor een op handen zijnde razzia.

Zilli’s ouders en broertje overleefden Dachau niet. De vraag waar Zilli na de oorlog zou blijven, lag voor de hand. Anny van Bindsbergen: “Mijn vader zei: ‘Als er niemand meer is, dan houden we haar’. Daarmee was de kous af. Hij was gek met dat meisje, het was een heel flexibel ding.” Uiteindelijk meldde de familie zich voor Zilli. “Mijn vader heeft nog een procedure willen starten om haar te houden. Maar dat werd hem sterk afgeraden vanwege de financiële consequenties. De joden wilden de gemeenschap bij elkaar houden en wij vermoedden dat er ook belangen waren rond een erfenis van haar ouders.”

“Ik vond het erg dat ze wegging,” zegt Anny van Bindsbergen, licht geëmotioneerd. “Ze is nog twee keer op bezoek geweest in de zomervakantie. Toen ze twaalf jaar oud was is ze verongelukt, in Amsterdam, op weg naar school. Ze kwam met de trapper tegen de stoeprand en viel zo onder de wielen van de melkwagen. Ongelofelijk hè. De oorlog overleven en dan zo aan je einde komen. Mijn ouders zijn nog naar de begrafenis geweest. Ik bezoek nog elk jaar haar graf in Muiderberg. Zo lang als dat nog gaat.”

Dit is het 22 e artikel in een reeks van 35 in het kader van de Culturele Biografie Limburg, een project van de BV Limburg.