In tijden van crisis zijn het de kunstenaars die ons nieuwe modellen van de toekomst kunnen aanreiken, zei curator Bice Curiger tijdens de opening van de 54e Biënnale van Venetië. De esthetiek kan wachten, het is zaak positie te kiezen. De boodschap is overgekomen, de geëngageerde kunst viert een glorievolle comeback.
Dit is wat overblijft. Een land met een hek erom. Water, lucht en licht, verder niets. Een lege ruimte. Het perspectief dat de kunstenares Diohandi schetst van Griekenland na de hervormingen, noodzakelijk nu het vrijwel failliet is en onder curatele staat. Of vindt ze dat het land zich zou moeten terugtrekken uit Europa, als bakermat van individualisme en democratie de eer aan zichzelf houden om bij zichzelf te rade gaan, zoals ze in een tv-interview suggereerde.
Met een doortastendheid die het land zelf inmiddels vreemd is, heeft Diohandi (1945) het Griekse paviljoen op de Biënnale van Venetië naar haar hand gezet. Beyond Reform heet de ingreep waardoor het paviljoen aan de buitenkant veranderde in een vierkante doos met verticaal aangebrachte houten planken. Een pretentieloze entree voert via een tiental treden naar een hoekig interieur van water, een loopbrug en een verticale balk van licht. Wie doorloopt, staat binnen een minuut weer buiten. Toch hebben bezoekers kans gezien enkele munten in het water te mikken als geluksbrengers. Eurocenten, hier en daar een muntje van tien. Niet te veel, die Grieken verbrassen het toch maar.
Het thema van deze 54e Biënnale van Venetië luidt Illuminazione, in het Engels: Illuminations. Bij ‘illuminazione’, letterlijk: verlichting, kunnen we denken aan de schildertechniek van Tintoretto (met drie doeken prominent aanwezig in het centrale paviljoen), aan een uitspraak van cultuurfilosoof Walter Benjamin over de ondermijnende kracht van de artistieke outsider ten opzichte van het kapitalisme, en (let op de cursivering in de titel) aan de idealistische gedachte dat overheden van landen zich door de kunsten laten verlichten. In dat laatste zit, zoals we weten, behoorlijk de klad. Biennale-curator Bice Curiger wilde dat de landenpaviljoens zich dit jaar als echte nationale afvaardiging zouden laten gelden (daarover straks meer), maar laten we de titel ook als een oproep zien: ‘Kunstenaars, toon uw engagement en verlicht uw landgenoten! De wereld om ons heen is er naar.’ Vergeet, ten slotte, niet de knipoog naar die andere betekenis van Verlichting, inderdaad, die met een hoofdletter: verzamelnaam voor een cruciale periode in onze geschiedenis waarin de mens zich probeerde te ontdoen van alle metafysische humbug en voor het eerst de bril van de ratio opzette. Die onttovering van de wereld is inmiddels alweer in de revisie omdat er achteraf sprake was van enige zelfoverschatting – maar dit terzijde.
De Biënnale van Venetië ontstond aan het eind van de 19e eeuw, toen het nationalisme in Europa zich opwerkte naar een oorlog die vooraf als ‘verfrissend’ werd beschouwd, maar uitpakte als een slachtpartij zonder weerga. De wereld van nu is een totaal andere, maar het nadenken over concepten als de natiestaat en nationale identiteiten is nog steeds actueel. Het aantal staten, ook op de Biënnale, blijft gestaag groeien; tegelijkertijd trekken (letterlijk) hele volksstammen uit hun land weg om elders hun geluk te beproeven, vaak met nadrukkelijke medeneming van hun nationalistische gevoelens. In de monumentale tuin van palazzo Ca’ Zenobio in de Venetiaanse wijk Dorsoduro, waar IJslandse en Armeense kunstenaars hun werk tonen, hangt een neontekst met de mededeling Il tuo paese non esiste: jouw land bestaat niet. De verwarring over identiteit is groter dan ooit. Is het aan de kunstenaars om helderheid te verschaffen en nieuw gezichtspunten de definiëren, of worden ze daarmee overvraagd?
Aan de vooravond van de biënnale-opening was in diezelfde tuin een dance party waar de hele wijk tot twee uur ’s nachts van mocht meegenieten – zoals de stad tijdens de preview-dagen overspoeld werd door zo’n 20.000 kunstprofessionals. Overdag concentreren deze curatoren, verzamelaars, critici en wat dies meer zij zich in het stadsdeel Castello waar de eigenlijke Biënnale zich afspeelt: in de Arsenale, de voormalige scheepswerven van de zeemacht die Venetië ooit was, en de Giardino, de met honderden meter geurige jasmijnhagen omringde tuinen waar de landenpaviljoens zijn gehuisvest. ’s Avonds verplaatst de meute zich naar de restaurants, en vervolgens van (after)party naar (after)party.
Hoe volstrekt gescheiden de werelden van professionals en publiek zijn, blijkt op zaterdag, de dag van de publieksopening. De meeste professionals zijn dan verdwenen: in Arsenale en Giardini heerst ineens een totaal ongedwongen sfeer. Hier lopen mensen met een eenduidige agenda: ze willen bewonderen, zich verbazen en zich mee laten voeren. Liefhebbers! Voor het eerst in drie dagen zie ik niet-gespeelde toevallige ontmoetingen. Vandaag geen lange rijen meer voor de ‘hearsay’-paviljoens die écht niet gemist mogen worden. Waar het te druk is, lopen de mensen eenvoudigweg door. Straks proberen ze opnieuw.
Die kloof tussen professionals en liefhebbers maakt het verleidelijk om juist hier in Venetië, waar identiteit en nationaliteit deel uitmaken van de thematiek, een gedachtenexperiment te doen. Laten we de kunsten als een land beschouwen. Geen gebied met fysieke grenzen natuurlijk, maar als mentale constructie, zonder plaats en tijd, zonder inwoners. Kunstenland bestaat alleen in onze hoofden. De mensen die er hun brood verdienen, kunnen altijd binnen. De rest, vreemdelingen die in andere oorden verblijven, moeten voor een bezoek een visum aanvragen: een entreebewijs. Kunstenland heeft geen geschreven grondwet. Af en toe publiceert iemand een manifest omdat de meute aan het indutten is, maar al snel wordt zo’n provocatie weer een naadloos onderdeel van het geheel. Het barst in Kunstenland van de codes, over hoe je moet kijken, denken en oordelen, over houding en gedrag. Sommige vreemdelingen proberen die codes over te nemen. Vaak is dat komisch.
Heeft de rest van de wereld iets te verwachten van Kunstenland? Kan Kunstenland het voortouw nemen in onze van crisis naar crisis struikelende wereld? Kunnen kunstenaars met hun status als outcast in deze van crisis naar crisis struikelende wereld voor richting en verlichting zorgen? Het politiek correcte antwoord luidt ja. Want goede kunst doet niet alleen een uitspraak over zichzelf, maar ook over de wereld. Of andersom. Graag zelfs, juist nu. Verbeter de wereld, en begin nou eens niet bij jezelf.
”Ver verwijderd van cultureel conservatieve constructies als ‘naties’ biedt kunst het potentieel om nieuwe vormen van community te exploreren, en verschillen enovereenkomsten in te brengen die tot nieuwe modellen voor de toekomst mogen leiden”, zei Biënnale-curator Bice Curiger bij de opening. Volgens de Zwitserse, in 2007 jurylid van de BACA-kunstprijs van het Maastrichtse Bonnefantenmuseum, zijn juist kunstenaars hiervoor geschikt omdat ze weinig of niets te verliezen hebben, ze opereren immers zonder veiligheidsnet. Wat een nadeel is voor de een, kan voor anderen kennelijk een voordeel zijn.
In de paviljoens wil Curiger inzendingen zien die betrokkenheid tonen met de politiek-maatschappelijke situatie in de respectieve landen. De esthetiek kan wachten, in deze barre tijden is het zaak positie te kiezen. Die handschoen is op deze biënnale gretig opgepakt. Zowel in de Giardini als de Arsenale is veel kunst politiek beladen zonder te vervallen in propaganda of verkapte vaandeldragerij. In het oog springende uitzonderingen in de landenpaviljoens zijn de staatskunst van China – laten we er geen woord aan vuil maken – en Italië, waarvan het paviljoen de trekken vertoonde van een kunstuitleen-in-verhuizing. De door het ministerie van cultuur afgevaardigde curator Vittorio Scarbi heeft Italiaanse cultuurpausen gevraagd hun favoriete kunstenaar af te vaardigen. De uitkomst is een schreeuwerige aanbidding van de middelmaat met als provocerende titel l’Arte non è cosa nostra. Dit is wat je krijgt als je denkt dat je kunst kunt democratiseren.
In zekere zin voldeed Scarbi aan de opdracht een state of the art expositie te maken die iets zegt over het Italië van nu. Het land verkeert in een desastreuze toestand, met de kunst is het niet veel beter gesteld. Gelukkig brengen andere landen het er beter van af. Griekenland, als gezegd, België en vooral Polen, dat de Israëlisch-Nederlandse kunstenaar Yael Bartana de kans gaf zijn belofte in te lossen met een briljante presentatie over de terugkeer van geëmigreerde joden naar Polen. Zwitserland vaardigt met Thomas Hirschhorn een coryfee in topvorm af en in het Amerikaanse paviljoen vinden de Puerto-Ricanen Jennifer llora en Guillermo Calzadilla een bijzondere vorm voor het internationale machtsvertoon van hun vaderland. Met films van een man die zich op diverse locaties in de wereld halfstok aan een vlaggenmast vastklampt, en performances: een duurloper op een US-tank en turners in nationaal tenue die een oefening doen op het vliegtuigmeubilair van Delta Airlines.
Hoe introvert daarentegen is het Nederlands paviljoen, met werk van acht kunstenaars van verschillende disciplines, naar een concept van curator Guus Beumer. Naar eigen zeggen heeft Beumer met Opera Aperta / Loose Work een beeld willen geven van de basisinfrastructuur in de Nederlandse kunsten – een uniek model dat op gezag van Halbe Zijlstra op de helling gaat. Beumer, directeur van de Maastrichtse kunstinstellingen Marres en Bureau Europa, staat bekend om zijn sociologische aanpak: hij wil structuren, ontwikkelingen en historische verbanden laten zien, van solo-exposities en auteurschap moet hij niet veel hebben. Hij onderzoekt liever dan dat hij overdondert. In Maastricht heeft dat de afgelopen jaren mooie, niet altijd even toegankelijke exposities opgeleverd.
Beumer mag graag een beroep doen op de verbeeldingskracht van het publiek. Soms legt hij daarmee een te zware claim bij de bezoekers – zoals hier in Venetië waar de presentatie in de vorm van een theater, in een prachtige houten architectuur van Herman Verkerk, ongelukkig uitpakt. Zelfs met de erbij geleverde teksten ontvouwt het werk zicht amper. Zeker voor buitenlanders, aan wie de polderlandse inrichting van onze cultuursector (denk ook aan het omroepbestel) toch al niet uit te leggen zijn. Ach, wat zou het, lijkt Beumer met zijn spel van betekenissen en (on)vervulde verwachtingen te willen zeggen, het is allemaal theater. Klopt. Maar dit spel met licht en zwaar, dit lied van schijn en wezen, blijft wel erg ver verwijderd van de wereld in crisis waar de Biënnale het dit jaar over wilde hebben.